Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verlaging van de WAO-uitkering tot 85% van het geldende dagloon op de grond dat appellant regelmatig en voor langere tijd hulp en verzorging nodig heeft, maar dat hij een PGB ontvangt. Met de PGB is in belangrijke mate voorzien in appellants behoefte aan oppassing en verzorging. Onder het begrip “in belangrijke mate” in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid moet worden verstaan: minder dan 50%. Dit sluit ook aan bij de gangbare betekenis van het begrip “in belangrijke mate”. Ook de toelichting bij artikel 2 van de Beleidsregel strekt er niet toe dat onder “in belangrijke mate” moet worden verstaan “het grootste deel” of “grotendeels” in de zin van meer dan 50%.

Uitspraak



11/3138 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 april 2011, 09/2746 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 25 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2011. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt een uitkering op grond van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 26 oktober 2007 is aan appellant een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend.

1.2. Appellant heeft het Uwv op 8 oktober 2007 verzocht om in verband met hulpbehoevendheid zijn WAO-uitkering te verhogen met ingang van 18 april 2007. Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het Uwv de uitkering van appellant met toepassing van artikel 22 van de WAO van 18 april 2007 tot 14 december 2007 verhoogd tot 100 % van het voor hem geldende dagloon. Bij besluit van eveneens 7 juli 2009 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 14 december 2007 verhoogd tot 85% van het geldende dagloon op de grond dat appellant regelmatig en voor langere tijd hulp en verzorging nodig heeft, maar dat hij een PGB ontvangt.

1.3. Het tegen het laatste besluit van 7 juli 2009 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 23 oktober 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard met verwijzing naar artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007, Stcrt. 2007, 241 (Beleidsregel). De Beleidsregel is met ingang van 14 december 2007 in werking getreden; tot die datum had het ontvangen van een PGB geen verlagende werking op de hoogte van het uitkeringspercentage van de WAO-uitkering.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en heeft overwogen dat het Uwv bij brief van 2 juli 2010 een nadere motivering heeft gegeven van het bestreden besluit. Daarbij heeft het Uwv er onder meer op gewezen dat het in de Beleidsregel gebruikte begrip “in belangrijke mate” moet worden uitgelegd als minder dan 50%. De rechtbank kan zich vinden in deze uitleg van het begrip “in belangrijke mate”. Met het PGB is naar het oordeel van de rechtbank in belangrijke mate voorzien in appellants behoefte aan oppassing en verzorging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv het uitkeringspercentage van appellants WAO-uitkering met ingang van 14 december 2007 terecht heeft verlaagd naar 85%.

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Gelet op de aangevoerde gronden stelt de Raad verder vast dat partijen in hoger beroep verdeeld worden gehouden door het antwoord op de vraag wat onder het in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel gebruikte begrip “in belangrijke mate” moet worden verstaan. Appellant neemt het standpunt in dat, anders dan het Uwv en de rechtbank, er pas sprake is van “in belangrijke mate” voorzien in de behoefte aan oppassing en verzorging, indien er sprake is van een voorziening die voor het grootste deel in de behoefte aan oppassing en verzorging voorziet. Daarvan is naar de mening van appellant in zijn geval geen sprake.

3.2.1. In artikel 22 van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon wordt verhoogd.

3.2.2. In het kader van de uitvoering van dit artikel hanteert het Uwv de Beleidsregel. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel wordt de uitkering, voor zover in deze zaak van belang, verhoogd tot 100% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering, voor zover in deze zaak van belang, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, slechts verhoogd tot 85% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien. De Raad heeft al eerder geoordeeld - zie de uitspraak van 22 december 2010, LJN BO9525 - dat de Beleidsregel de rechterlijke toetsing kan doorstaan.

3.3.1. In de toelichting op artikel 2 van de Beleidsregel is vermeld dat bij de vraag of uit anderen hoofde een voorziening wordt ontvangen die al dan niet in belangrijke mate voorziet in de behoefte aan oppassing en verzorging, gekeken wordt naar het effect dat een dergelijke voorziening heeft op de belasting van de betrokkene en diens verzorgers: als er geen vermindering in de belasting is, is er geen reden de verhoging van de uitkering te matigen. In elk geval kan worden gesteld, aldus de toelichting, dat als een verzekerde via een PGB in staat is op zijn behoefte toegespitste voorzieningen aan te schaffen, in de behoefte aan oppassing en verzorging in belangrijke mate, maar niet volledig wordt voorzien.

3.3.2. Met betrekking tot de hier voorliggende vraag wat onder “in belangrijke mate” in de toelichting op artikel 2 van de Beleidsregel moet worden verstaan, heeft het Uwv naar aanleiding van vragen van de rechtbank in zijn brief van 2 juli 2010 als volgt geantwoord, waar voor eiser moet worden gelezen appellant:

“Het gaat er maar om dat de andere voorziening leidt tot een vermindering van de belasting van de betrokkene en zijn verzorgers en dat die vermindering wat voorstelt. In de toelichting op de Beleidsregel worden daarvan enkele illustratieve voorbeelden gegeven. Deze sluiten ook mooi aan op de gebruikelijke betekenis van “in belangrijke mate” in socialeverzekeringswetten: minder dan 50% (anders zou “grotendeels” gebruikt zijn), maar wel iets substantieels”.

3.4. Evenals de rechtbank kan de Raad zich vinden in deze uitleg van het Uwv. Naar het oordeel van de Raad moet onder het begrip “in belangrijke mate” in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel worden verstaan: minder dan 50 %. Dit sluit ook aan bij de gangbare betekenis van het begrip “in belangrijke mate”. Ook de toelichting bij artikel 2 van de Beleidsregel strekt er niet toe dat onder “in belangrijke mate” moet worden verstaan “het grootste deel” of “grotendeels” in de zin van meer dan 50%.

3.5. Uit hetgeen onder 3.1 tot en met 3.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M. Greebe en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 25 januari 2012.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) I.J. Penning.

KR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature