Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" vastgesteld.

Uitspraak



201004650/1/R2.

Datum uitspraak: 1 februari 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te IJmuiden, gemeente Velsen,

2. [appellant sub 2], wonend te Rotterdam,

3. [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B], wonend te Zutphen,

4. de Kampeervereniging Mooi Zeegse, gevestigd te Dordrecht,

5. federatie Verblijfsrecreatie gemeente Tynaarlo en anderen en de kampeervereniging Tot Ons Genoegen, gevestigd te Laren en Groningen,

6. de vereniging Lichtbond Noord, gevestigd te Groningen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tynaarlo,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2010, kampeervereniging Mooi Zeegse bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2010, federatie Verblijfsrecreatie e.a. en de kampeervereniging Tot Ons Genoegen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2010, en vereniging Lichtbond Noord bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2010, beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Tynaarlo heeft een verweerschrift ingediend.

Federatie Verblijfsrecreatie e.a., kampeervereniging Mooi Zeegse en [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon, [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B], bij monde van [appellant sub 3A], kampeervereniging Mooi Zeegse, vertegenwoordigd door A.C. Benninga en H.W.M.F. Adam, federatie Verblijfsrecreatie e.a. en kampeervereniging Tot Ons Genoegen, vertegenwoordigd door mr. F.J. Knoops, advocaat te Groningen, en vereniging Lichtbond Noord, vertegenwoordigd door ing . H.F. Everts, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen, bijgestaan door E.D.F. de Boer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een regeling voor de verblijfsrecreatiegebieden in de gemeente Tynaarlo.

2.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van bestemmingen en op basis van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.

Ontvankelijkheid

2.3. Kampeervereniging Tot Ons Genoegen heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.

2.4. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

2.5. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.6. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van kampeervereniging Tot Ons Genoegen is niet-ontvankelijk.

Formele bezwaren [appellant sub 1]

2.7. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond met betrekking tot het niet in behandeling nemen van zijn zienswijze ingetrokken.

2.8. [appellant sub 1] betoogt dat het plan niet conform de wet is vastgesteld, omdat de raad niet binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent de vaststelling van het plan heeft besloten.

2.8.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro , voor zover hier van belang, beslist de raad binnen twaalf weken na de termijn van de terinzagelegging omtrent de vaststelling van het plan.

2.8.2. [appellant sub 1] heeft terecht naar voren gebracht dat deze beslistermijn is overschreden. Noch uit artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro noch uit enige andere wettelijke bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de beslistermijn niet meer bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen. Dit betoog faalt.

2.9. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat hem de mogelijkheid van inspraak is ontnomen, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.

Beroep federatie Verblijfsrecreatie e.a. en [appellant sub 1] ten aanzien van oppervlakte recreatiewoning

2.10. Federatie Verblijfsrecreatie e.a. en [appellant sub 1] kunnen zich niet verenigen met de beperking van het bouwoppervlak van een recreatiewoning tot 60 m² voor zover de gronden zijn gelegen in een natuurgebied, zoals bepaald in artikel 6.2, sub d, onder 3, van de planregels. Zij betogen dat de noodzaak van de beperking van het bouwoppervlak onvoldoende is gemotiveerd, dat het provinciaal beleid neergelegd in het Provinciaal Omgevingsplan II niet dwingt tot een dergelijke beperking en dat een dergelijke regeling ook niet nodig is voor het ontmoedigen van permanente bewoning.

2.10.1. In artikel 6, lid 6.2, sub d onder 3, van de planregels is bepaald dat de oppervlakte van een recreatiewoning met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 80 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte, met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen, ten hoogste 60 m² mag bedragen, voor zover de gronden zijn gelegen in een natuurgebied. Deze planregel heeft betrekking op de percelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie IV".

Ingevolge artikel 6.4, onder b, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders, mits geen aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden voor aangrenzende gronden;

- de natuurlijke en landschappelijke waarden;

- de milieusituatie;

- de verkeers- en parkeersituatie;

ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.2, sub d onder 3 met dien verstande dat per recreatiewoning één vrijstaande berging met een oppervlakte van niet meer dan 6 m² mag worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter bedraagt.

2.10.2. Anders dan federatie Verblijfsrecreatie e.a. en [appellant sub 1] hebben aangevoerd is in het voorgaande plan een vergelijkbare beperking van het bouwoppervlakte opgenomen ten aanzien van een recreatiewoning. De gronden van de leden van federatie Verblijfsrecreatie e.a. en [appellant sub 1] vielen onder de werking van het bestemmingsplan "Recreatieterrein Tienelsweg, herziening 1993". Volgens de voorschriften bij dit plan gold een beperking van de toegelaten bouwoppervlakte van 60 m². Het college van burgemeester en wethouders kon via vrijstelling medewerking verlenen aan het bouwen van een vrijstaande berging van maximaal 6 m².

2.10.3. Het Provinciaal Omgevingsplan II geeft weliswaar aan dat recreatiewoningen ten hoogste 100 m² mogen bedragen, maar de raad heeft ter voorbereiding van het bestemmingsplan in de beleidsnota "Verblijfsrecreatieterreinen Tynaarlo" vastgesteld dat in natuurgebieden recreatiewoningen van ten hoogste 60 m² toelaatbaar zijn. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om op dit punt strenger beleid vast te stellen dan het provinciebestuur. Zoals in de plantoelichting is aangegeven is de bestemmingsplanregeling gebaseerd op voornoemde beleidsnota. Van een ondeugdelijke motivering is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake. Het betoog faalt

2.10.4. De conclusie is dat hetgeen federatie Verblijfsrecreatie e.a. en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 6, lid 6.2, sub d onder 3, van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en federatie Verblijfsrecreatie e.a. voor zover deze betrekking hebben op het kampeerseizoen

2.11. [appellant sub 1] kan zich op hierna te bespreken gronden niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie IV" dat is toegekend aan het recreatieterrein van de vereniging Buitenlust aan de Tienelsweg 48 te Zuidlaren ter plaatse van zijn recreatiewoning nummer [...] omdat in artikel 6, lid 6.1 van de planregels gelezen in verbinding met artikel 1, onder w, van de planregels ten aanzien van dit terrein een bepaling is opgenomen dat verblijfsrecreatie in zijn recreatiewoning nummer […] uitsluitend is toegestaan in het kampeerseizoen dat loopt van 15 maart tot en met 31 oktober.

2.11.1. [appellant sub 2] kan zich op hierna te bespreken gronden niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie IV" dat is toegekend aan het recreatieterrein Slootbergen aan de Dennenlaan 25a te Zuidlaren ter plaatse van zijn recreatiewoning voor zover in artikel 6, lid 6.1 van de planregels gelezen in verbinding met artikel 1, onder w, van de planregels ten aanzien van dit terrein een bepaling is opgenomen dat verblijfsrecreatie in zijn recreatiewoning uitsluitend is toegestaan in het kampeerseizoen dat loopt van 15 maart tot en met 31 oktober.

2.11.2. Federatie Verblijfsrecreatie e.a. kunnen zich op hierna te bespreken gronden niet verenigen met de artikelen 3, 4, 5 en 6, leden 3.1, 4.1, 5.1 en 6.1 van de planregels gelezen in verbinding met artikel 1, onder w, van de planregels voor zover daarin is bepaald dat verblijfsrecreatie uitsluitend is toegestaan in het kampeerseizoen dat loopt van 15 maart tot en met 31 oktober voor zover dat van toepassing is op gronden van haar leden.

2.11.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en federatie Verblijfsrecreatie e.a. betogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat een overnachting buiten het kampeerseizoen de natuurwaarden zal aantasten. Dit klemt, aldus [appellant sub 1], te meer nu de gronden niet zijn aangewezen als een Natura 2000-gebied.

2.11.4. De raad stelt zich op het stanspunt dat nu het gaat om natuurgebieden als bedoeld in artikel 1 onder y, van de planregels ook rekening dient te worden gehouden met bescherming en behoud van het landschap en de natuur door onder meer het bestendigen van het kampeerseizoen. Het niet opnemen van een kampeerseizoen is in strijd met deze doeleinden, aldus de raad, ook omdat het jaarrond recreëren zal resulteren in een aantal ongewenste nevenactiviteiten in het gebied. Bij gebruik van de recreatiewoning buiten het kampeerseizoen zal bijvoorbeeld de wens toenemen om verharding en meer verlichting aan te brengen.

2.11.5. De recreatiewoning van [appellant sub 1] is gelegen op het recreatieterrein van vereniging Buitenlust aan de Tienelsweg in Zuidlaren. De recreatiewoning van [appellant sub 2] is gelegen op het recreatieterrein Slootbergen aan de Dennenlaan 25a te Zuidlaren. In het plan is aan de recreatieterreinen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie IV" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1 van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor onder meer:

a. kampeermiddelen in de vorm van toer- en, tenten, campers en vouwwagens;

b. trekkershutten, stacaravans, recreatiewoningen en chalets.

Ingevolge lid 6.1 is voor zover de gronden zijn gelegen in een natuurgebied, verblijfsrecreatie uitsluitend toegestaan in het kampeerseizoen, met uitzondering van de gronden die behoren tot het terrein 't Stroomdal, en op ten hoogste het bestaande aantal standplaatsen.

Ingevolge artikel 1 onder w van de planregels wordt onder kampeerseizoen verstaan het gedeelte van het kalenderjaar vanaf 15 maart tot en met 31 oktober.

Ingevolge artikel 1 onder y van de planregels wordt onder natuurgebied verstaan een gebied behorende tot de Hondsrug, de Drentsche Aa dan wel een gebied dat op de bij het bestemmingsplan behorende landschapskaart recreatieterreinen Tynaarlo is aangewezen als 'beschermd' of 'bos'.

2.11.6. De terreinen aan de Tienelsweg grenzen aan het beekdal Drentsche Aa en zijn binnen de aanduiding 'bos', het Nationaal Landschap Drentsche Aa en het Hondsruggebied gelegen.

Het recreatieterrein Slootbergen grenst aan het beekdal Drentsche Aa en is binnen de aanduiding 'bos', het Nationaal Landschap Drentse Aa en het Hondsruggebied gelegen.

2.11.7. In de planregels is opgenomen dat voor zover recreatieterreinen zijn gelegen in een natuurgebied, verblijfsrecreatie uitsluitend is toegestaan in het kampeerseizoen. Vast staat dat de recreatieterreinen aan de Tienelsweg en aan de Dennenlaan ingevolge het bepaalde in artikel 1 onder y, van de planregels kunnen worden aangemerkt als natuurgebied. Het kampeerseizoen is ingevolge het plan van toepassing op het totale recreatieterrein dat als natuurgebied kan worden aangemerkt. Er wordt niet gekeken naar het karakter van de aanwezige recreatieverblijven.

2.11.8. In artikel 1 van de planregels is een definitie van natuurgebied opgenomen. Het beschermen van de gebieden genoemd in artikel 1 van de planregels vindt zijn grondslag in gemeentelijk en provinciaal beleid.

In de plantoelichting is verwezen naar het structuurplan gemeente Tynaarlo dat door de raad is vastgesteld op 10 oktober 2006 (hierna: het structuurplan). Hierin is de Hondsrug en het Drentsche Aa-gebied benoemd als een gebied met het accent op recreatie en natuur. De toerist is te gast in deze gebieden. Uitbreiding van toeristische accommodaties is alleen mogelijk met het oog op kwaliteitsverbetering. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestendigen van het kampeerseizoen in het belang is van bescherming van natuur en landschap. Ook de argumenten dat gebruik in de winter leidt tot toename van verharding en verlichting dat een grotere druk legt op de omgeving heeft de raad terecht in aanmerking genomen. Dat een deel van het gebied aanvankelijk binnen het Natura 2000-gebied Drentsche Aa lag en na aanpassing van de begrenzing niet meer, betekent niet dat de beperking van het kampeerseizoen onvoldoende is onderbouwd. De beperking stoelt immers op het feit dat het gaat om een natuurgebied in de zin van artikel 1. De betogen falen.

2.12. [appellant sub 1] betoogt dat het later door de raad aangevoerde argument voor het opnemen van een kampeerseizoen, namelijk het voorkomen dat de vereniging Buitenlust met betrekking tot onvrede over gebruiksrechten en middelen mogelijk opgesplitst zou kunnen worden, haaks staat op eerdere argumenten met betrekking tot de te beschermen natuurwaarden.

2.12.1. Het voorontwerpbestemmingsplan kende het voornemen om voor de oost- en westzijde van recreatieterreinen aan de Tienelsweg verschillende bouw- en gebruiksregels op te nemen. De raad heeft aangegeven dat in reactie op de inspraakreacties een heroverweging heeft plaatsgevonden waarin hij alsnog heeft gekeken naar het huidige gebruik, planologische regelingen, bestaande en toekomstige gebiedsbeschermende regelingen en de landschappelijke kenmerken van het totale gebied. De raad heeft toegelicht dat hieruit is gebleken dat beide zijden van de Tienelsweg als natuurgebied moeten worden beschouwd. Bovendien acht de raad een scheuring op de verblijfsrecreatieterreinen in het gebied niet wenselijk. In het ontwerpbestemmingsplan geldt daarom voor alle recreatieterreinen aan de Tienelsweg weer eenzelfde planologische regeling.

2.12.2. Wanneer het onder eenzelfde regeling brengen van het gehele terrein mede is ingegeven door de wens om alle eigenaren en/of gebruikers dezelfde gebruiksrechten te verlenen, staat dat naar het oordeel van de Afdeling niet haaks op argumenten met betrekking tot de te beschermen natuurwaarden. De Afdeling overweegt dienaangaande dat de raad ook in aanmerking heeft genomen dat beide zijden van de Tienelsweg als natuurgebied moeten worden aangemerkt. Het betoog faalt.

2.13. [appellant sub 1] betoogt voorts dat er ten onrechte geen definitie is opgenomen van wat onder gebruik buiten het kampeerseizoen moet worden verstaan. Hij betoogt dat de huidige seizoensbepaling er aan in de weg staat dat onderhoud wordt gepleegd.

2.13.1. Ingevolge de planregels is verblijfsrecreatie buiten het kampeerseizoen verboden. Onder dit verbod dient naar het oordeel van de Afdeling ingevolge het normaal spraakgebruik - bij het ontbreken van een definitie daarvan in de planregels - te worden verstaan dat nachtverblijf in die periode niet mogelijk is, maar niet dat het verblijf gedurende de dag onder meer ten behoeve van onderhoud is verboden. In de zienswijzennota heeft de raad ook aangegeven dat het verbod uitsluitend op nachtverblijf ziet. Het betoog faalt.

2.14. [appellant sub 1] betoogt dat het plan een verslechtering ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Recreatieterreinen Tienelsweg, herziening 1993" betreft omdat hierin geen kampeerseizoen was opgenomen. Na het vervallen van de Kampeerwet werd bij invoering van de Wet openluchtrecreatie (hierna: WOR) de raad de vrije keus gelaten om voor kampeermiddelen een kampeerseizoen op te nemen in de uit de WOR voortkomende vergunning. Door het vervallen van de WOR per 1 januari 2008 is, aldus [appellant sub 1], het kampeerseizoen dat in de exploitatievergunning op grond van de WOR was opgenomen, niet meer van kracht. De raad heeft niet aansluitend vervangende regelgeving ontworpen. De raad had vanaf 1 januari 2008 binnen een bestemmingsplan moeten voorzien in vervangende regelgeving op het gebied van kamperen. Dat is niet gebeurd. [appellant sub 1] betoogt ten slotte dat de raad heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat voor de camping het Stroomdal geen kampeerseizoen is opgenomen en voor het recreatieterrein Buitenlust wel.

2.14.1. [appellant sub 2] betoogt dat de opgenomen regeling een ernstige belemmering in de gebruiksmogelijkheden van zijn recreatiewoning meebrengt en dat hij ruim 10 jaar het jaarrond van de recreatiewoning gebruik heeft gemaakt en dat hiertegen nooit handhavend is opgetreden. De recreatiewoning is volledig geschikt gemaakt voor gebruik in de winterperiode zodat de investeringen die hiervoor gedaan zijn door het kampeerseizoen teniet worden gedaan. Door het kampeerseizoen is het voorts onmogelijk om in de winterperiode adequaat toezicht te houden op de woning. [appellant sub 2] betoogt dat de raad heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat tegen gebruikers die in strijd met gemeentelijke en landelijke regels hun recreatiewoning permanent bewonen, niet wordt opgetreden.

2.14.2. De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan de bestaande gebruiksmogelijkheden van het recreatieterrein aan de Tienelsweg en het recreatieterrein Slootbergen aan de Dennenlaan in stand worden gelaten en de gevestigde belangen worden gerespecteerd. Ten aanzien van het kampeerseizoen zijn geen wijzigingen opgetreden omdat op basis van de exploitatievergunningen het in het verleden eveneens niet was toegestaan om buiten het kampeerseizoen op de recreatieterreinen te recreëren.

2.14.3. Aan de recreatieterreinen was in het vorige bestemmingsplan "Recreatieterreinen Tienelsweg, herziening 1993" de bestemming "Verblijfsrecreatie" toegekend. In dit plan is geen kampeerseizoen opgenomen.

2.14.4. Bij besluit van 28 april 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders aan de vereniging Buitenlust een vergunning ingevolge artikel 8 van de WOR toegekend voor het exploiteren van een kampeerterrein aan de Tienelsweg te Zuidlaren onder de bij deze vergunning behorende voorschriften. In het van deze vergunning deel uitmakende voorschrift 1 is opgenomen dat het verboden is het terrein en de opstallen buiten het tijdvak 15 maart tot 31 oktober in gebruik te hebben voor recreatief nachtverblijf. Permanente bewoning is niet toegestaan.

2.14.5. Bij besluit van 14 september 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders aan de recreatievereniging Slootbergen een vergunning ingevolge artikel 8 van de WOR toegekend voor het exploiteren van een recreatieterrein aan de Dennenlaan te Zuidlaren onder de bij deze vergunning behorende voorschriften. In het van deze vergunning deel uitmakende voorschrift 1 is opgenomen dat het verboden is het terrein, de caravans en zomerhuizen buiten het tijdvak 15 maart tot 31 oktober in gebruik te hebben. Permanente bewoning is niet toegestaan."

2.14.6. De WOR is op 1 januari 2008 vervallen.

2.14.7. De raad heeft miskend dat intrekking van de WOR per 1 januari 2008 tot gevolg heeft dat de vergunningen die zijn verstrekt op grond van artikel 8 van de WOR per die datum van rechtswege zijn vervallen. Dit betekent dat na het vervallen van de WOR en voor de inwerkingtreding van het plan het gebruik ruim 2 jaar jaarrond was toegestaan. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangegeven dat zij de recreatiewoningen een beperkt aantal nachten buiten het kampeerseizoen gebruiken en dit gebruik wensen voort te zetten. De raad had naar aanleiding van de zienswijzen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] moeten onderzoeken of de woningen buiten het kampeerseizoen worden gebruikt en of dit gebruik onder het plan moest kunnen worden voortgezet. Dit klemt te meer nu in het geval van het recreatieterrein 't Stroomdal een uitzondering is gemaakt en het kampeerseizoen niet is opgenomen omdat het vorige regime het gebruik jaarrond toestond en in de exploitatievergunningen geen verbod tot het gebruik buiten het kampeerseizoen was opgenomen. De raad heeft niet onderkend dat dit met het vervallen van de WOR in het geval van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ook - zij het een beperktere periode - aan de orde was.

2.14.8. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie IV" voor zover toegekend aan het recreatieterrein van de vereniging Buitenlust aan de Tienelsweg 48 te Zuidlaren ter plaatse van de recreatiewoning van [appellant sub 1] nummer […] en aan het recreatieterrein Slootbergen aan de Dennenlaan 25a te Zuidlaren ter plaatse van de recreatiewoning van [appellant sub 2] niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

2.14.9. Gelet hierop wordt aan de overige door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in dit verband naar voren gebrachte gronden niet meer toegekomen.

2.14.10. Met betrekking tot het betoog van federatie Verblijfsrecreatie e.a. dat het kampeerseizoen neergelegd in artikel 6, lid 6.1 van de planregels gelezen in verbinding met artikel 1, onder w, van de planregels zich niet verdraagt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), overweegt de Afdeling het volgende.

2.14.11. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Deze bepaling tast echter op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

2.14.12. Het betoog van federatie Verblijfsrecreatie e.a. dat artikel 6, lid 6.1, van de planregels gelezen in verbinding met artikel 1, onder w, van de planregels in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM faalt.

2.14.13. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, zaaknummer 200907391/1/H2) en is een bestemmingsplanregeling een zodanige regulering (vergelijk de uitspraak van 12 november 2003, zaaknummer 200301877/1)

2.14.14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de beroepsgronden van federatie Verblijfsrecreatie e.a. en in het licht van het in overweging 2.2. geschetste beoordelingskader heeft de raad de door de federatie Verblijfsrecreatie e.a. naar voren gebrachte belangen op evenwichtige wijze afgewogen bij zijn besluitvorming en bestaat aldus geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de vaststelling van het plan het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht op de gronden van (de leden van) de federatie Verblijfsrecreatie e.a. is geschonden.

2.14.15. De conclusie is dat hetgeen federatie Verblijfsrecreatie e.a. hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 6, lid 6.1 van de planregels gelezen in verbinding met artikel 1, onder w, van de planregels voor zover bestreden strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het betoog faalt.

Beroep [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B]

2.15. [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] kunnen zich op grond van de hierna te bespreken gronden niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" voor zover dat is toegekend aan het kampeerterrein Fien de la Mar.

2.16. Zij betogen allereerst dat het ten onrechte niet is toegestaan om de tenthuisjes op het kampeerterrein jaarrond te laten staan. Permanent laten staan van de tenthuisjes brengt in hun visie minder schade aan de natuur dan het jaarlijks opbouwen en afbreken. Hierbij komt dat het niet om een Natura-2000 gebied gaat. Het instellen van een kampeerseizoen is voldoende garantie om te voorkomen dat de middelen worden gebruikt buiten het seizoen om. De angst voor verstening is, aldus [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B], ongegrond. [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] betogen ten slotte dat het niet jaarrond toestaan van de tuinhuisjes op het kampeerterrein zich niet verdraagt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

2.16.1. Ingevolge het plan is aan de gronden van het kampeerterrein Fien de la Mar de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" aangewezen gronden onder meer bestemd voor:

a. kampeermiddelen in de vorm van toercaravans;

b. tenthuisjes;

c. voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud in de vorm van een kantine en opslagruimte voor tenthuisjes;

d. was- en toiletvoorzieningen.

In lid 4.1 is verder opgenomen dat voorzover de gronden zijn gelegen in een natuurgebied verblijfsrecreatie uitsluitend is toegestaan in het kampeerseizoen en op ten hoogste het bestaande aantal standplaatsen.

Ingevolge artikel 4, lid 4.2 onder d, van de planregels gelden voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud, was- en toiletvoorzieningen en opslagruimte voor tenthuisjes de volgende regels:

1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

2. ……..

In bijlage 1 behorende bij het bestemmingsplan is een lijst opgenomen met het bestaande aantal standplaatsen op verblijfsrecreatieterreinen. Voor het kampeerterrein Fien de la Mar is aangegeven dat het bestaande aantal standplaatsen 5 betreft.

2.16.2. De Afdeling stelt vast dat in de planregels noch de plankaart is geregeld dat het niet is toegestaan om de tenthuisjes op het kampeerterrein jaarrond te laten staan. In artikel 4, lid 4.1, van de planregels is weliswaar aangegeven dat verblijfsrecreatie niet is toegestaan buiten het kampeerseizoen, maar uit deze planregel volgt niet dat tenthuisjes buiten het kampeerseizoen dienen te worden verwijderd.

2.16.3. In paragraaf 7.3 van de plantoelichting is aangegeven dat het terrein buiten het seizoen leeg dient te zijn en dat de opgesomde kampeermiddelen dienen te worden weggehaald. De plantoelichting is echter niet bindend.

2.16.4. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag en faalt dit.

2.17. Anders dan [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] hebben betoogd noopt de uitspraak van de rechtbank Assen van 11 maart 2010 niet tot het oordeel dat het aantal standplaatsen op het kampeerterrein Fien de la Mar zou moeten worden uitgebreid naar tien plaatsen.

2.18. [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] betogen dat de regels omtrent het gebruik zodanig zijn geformuleerd dat verwezenlijking van de bestemming op het kampeerterrein Fien de la Mar niet mogelijk is, omdat het realiseren van gebouwen ten behoeve van beheer, onderhoud en opslag van tenthuisjes en het realiseren van was- en toiletvoorzieningen niet mogelijk is omdat een bouwvlak ontbreekt. Zij wijzen in dit verband nog op een vergunning die aan de vorige eigenaar is verstrekt.

2.18.1. Op het kampeerterrein Fien de la Mar is geen bouwvlak aanwezig waardoor het realiseren van gebouwen ten behoeve van beheer, onderhoud en opslag van tenthuisjes en was- en toiletvoorzieningen niet mogelijk is. Het terrein grenst aan het Natura 2000-gebied Drentsche Aa en ligt binnen beschermde natuurgebieden als de Ecologische Hoofdstructuur en het Nationale Landschap Drentsche Aa.

2.18.2. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Zeegse" was het realiseren van gebouwen ten behoeve van beheer, onderhoud en opslag van tenthuisjes en was- en toiletvoorzieningen ook niet mogelijk.

2.18.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met het plan de bestaande gebruiksmogelijkheden in stand zijn gehouden, gevestigde belangen worden gerespecteerd en daarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige natuurwaarden.

2.18.4. De Afdeling stelt voorop dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van bestemmingen en planregels. De vergunningen die [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] hebben overgelegd betreffen op grond van artikel 8 van de WOR toegekende vergunningen voor het exploiteren van recreatieterreinen. Deze bieden geen grondslag voor het realiseren van door [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] gewenste voorzieningen. Gelet op de bestaande gebruiksmogelijkheden, de situering in de nabijheid van de vorengenoemde natuurgebieden en de omvang van het kampeerterrein Fien de la Mar heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van een opslagloods op het terrein ongewenst is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft aangegeven dat de was- en toiletvoorzieningen waar in artikel 4 van de planregels op is gedoeld grote centrale voorzieningen op de grote campings in de omgeving betreffen. Hier is voor gekozen gelet op de omvang van dergelijke gebouwen en de impact op het gebied. Was- en toiletvoorzieningen behorende bij een tenthuisje hoeven, aldus de raad, niet in een bouwvlak te worden opgenomen. Het betoog faalt.

2.19. [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] betogen dat ten onrechte geen binnenplanse ontheffingsmogelijkheid is opgenomen voor het plaatsen van twee trekkershutten. Een dergelijke ontheffingsmogelijkheid stuit, aldus [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B], niet op provinciale bezwaren. [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] betogen dat indien het toekennen van een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid ten behoeve van de trekkershutten niet mogelijk is, zij de bestemmingen "Verblijfsrecreatie I" dan wel "Verblijfsrecreatie III" voor hun gronden wensen.

2.19.1. Gelet op het bepaalde in artikel 4, leden 4.1 en 4.2, van de planregels is het plaatsen van twee trekkershutten op het terrein niet mogelijk. In artikel 4, lid 4.4, van de planregels is geen ontheffingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het plaatsen van twee trekkershutten.

2.19.2. Ingevolge de artikelen 3 en 5 van de planregels is binnen deze bestemmingen, in het geval van de bestemming "Verblijfsrecreatie III" het plaatsen van trekkershutten wel mogelijk en gelden ruimere mogelijkheden ten aanzien van het plaatsen van kampeermiddelen.

2.19.3. Ingevolge het voorheen geldende plan was het plaatsen van trekkershutten ook niet mogelijk.

2.19.4. De raad heeft bij het toekennen van de bestemming voor het terrein Fien de la Mar als uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande gebruiksmogelijkheden in stand dienen te worden gehouden, de gevestigde belangen dienen te worden gerespecteerd en daarbij rekening dient te worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden.

2.19.5. De Afdeling stelt voorop dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van bestemmingen. Gelet op de bestaande gebruiksmogelijkheden en de situering in de nabijheid van de vorengenoemde natuurgebieden kan niet staande worden gehouden dat de raad niet in redelijkheid tot de bestemming heeft kunnen komen en heeft kunnen afzien van het opnemen van een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid. Het betoog faalt.

2.20. Ten aanzien van de door [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] gemaakte vergelijking met het voorontwerp-bestemmingsplan "De Molenkamp Zeegse" waar, aldus [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B], in eenzelfde situatie andere beleidsuitgangspunten door de raad zijn gehanteerd omdat hier wel verdere verstening wordt toegestaan, wordt het volgende overwogen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat beide situaties verschillen omdat op het recreatieterrein Molenkamp op grond van het voorheen geldende plan veel bouwmogelijkheden bestonden, deze mogelijkheden in het voorgestelde bestemmingsplan aanzienlijk worden beperkt en dat daardoor een aanzienlijke kwaliteitsverbetering voor natuur en recreatie kan worden bereikt. [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] hebben dit niet gemotiveerd bestreden. In hetgeen [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de situatie op het recreatieterrein Molenkamp niet overeenkomt met de hier aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.

2.21. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" toegekend aan het kampeerterrein Fien de la Mar voor zover bestreden strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B] is ongegrond.

Beroep van kampeervereniging Mooi Zeegse

2.22. Kampeervereniging Mooi Zeegse kan zich op grond van de hierna te bespreken gronden niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" voor zover die is toegekend aan de twee kampeerterreinen die zij exploiteert, te weten Mooi Zeegse Noord en Mooi Zeegse Zuid.

2.23. Zij betoogt allereerst dat het ten onrechte niet is toegestaan om de tenthuisjes op het kampeerterrein jaarrond te laten staan. De ligging nabij een Natura 2000-gebied is geen dragende reden, aangezien met de aanwijzingsprocedure van het Natura 2000-gebied Drentsche Aa alle terreinen van de vereniging buiten het Natura 2000-gebied zijn komen te liggen. Voor het tegengaan van verstening en het voorkomen van uitponding is een dergelijke beperking ook niet noodzakelijk.

2.23.1. In artikel 4, lid 4.1, van de planregels, dat betrekking heeft op gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II", is opgenomen dat voorzover de gronden zijn gelegen in een natuurgebied verblijfsrecreatie uitsluitend is toegestaan in het kampeerseizoen en op ten hoogste het bestaande aantal standplaatsen.

2.23.2. De Afdeling stelt vast dat met de planregels noch de verbeelding is geregeld dat het niet is toegestaan om de tenthuisjes op het kampeerterrein jaarrond te laten staan. In artikel 4, lid 4.1, van de planregels is weliswaar aangegeven dat verblijfsrecreatie niet is toegestaan buiten het kampeerseizoen, maar uit deze planregel volgt niet dat tenthuisjes buiten het kampeerseizoen dienen te worden verwijderd.

2.23.3. In paragraaf 7.3 van de plantoelichting is aangegeven dat het terrein buiten het seizoen leeg dient te zijn en dat de opgesomde kampeermiddelen dienen te worden weggehaald. De plantoelichting is echter niet bindend.

2.23.4. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag. Het betoog faalt.

2.24. Kampeervereniging Mooi Zeegse betoogt voorts dat tenthuisjes in het plan ten onrechte niet als kampeermiddel worden gedefinieerd. Zij wijst op mogelijke consequenties voor de onroerende zaaksbelasting.

2.24.1. In artikel 1, onder v, van de planregels is een definitie opgenomen van een kampeermiddel. Een tenthuisjes is in artikel 1, onder hh, van de planregels afzonderlijk gedefinieerd als een verblijf bedoeld om periodiek te demonteren en/of te verplaatsen, bestaande uit lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddelen, stacaravan of chalet, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.

2.24.2. De raad heeft beleidsvrijheid om in de definitiebepalingen een bepaalde indeling te hanteren. De raad heeft onderkend dat een tenthuisje op grond van het normale spraakgebruik als kampeermiddel kan worden aangemerkt maar heeft om redenen van plansystematiek een onderscheid gemaakt omdat de raad het niet mogelijk heeft willen maken dat in alle gevallen waar kampeermiddelen zijn toegestaan ook tenthuisjes mogen worden geplaatst. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Overigens is voor het bepalen van de onroerend zaaksbelasting de begripsbepaling uit het plan niet leidend. Het betoog faalt.

2.25. Kampeervereniging Mooi Zeegse betoogt dat in het plan luifels met meer dan één wand behorende bij een tenthuisje van 30 m² ten onrechte niet zijn toegestaan.

2.25.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, geldt voor de bouw van een tenthuisje dat de oppervlakte van een tenthuisje niet meer dan 30 m² bedraagt.

2.26. De raad stelt zich op het standpunt dat het om voortzetting van de bestaande regeling gaat. Wanneer eigenaren luifels bouwen die worden omsloten door meer dan één wand dient de oppervlakte onder de luifel te worden meegenomen bij de berekening van de oppervlakte

2.26.1. De Afdeling acht een oppervlakte van 30 m² voor een tenthuisje niet onredelijk. De beperking ten aanzien van de luifels vloeit daaruit voort. Het betoog faalt.

2.27. Ten aanzien van de door Kampeervereniging Mooi Zeegse gemaakte vergelijking met het voorontwerp-bestemmingsplan "De Molenkamp Zeegse" waar, aldus Kampeervereniging Mooi Zeegse, in eenzelfde situatie andere beleidsuitgangspunten door de raad zijn gehanteerd omdat hier wel verdere verstening wordt toegestaan, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij dienaangaande in overweging 2.20 heeft overwogen. Het betoog faalt.

2.28. Kampeervereniging Mooi Zeegse betoogt dat in het plan op het terrein van Mooi Zeegse Noord ten onrechte geen bouwvlak ten behoeve van de thans aanwezige douche- en wasvoorziening is toegekend, waarvoor bouwvergunning is verleend. Kampeervereniging voert verder aan dat de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" ten onrechte kamperen met tenten op deze gronden niet mogelijk maakt.

2.29. Aan de gronden ter plaatse van de twee kampeerterreinen Mooi Zeegse Noord en Mooi Zeegse Zuid is in het plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" toegekend. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn op deze gronden tenthuisjes en kampeermiddelen in de vorm van toercaravans toegestaan.

2.29.1. De Afdeling stelt vast dat bij besluit van 16 september 1970 door het college van burgemeester en wethouders bouwvergunning is verleend ten behoeve van het bouwen van een douchegelegenheid op het terrein van Mooi Zeegse Noord.

2.29.2. In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad erkend dat ten behoeve van een douche- en wasvoorziening ter plaatse van Mooi Zeegse Noord ten onrechte geen bouwvlak is opgenomen omdat daarvoor in het verleden een bouwvergunning is verleend. De raad heeft tevens het standpunt ingenomen dat in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels ten onrechte niet is opgenomen dat tenten zijn toegestaan.

2.29.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat nu de raad niet heeft beoogd om in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels geen tenten op te nemen, dit artikelonderdeel voor zover dat betrekking heeft op de passage "in de vorm van toercaravans" is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van kampeervereniging Mooi Zeegse is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.29.4. Gelet op het voorgaande is de Afdeling tevens van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" voor zover dat is toegekend aan het kampeerterrein Mooi Zeegse Noord ter plaatse van de douche- en wasvoorziening is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachte zorgvuldigheid. Het beroep van Kampeervereniging Mooi Zeegse is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Beroep vereniging Lichtbond Noord

2.30. Ter zitting heeft vereniging Lichtbond Noord de beroepsgronden die betrekking hebben op de maximale toegestane goothoogte en de aan de parkeerplaats toegekende bestemming "Natuur" ingetrokken.

2.31. De vereniging Lichtbond Noord kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie III", voor zover dat is toegekend aan het naturistenterrein/camping De Mierenhoop gevestigd aan de Noordstukkendrift 11 te Bunne. Zij betoogt dat de toegekende bouwvlakken ten onrechte strak om de bestaande bebouwing heen zijn gelegd. Hierdoor zijn er ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheden.

2.31.1. Gelet op het bepaalde in artikel 5, lid 5.2 van de planregels dienen de gebouwen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

2.31.2. Naar aanleiding van door de vereniging Lichtbond Noord ingediende zienswijzen heeft de raad de in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen bouwvlakken verruimd en toegevoegd. De raad stelt zich op het standpunt dat met de wijzigingen voldoende recht is gedaan aan de bestaande situatie. De vereniging Lichtbond Noord heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Met toekomstige niet concrete wensen voor uitbreiding behoefde de raad - mede gelet op het overwegend conserverend karakter van het plan - geen rekening te houden. Het betoog faalt.

2.31.3. De conclusie is dat hetgeen vereniging Lichtbond Noord heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie III" voor zover toegekend aan het naturistenterrein/camping De Mierenhoop gevestigd aan de Noordstukkendrift 11 te Bunne strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van vereniging Lichtbond Noord is ongegrond.

Slotoverweging

2.32. Voor zover de raad ter vervanging van de planonderdelen die worden vernietigd een nieuw besluit neemt, overweegt de Afdeling dat dit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb behoeft te worden voorbereid.

Proceskostenveroordeling

2.33. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en kampeervereniging Mooi Zeegse is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van Kampeervereniging Tot Ons Genoegen niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en Kampeervereniging Mooi Zeegse gegrond en het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tynaarlo van 16 februari 2010 voor zover dat ziet op:

a. de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie IV" voor zover toegekend aan het recreatieterrein van de vereniging Buitenlust aan de Tienelsweg 48 te Zuidlaren ter plaatse van de recreatiewoning van [appellant sub 1] nummer […] en aan het recreatieterrein Slootbergen aan de Dennenlaan 25a te Zuidlaren ter plaatse van de recreatiewoning van [appellant sub 2];

b. de vaststelling van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels voor zover dat betrekking heeft op de passage "in de vorm van toercaravans";

c. de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie II" voor zover dat is toegekend aan het kampeerterrein Mooi Zeegse Noord ter plaatse van de douche- en wasvoorziening;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige ongegrond en de beroepen van [appellant sub 3A]en [appellant sub 3B], Federatie Verblijfsrecreatie gemeente Tynaarlo e.a. en vereniging Lichtbond Noord ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Tynaarloo tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 12,91 (zegge: twaalf euro eenennegentig);

VI. gelast dat de raad van de gemeente Tynaarlo aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door ieder van hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt en aan Kampeervereniging Mooi Zeegse het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Ouwehand

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012

224.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature