Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit verzonden op 6 september 2010 heeft de minister van Justitie het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Uitspraak



201107027/1/V6.

Datum uitspraak: 1 februari 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Almere,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 mei 2011 in zaak nr. 10/2064 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).

1. Procesverloop

Bij besluit verzonden op 6 september 2010 heeft de minister van Justitie het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.

Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk , gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.

Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding), voor zover thans van belang, dient een verzoeker buitenlandse akten, waaronder een buitenlands reisdocument en een geboorteakte over te leggen. Indien overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA), worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in de regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving in de GBA. De verplichting tot het overleggen van buitenlandse akten, waaronder een geboorteakte, lijdt uitzondering indien reeds in het verleden gelegaliseerde, en soms tevens geverifieerde documenten, zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Alsdan kan worden afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, ingeval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.

Verder is in de Handleiding vermeld dat van de voorwaarde van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

2.2. [appellante] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat het voor [appellante] onmogelijk is, dan wel dat van haar niet gevraagd kan worden, dat zij naar Irak reist om een gelegaliseerde geboorteakte en een paspoort te verkrijgen. [appellante] betoogt daartoe dat van haar niet kan worden gevraagd naar Irak te reizen, nu zij op jonge leeftijd met haar ouders uit Irak naar Nederland is gekomen en geen band meer heeft met Irak. Zij stelt verder dat het riskant is om als jonge vrouw naar Irak te reizen om de gevraagde documenten te verkrijgen. Voor dit standpunt verwijst [appellante] naar het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven reisadvies over Irak. Ter zitting heeft zij ter nadere toelichting voorts verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van oktober 2010 (hierna: het ambtsbericht van 2010). [appellante] voert daarnaast aan dat in de verblijfsvergunningprocedure niet aan haar identiteit werd getwijfeld en zij was vrijgesteld van het paspoortvereiste.

2.2.1. De overweging van de rechtbank dat niet is gebleken dat de registers van de burgerlijke stand in Irak niet bestaan of onvolledig zijn of dat in Irak geen gelegaliseerde geboorteakte kan worden verkregen vanwege de bestaande politieke situatie, heeft [appellante] niet bestreden. Ook heeft [appellante] niet bestreden dat zij niet een verklaring van de Iraakse ambassade te Den Haag heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van een Iraaks nationaal paspoort.

2.2.2. [appellante] heeft niet aangetoond in bewijsnood te verkeren, nu zij niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. [appellante] is houder van een verblijfsvergunning regulier. Derhalve doen zich geen asielgerelateerde gronden voor waaruit zou volgen dat van [appellante] niet kan worden gevergd naar haar land van herkomst te reizen en aldaar een geboorteakte en paspoort te verkrijgen. Dat zij geen band meer heeft met Irak en dat het voor haar riskant is om naar Irak te reizen, heeft de rechtbank terecht als onvoldoende aangemerkt om tot het oordeel te komen dat [appellante] al het mogelijke heeft gedaan om de gevraagde documenten te verkrijgen in Irak, nu zij niet heeft getracht de gevraagde documenten met hulp van in Irak verblijvende derden te verkrijgen. De verwijzing ter zitting naar het ambtsbericht van 2010 kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden.

Dat in de verblijfsvergunningprocedure geen twijfel bestond over haar identiteit en zij was vrijgesteld van het paspoortvereiste doet er niet aan af dat [appellante] ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit bij haar verzoek om haar het Nederlanderschap te verlenen de in die bepaling genoemde gegevens moet verstrekken en dat van haar kan worden gevraagd naar Irak te reizen.

Het betoog faalt.

2.3. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het overgelegde deel uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van juni 2008 (hierna: het ambtsbericht van 2008) niet volgt dat het hebben van een residentie in Irak een vereiste is om in Irak in aanmerking te komen voor een nationaliteitsbewijs en identiteitskaart. Zij voert daartoe aan dat uit het ambtsbericht van 2008 wel degelijk blijkt dat het verkrijgen van de gevraagde documenten alleen mogelijk is indien en voor zover zij in Irak woonachtig is. Nu zij in Nederland woonachtig is, kan zij deze documenten niet verkrijgen, aldus [appellante].

2.3.1. Daargelaten dat [appellante] deze stelling niet heeft gestaafd, kan uit het door haar overgelegde deel van het ambtsbericht van 2008 niet worden afgeleid dat zij in Irak woonachtig dient te zijn om de voor naturalisatie benodigde documenten te verkrijgen, nu daaruit slechts kan worden afgeleid dat een in een bepaald district van Irak geregistreerd persoon bij de afdeling Burgerlijke Stand van dat district een aanvraag voor een nationaliteitsbewijs en identiteitskaart kan indienen. Uit het ambtsbericht blijkt voorts dat het ministerie van Binnenlandse Zaken van Irak verantwoordelijk is voor de afgifte van paspoorten en documenten, en dat de afdeling van dat ministerie waar deze aanvragen kunnen worden ingediend in verschillende steden een kantoor heeft. [appellante] heeft niet aangetoond dat zij de voor haar verzoek benodigde documenten niet bij de desbetreffende afdeling van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Irak kan aanvragen.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012

32-692.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature