Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De politie heeft geconstateerd dat belanghebbende gebruik gemaakt heeft van de openbare weg met een voertuig dat was voorzien van een handelaarskenteken. De betreffende auto was eigendom van belanghebbende en op het moment van constatering door de politie was het kenteken geschorst. Het Hof oordeelt dat de betreffende auto nooit tot de bedrijfsvoorraad van de houder van het handelaarskenteken heeft behoort. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de auto door het garagebedrijf zou worden gerepareerd en klaar gemaakt zou worden voor de verkoop. Bij de controle was belanghebbende volgens zijn verklaring op weg naar het garagebedrijf en, naar het oordeel van het Hof, klaarblijkelijk aangewezen door de houder van het handelaarskenteken om dit kenteken te gebruiken. Daarmee is naar het oordeel van het Hof voldaan aan artikel 44 van het kentekenreglement . Hoger beroep gegrond, naheffingsaanslag vernietigd.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00073

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, wonende te Y

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 december 2010, nummer AWB 10/3100, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 5 maart 2010 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 1.305 opgelegd over het tijdvak 5 december 2008 tot en met 4 december 2009 (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van 100% (hierna: de boetebeschikking). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift vervatte, uitspraken van 18 juni 2010 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van

€ 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 19 augustus 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende was vanaf 5 september 2007 houder van een Audi A3 met het kenteken 00-XX-XX (hierna: de auto).

2.2. Van 5 augustus 2008 tot en met 4 augustus 2009 heeft de Dienst Wegverkeer op verzoek van belanghebbende dit kenteken geschorst. Vanaf 17 augustus 2009 was het kenteken opnieuw geschorst. Gedurende de schorsing is van belanghebbende geen motorrijtuigenbelasting geheven.

2.3. Belanghebbende was van 16 januari 2009 tot 28 januari 2009 gedetineerd in de Justitiële Inrichtingen te A. Van 13 februari 2009 tot 25 september 2009 was belanghebbende gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te B.

2.4. Op 20 november 2009 is door de politie geconstateerd dat belanghebbende met de auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg te Y. De auto was op dat moment voorzien van het handelaarskenteken XX-00-00 (hierna: het handelaarskenteken). Dit handelaarskenteken is niet opgegeven aan belanghebbende maar aan C te Y (hierna: C). Belanghebbende heeft aan de politie geweigerd een verklaring af te leggen over het gebruik van het handelaarskenteken.

2.5. Naar aanleiding van het hiervoor geconstateerde gebruik van de openbare weg heeft de Inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag en de boetebeschikking opgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft belanghebbende op 20 november 2009 rechtsgeldig gebruik gemaakt van het handelaarskenteken?

2. Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: is de verzuimboete terecht en, zo ja, tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is van mening dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord en de tweede vraag in die zin, dat de boete moet worden gematigd tot op 10%.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende:

- De auto stond op 20 november 2009 bij mij thuis en ik zou hem op die dag naar C brengen. C zou een aantal kleine reparaties verrichten om de auto in orde te maken voor een eventuele verkoop. De auto was nog niet aan C verkocht.

- De hoofdactiviteit van C is de verkoop van auto's, niet het repareren van auto's. Maar grote reparaties aan de auto waren ook niet nodig, slechts een paar kleine reparaties en het in orde maken van de auto voor de verkoop.

- Ik ben eerst met iemand meegereden naar C en heb daar het handelaarskenteken opgehaald. Vervolgens ben ik teruggegaan naar huis, heb het handelaarskenteken aan de auto bevestigd en ben weer naar C vertrokken.

- De auto is uiteindelijk niet verkocht aan C maar aan mijn vriendin.

- Ik wilde geen verklaring afleggen omdat ik kort daarvoor in detentie verbleef, en ik slechte ervaringen heb gehad met het afleggen van verklaringen.

- Ik heb geen inkomsten.

De Inspecteur:

- De aanwezigheid van belanghebbende in de auto bevestigt dat geen sprake was van een reparatie van de auto. Er zijn door belanghebbende tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De auto was niet opgenomen in de bedrijfsvoorraad van C.

- Bij de Belastingdienst zijn geen inkomsten van belanghebbende bekend. Als er geen inkomsten zijn, moet de boete worden gematigd tot 10%.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze de naheffingsaanslag betreft, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze de boetebeschikking betreft, van de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking en tot vermindering van de boetebeschikking tot een bedrag van 10% van de belasting.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

Ten aanzien van het gebruik van het handelaarskenteken

4.1. Artikel 19, lid 1, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB 1994), luidt:

"1. Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994."

4.2. Artikel 35, leden 1 en 2, Wet MRB 1994 luiden:

"1. Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de belasting worden nageheven.

2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.

(...)."

4.3. Artikel 37, lid 3, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) luidt:

"(...).

3. Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.

(...)."

4.4. De in artikel 37, lid 3, Wvw 1994 bedoelde regels zijn opgenomen in artikel 44 van het Besluit van 6 oktober 1994, houdende uitvoering van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Kentekenreglement). Artikel 44 Kentekenreglement luidt:

"Gebruik

1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.

2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.

3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.

4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.

5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk."

4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto nimmer heeft behoord tot de bedrijfsvoorraad van C, zodat het derde lid van artikel 44 Kentekenreglement te dezen toepassing mist.

4.6. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat C een aantal kleine reparaties aan de auto zou verrichten om deze in orde te maken voor een eventuele verkoop. Daarvoor diende de auto van belanghebbendes woning naar het bedrijf van C te worden vervoerd. Belanghebbende heeft - door de Inspecteur onweersproken - gesteld dat hij door C was aangewezen om daarbij het aan hem opgegeven handelaarskenteken te gebruiken. Naar het oordeel van het Hof is voldaan aan het vereiste genoemd in de eerste volzin van het eerste lid van artikel 44 Kentekenreglement .

4.7. Met hetgeen belanghebbende verder ter zitting naar voren heeft gebracht, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende de auto ter bewerking of herstel ter beschikking had gesteld aan C, en dat met belanghebbendes auto op 20 november 2009 gebruik van de weg is gemaakt in het kader van de bedrijfsactiviteiten van C. Naar het oordeel van het Hof werd hiermee voldaan aan de vereisten genoemd in de tweede volzin van het eerste lid, juncto het derde lid, van artikel 44 Kentekenreglement . Dat, zoals de Inspecteur stelt, niet C doch belanghebbende op 20 november 2009 in de auto is aangetroffen, doet hier naar het oordeel van het Hof niet aan af, nu belanghebbende door C was aangewezen om diens handelaarskenteken in dat kader te mogen gebruiken.

4.8. Vraag 1 wordt door het Hof dan ook bevestigend beantwoord. Nu deze vraag bevestigend is beantwoord, behoeft vraag 2 geen beantwoording meer. Het hoger beroep moet gegrond worden verklaard en de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.9. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 respectievelijk € 111 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.10. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken (art. 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht).

4.11. Het door belanghebbende ingediende hoger beroepschrift vermeldt de volgende specificatie van de door belanghebbende gemaakte kosten:

Beroep

- eigen bijdrage Raad voor Rechtsbijstand

(regiokantoor D ) € 100

Hoger beroep

- voorschot advocaat € 41

- eigen bijdrage Raad voor Rechtsbijstand

(regiokantoor D ) € 101

Totaal € 242

4.12. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- vernietigt de boetebeschikking;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van (in totaal) € 152 vergoedt;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op (in totaal) € 242, en gelast dat dit bedrag wordt betaald aan de griffier, nu belanghebbende met een toevoeging heeft geprocedeerd.

Aldus gedaan op 30 september 2011 door M. van Dun, voorzitter, J. Swinkels en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van M.M.R. Richardson, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature