Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Projectbesluit en verkeersbesluiten. Eisers voornaamste grond is de vrees voor een toename van sluipverkeer. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat met het hanteren van een statisch verkeersmodel wel de verkeersprognose adequaat kon worden berekend. Het beroep slaagt niet.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 10/1903 BESLU, AWB 10/1752 BESLU, AWB 10/2826 BESLU, AWB 10/2828 BESLU, AWB 10/2002 BESLU, AWB 10/1922 BESLU,

AWB 10/1919 BESLU en AWB 10/1921 BESLU

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] e.a.,

allen wonende op de Diependaalse Drift of de Pieter de Hooghlaan te Hilversum,

eisers 1,

gemachtigde mr. M. Klijnstra,

[eiser 2.1], [eiser 2.2],

beiden wonende op de Pieter de Hooghlaan te Hilversum,

eisers 2,

gemachtigde mr. M.E.J. van den Brand,

buurtgroep Schildersbuurt “Pieter de Hooghlaan”,

gevestigd te Hilversum,

eiser 3,

gemachtigde mr. M.E.J. van den Brand,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum,

verweerder,

gemachtigde K.R. Kooistra.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2010 heeft verweerder met toepassing van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een projectbesluit genomen voor de uitvoering van de maatregelen 5.7 en 5.8 van het Integraal Bereikbaarheidsplan (IBP) aan de kruispunten Diependaalselaan-Eikbosserweg en Diependaalselaan-Pieter de Hooghlaan (het projectbesluit).

Eisers 1 en 2 en eiser 3 hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.

Bij besluiten van 9 maart 2010 heeft verweerder, voor zover hier van belang, besloten tot: het verwijderen van de op de Diependaalselaan geplaatste of aangebrachte verkeerstekens (verkeersbesluit I) en de door een groenstrook gescheiden rijbanen van de Pieter de Hooghlaan, tussen het kruispunt Ruysdaellaan/Diependaalse Drift en de Diependaalselaan, te sluiten voor alle bestuurders, te weten de westelijke rijbaan in noordelijke richting en de oostelijke rijbaan in zuidelijke richting (verkeersbesluit II).

Eisers 1 en 2 en eiser 3 hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.

Bij besluiten van 20 april 2010 heeft verweerder, voor zover hier van belang, besloten: de Diependaalse Drift, tussen de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Fabritiuslaan, te sluiten voor bestuurders in de richting van de Gijsbrecht van Amstelstraat (verkeersbesluit III) en de Van der Helstlaan, tussen de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Fabritiuslaan, te sluiten voor bestuurders in de richting van de Gijsbrecht van Amstelstraat (verkeersbesluit IV).

Eisers 2 en eiser 3 hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2011 en heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Eisers 1 zijn vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, [eiser 1], [eiser 4], [eiser 5] en [eiser 6]. Eisers 2 en eiser 3 zijn vertegenwoordigd door mr. M.E.J. van den Brand, [eiser 2.1] en [eiser 2.2]. Namens verweerder zijn verschenen K.R. Kooistra, [vertegenwoordiger 1], [vertegenwoordiger 2], [vertegenwoordiger 3] en [vertegenwoordiger 4].

Op 2 maart 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vragen gesteld aan verweerder. Bij brief van 29 april 2011 heeft verweerder de vragen beantwoord. Eisers 1 en 2 en eiser 3 hebben reacties op de brief van verweerder gegeven.

Nadat alle partijen desgevraagd toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 7 december 2005 heeft de gemeenteraad van Hilversum het IBP vastgesteld. Doelstelling van het IBP is het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio en met name Hilversum. Sindsdien is er gewerkt aan het herinrichten van ruim 40 kruispunten in de buitenring van Hilversum, het verbeteren van de infrastructuur voor fietsers en het openbaar vervoer. Verder zijn er diverse maatregelen genomen in het kader van flankerend beleid, zoals het plaatsen van een regionaal luchtmeetnet. De hoofddoelstelling van het IBP is het bereiken van doorstroming voor het verkeer op de buitenring, daarbij gefaciliteerd door het gedoseerd toelaten van verkeer op de toegangswegen van Hilversum naar de buitenring, met als gevolg een verbetering van de milieu- en leefkwaliteit. In het kader van de uitvoering van het IBP heeft verweerder - onder meer - een pakket aan verkeersmaatregelen genomen om de doorstroming van het verkeer op de lokale hoofdwegen te verbeteren. Bovengenoemd projectbesluit en de verkeersbesluiten maken deel uit van het pakket verkeersmaatregelen.

2. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemeen en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.

2.1. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser 3, te weten de buurtgroep Schildersbuurt “Pieter de Hooghlaan”, als belanghebbende bij het projectbesluit en de verkeersbesluiten kan worden aangemerkt. In dat kader zal moeten worden beoordeeld of de buurtgroep ten tijde hier van belang zelf rechtspersoonlijkheid bezat.

2.2. Vast staat dat de buurtgroep geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon is en niet over statuten beschikt. De buurtgroep is evenmin een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hiertoe overweegt de rechtbank - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 maart 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BC6406, - dat de buurtgroep pas als een informele vereniging in de zin van artikel 2:26 van het BW kan worden aangemerkt als het voldoet aan de volgende cumulatie vereisten:

1. er moet een ledenbestand zijn;

2. het moet om een organisatorisch verband gaan dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;

3. de organisatie dient als een eenheid deel te nemen aan het rechtsverkeer.

De rechtbank is van oordeel dat de buurtgroep niet voldoet aan deze cumulatieve vereisten. Niet is gebleken dat de buurtgroep een ledenadministratie heeft of contributie heeft geheven. Eiser 3 heeft geen ledenlijst van de vereniging overgelegd. Waar het de stelling van eiser 3 betreft dat sinds de oprichting van de buurtgroep contributie is geheven, constateert de rechtbank dat eiser 3 in dit verband slechts heeft verwezen naar een lijst van betalingen uit 2010. Daarmee heeft eiser 3 deze stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verder heeft eiser 3 nog verwezen naar een website, www.schildersbuurthilversum.nl, die vanaf 2007 zou bestaan. De rechtbank is evenwel gebleken dat deze website ten tijde van de zitting en tijdens het schrijven van deze uitspraak nog niet voltooid en dus niet in werking was.

2.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de buurtgroep niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. De beroepen van eiser 3 tegen het projectbesluit en de vier verkeersbesluiten zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

3. Beoordeling van het beroep van eisers 1 en 2 tegen het projectbesluit.

3.1. De rechtbank stelt vast dat het IBP in de maatregelen 5.7 en 5.8. voorziet in enkele aanpassingen aan de kruispunten Diependaalselaan-Eikbosserweg en Diependaalselaan-Pieter de Hooghlaan. De uitvoering van die kruispunten is op enkele onderdelen in strijd met de geldende bestemmingsplannen Bosdrift, Utrechtseweg en Park Diependaal, omdat bij de Pieter de Hooghlaan een deel van een in dit verband aan te leggen fietspad is gelegen in de bestemming Groen (bestemmingsplan Utrechtseweg), verharding wordt aangelegd in de bestemming Groen (bestemmingsplan Park Diependaal) en bij de Eikbosserweg een deel van het aan te leggen fietspad is gelegen in de uit te werken bestemming Woongebied (bestemmingsplan Park Diependaal). Verweerder heeft in verband hiermee een projectbesluit op grond van artikel 3.10 van de Wro genomen.

3.2. Op grond van artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.

Op grond van het tweede lid bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.

Op grond van het derde lid kunnen aan het besluit voorschriften en beperkingen worden verbonden, welke tevens kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project, met dien verstande dat de voorschiften en beperkingen ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het projectgebied.

3.3. Eisers stellen dat door het projectbesluit de verkeersdruk op de Diependaalse Drift en de Pieter de Hooghlaan zal toenemen en dat er een onveilige situatie bij de kruispunten zal ontstaan. Eisers vrezen dat zij door het projectbesluit hinder zullen ondervinden van sluipverkeer door hun straten.

3.4. De rechtbank stelt vast dat met het project slechts in zeer geringe mate wordt afgeweken van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Het projectbesluit is voorts het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging, die door de rechtbank slechts terughoudend kan worden getoetst (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2010, LJN: BL3314). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, na een bespreking van de gronden van eisers 1 en 2 ter zitting, vastgesteld kan worden dat de gestelde verkeersdruk, de onveilige situatie en het sluipverkeer in de Diependaalse Drift en de Pieter de Hooghlaan, die eisers 1 en 2 verwachten, niet zozeer is toe te schrijven aan het projectbesluit, maar eerder aan de (mogelijke) gevolgen van de verschillende verkeersbesluiten. De rechtbank heeft ook geen grond gevonden voor het oordeel dat aannemelijk is dat het project zelf een toename van sluipverkeer in de omliggende straten tot gevolg heeft. Zoals eisers 1 en 2 ter zitting ook hebben bevestigd, zijn de gevolgen van het projectbesluit op zichzelf niet heel groot.

3.5. Het standpunt van eisers dat de ruimtelijke gevolgen van het projectbesluit leiden tot een onveilige situatie wordt door de rechtbank niet gedeeld, te meer nu de gedeelten van de kruispunten die volgens eisers gevaarlijke situaties kunnen opleveren, juist binnen de bestemmingsplannen vallen. Het projectbesluit heeft op die gedeelten dus geen betrekking. Ook kan niet worden gezegd dat de door eisers als onveilig aan te merken gedeelten van de kruispunten onveilig zijn geworden als gevolg van het projectbesluit.

3.6. Eisers hebben ter zitting naar voren gebracht dat het hen meer gaat om de samenhang tussen het projectbesluit en de verkeersbesluiten en dat zij dat geheel aan besluiten ter discussie wensen te stellen, dus ook het projectbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verkeersbesluiten en de (gestelde) gevolgen daarvan evenwel niet betrokken worden bij de vraag of verweerder in redelijkheid het projectbesluit heeft kunnen nemen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd leidt dan ook niet tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het projectbesluit heeft kunnen nemen. Het betoog slaagt niet.

3.7. Ten aanzien van de stelling van eisers 1 dat verweerder niet eerst de kruispunten feitelijk heeft mogen aanpassen en pas daarna het projectbesluit heeft mogen nemen, overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover deze volgorde al juist is, dan hadden eisers tegen het bouwen zelf (het feitelijk aanpassen van de kruispunten) kunnen opkomen. Ter beoordeling van de rechtbank staat in dit geval slechts het projectbesluit. Deze grond faalt.

4. Beoordeling van het beroep van eisers 1 en 2 tegen het verkeersbesluit II.

4.1. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of eisers 1 en 2 belanghebbenden zijn bij het verkeersbesluit II. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2003, LJN: AI0789) overweegt de rechtbank dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2009, LJN: BJ3385), is een persoon slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit indien hij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.

4.2. De rechtbank stelt vast dat het verkeersbesluit II tot gevolg heeft dat op de Pieter de Hooghlaan maximaal 30 km/uur gereden mag worden, er in die straat verkeersdrempels worden geplaatst en dat die straat geen eenrichtingsweg meer zal zijn, zodat het verkeer ook vanaf de Diependaalselaan de Pieter de Hooghlaan in zal kunnen rijden.

4.3. De rechtbank is van oordeel dat eisers 1 en 2, nu zij alle gevolgen kunnen ondervinden van de openstelling van de Pieter de Hooghlaan in beide richtingen, een bijzonder, individueel belang hebben bij het verkeersbesluit II, dat zich ook in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Eisers 1 en 2 wonen immers ofwel aan de Pieter de Hooghlaan ofwel aan de Diependaalse Drift. Laatstgenoemde straat is een zijstraat van de Pieter de Hooghlaan, die door het openstellen van de Pieter de Hooghlaan in beide richtingen ook vanaf de Diependaalselaan beter bereikbaar wordt. Eisers 1 en 2 zijn dan ook ontvankelijk in hun beroep tegen dit besluit.

4.4. De rechtbank overweegt dat verweerder naar vaste rechtspraak van de Afdeling bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2011, LJN: BQ1876). Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. De belangen die een rol kunnen spelen bij de afweging of een verkeersbesluit wordt genomen, zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).

4.5. Verweerder heeft aan het verkeersbesluit II ten grondslag gelegd dat er een behoefte bestaat aan wijziging van de verkeerstekens op de Pieter de Hooghlaan in verband met een wijziging van de ontsluiting van de Schildersbuurt op de Diependaalselaan. Nu de Pieter de Hooghlaan onderdeel uitmaakt van de Schildersbuurt en die gehele buurt, conform de Hilversumse verkeersplannen, is aangewezen als een 30 km/uur zone, is wenselijk geacht dat ook de Pieter de Hooghlaan dit verkeersregime krijgt. Door het plaatsen van verkeersdrempels zal de Pieter de Hooghlaan verkeersveiliger worden en zal het gemotoriseerde rijverkeer een minder dominante positie gaan innemen. Ten aanzien van de openstelling in beide richtingen van de Pieter de Hooghlaan heeft verweerder overwogen dat in mei 1996 bij wijze van compromis met de bewoners de oostelijke aansluiting op de Diependaalselaan uitsluitend voor fietsers toegankelijk is gemaakt in verband met het spoedeisende karakter van een toen noodzakelijke reconstructie van het kruispunt. De reconstructie van de Diependaalselaan en andere ontwikkelingen in de omgeving hebben er evenwel toe geleid dat een nieuw verkeerscirculatieplan voor de Schildersbuurt diende te worden opgesteld. Voor zowel het plan met betrekking tot de Diependaalselaan als voor het wijkcirculatieplan zijn meerdere verkeersmodellen doorgerekend. Uit het overleg en de planvorming van beide projecten is het openstellen van de Pieter de Hooghlaan voor tweerichtingenverkeer van en naar de Diependaalselaan naar voren gekomen als de meest wenselijke variant, omdat deze voor de Schildersbuurt als geheel de laagste verkeersintensiteit geeft en de meest gelijkmatige verdeling biedt van het verkeer over de wijk. Uit modelberekeningen is volgens verweerder gebleken dat dit niet zal leiden tot een overmatige verkeersbelasting van de Pieter de Hooghlaan. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de rapportage “Second Opinion IBP Hilversum” van Grontmij en Movares van april 2008. Aangezien de Pieter de Hooghlaan slechts aan één zijde zal worden aangetakt op het hoofdwegennet van de Diependaalselaan en op de Pieter de Hooghlaan een 30 km/uur regime zal gelden en verkeersdrempels zullen worden geplaatst, zal de Pieter de Hooghlaan geen rol gaan vervullen in het hoofdwegennet (als gebiedsontsluitingsweg). Voorts is gebleken dat de maatregelen, gezien de conclusies in de rapportage van Wolf Dikken van

16 juli 2009, niet op de Pieter de Hooghlaan of de omliggende straten zal leiden tot een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen, aldus verweerder.

4.6. De rechtbank stelt vast dat eisers 1 en 2 uitsluitend beroepsgronden hebben gericht tegen het openstellen van de Pieter de Hooghlaan in beide richtingen.

4.7. Eisers hebben in dit verband allereerst naar voren gebracht dat die openstelling in strijd is met de in 1994 met de gemeente gemaakte afspraken in het kader van de bestemmingsplanprocedure Park Diependaal en het door verweerder vastgestelde Verkeersbeleid. Eisers hebben toegelicht dat de bewoners van de Pieter de Hooghlaan en de Diependaalselaan destijds zijn opgekomen tegen het bestemmingsplan park Diependaal dat in 1994 door de gemeente in procedure was gebracht. Met name de verkeersafwikkeling van deze wijk vanaf de Holleweg was het twistpunt. Het oorspronkelijke plan, te weten een verkeerstunnel voor fietsers onder de Diependaalselaan ter hoogte van de Pieter de Hooghlaan, ging niet door en de eis was om desondanks een verkeersveilige oversteek voor fietsers en voetgangers te creëren. De gemeente heeft toen een initiatief genomen dit op te lossen. Afgesproken werd dat het kruispunt Diependaalselaan-Pieter de Hooghlaan eenzijdig zou worden afgesloten, waardoor er alleen nog uitgaand verkeer van de Pieter de Hooghlaan naar de Diependaalselaan mogelijk zou zijn in combinatie met een verkeerslicht, in ruil voor het laten vallen van de bezwaren tegen het bestemmingplan. Het bleek niet mogelijk deze afspraak in het bestemmingplan op te nemen, maar wel is deze in de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen. Volgens eisers zijn de omstandigheden niet zodanig gewijzigd dat verweerder de destijds gemaakte afspraken nu zomaar naast zich neer kan leggen. De argumenten die destijds hebben geleid tot een afspraak over de gedeeltelijke afsluiting van de Pieter de Hooghlaan gelden nog steeds. De ‘doorsteek’ vanaf de Holleweg naar de Pieter de Hooghlaan was destijds een belangrijk bezwaar van eisers, wat met de bereikte overeenstemming werd weggenomen.

4.7.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan de omstandigheid dat in mei 1996 bij wijze van compromis met de bewoners door verweerder is besloten de oostelijke aansluiting op de Diependaalselaan uitsluitend voor fietsers toegankelijk te maken in verband met het spoedeisende karakter van een toen noodzakelijke reconstructie van het kruispunt van die beide straten, niet tot de conclusie leiden dat verweerder de verkeerssituatie ter plaatse nooit meer kan aanpassen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit en ter zitting voldoende toegelicht welke overwegingen er destijds aan ten grondslag hebben gelegen het IBP (2005), het wijkcirculatieplan (2008) en de uitwerking IBP (2009) op te stellen. Om de daarin verwoorde doelstelling, te weten het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio en met name die van Hilversum te behalen, heeft verweerder bekeken welke verkeersmaatregelen in dat verband noodzakelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen in het verleden veel overleg is geweest en dat eisers hun bezwaren tegen de openstelling van de Pieter de Hooghlaan in beide richtingen ook al naar voren hebben gebracht tijdens zowel de inspraakprocedures voor het IBP, als het wijkcirculatieplan en de uitwerking van het IBP. Niet gebleken is dat verweerder in 1996 of daarna bij de bespreking van de verschillende plannen met eisers concrete toezeggingen heeft gedaan ten aanzien van het ongewijzigd laten van de verkeerssituatie in de Pieter de Hooghlaan, zodat eisers niet in hun stelling kunnen worden gevolgd dat zij er op hebben mogen vertrouwen dat de Pieter de Hooghlaan nooit meer voor tweerichtingenverkeer zou worden opengesteld. Dat verweerder volgens eisers bij het vaststellen van het IBP en de daarop volgende plannen niet genoeg met hun inbreng rekening heeft gehouden, maakt dit niet anders.

4.8. Eisers 1 en 2 hebben verder aangevoerd dat verweerder bij het verkeersbesluit II ten onrechte heeft gesteld dat - ondanks de openstelling van de Pieter de Hooghlaan vanaf de Diependaalselaan - geen sprake zal zijn van een toename van sluipverkeer door de Pieter de Hooghlaan en de Diependaalse Drift. Verweerder heeft zijn conclusies weliswaar op rapportages van deskundigen gebaseerd, maar die deskundigen hebben bij het in kaart brengen van de gevolgen van het verkeersbesluit II een verkeerd model, te weten het statische verkeersmodel, gehanteerd. Hiermee is het volgens eisers niet mogelijk om sluipverkeer of opstoppingen/stremmingen adequaat te voorspellen. Verweerder had in plaats daarvan een dynamisch verkeersmodel moeten hanteren. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt een notitie van professor [professor] overgelegd, die geconcludeerd heeft dat het idee dat een statische verkeerstoedeling ook wel geschikt kan zijn om sluipverkeer te voorspellen op een misverstand berust. Volgens eisers heeft verweerder zijn uitgangspunten met betrekking tot de verkeerssituatie dan ook op een onjuist, althans onvolledig onderzoek gebaseerd, zodat niet goed in kaart is gebracht in hoeverre eisers door het besluit in hun belangen worden getroffen. Reeds daarom kan het verkeersbesluit II niet in stand blijven.

4.8.1. Grontmij is in een nadere rapportage van 28 april 2011 ingegaan op de stellingen van eisers over het gehanteerde verkeersmodel en de verklaring van [professor]. In dat rapport heeft Grontmij toegelicht dat op basis van beschikbare verkeerstellingen op een aantal locaties (in maart 2011), de bestaande layout van wegen en knooppunten (rotonde) en verkeerswaarnemingen een beeld is gevormd van de verkeerssituatie ter plaatse van de Diependaalselaan/Pieter de Hooghlaan/Utrechtseweg. Uit de tellingen is gebleken dat de verkeersintensiteit op de Pieter de Hooghlaan gering is en past bij de ontsluitende functie voor de aanliggende bestemmingen en zijstraten. Het rijden via de Pieter de Hooghlaan is door de aanwezige verkeersdrempels niet aantrekkelijk voor ander verkeer dan bestemmingsverkeer. Grontmij heeft voorts toegelicht dat de werking van het statisch verkeersmodel erop berust dat verkeer aan routes wordt toegedeeld, rekening houdend met de capaciteit van wegvlakken en kruispunten. Op knooppunten wordt een constante weerstand per richting toegekend. Deze weerstand drukt uit in hoeverre de verkeerssituatie op het kruispunt de reistijd voor het verkeer verlengd. Zo wordt het effect van knooppunten en vertragingen op knooppunten meegewogen in de routekeuze van het verkeer en daarmee in de toedeling van het verkeer aan het wegennet. Volgens Grontmij is de opbouw van het gebruikte (statische) verkeersmodel en de invoervariabelen voor kruispuntvertragingen en wegvlaksnelheden in dit geval als realistisch beoordeeld. Gelet op de bestaande verkeerssituatie en de verwachting voor de toekomst is de verkeersprognose met het statische model in dit geval op passende wijze berekend. In een dynamisch verkeersmodel is de weerstand van knooppunten afhankelijk van de verkeersbelasting, gegeven de inrichting van het knooppunt. In netwerken die zeer zwaar belast zijn en waarin overschrijding van de capaciteiten frequent voorkomt, kan hiermee beter worden bepaald wanneer, waar en hoe lange wachtrijen optreden. De wachtrijen worden in dat geval beter gepositioneerd dan bij de berekening met een statisch model. Gelet op de hiervoor gegeven analyse van de bestaande en toekomstige verkeersintensiteiten en de vormgeving van de knooppunten kan volgens Grontmij evenwel worden gesteld dat de verkeerssituatie op de Diependaalselaan en aansluitende wegen niet zodanig is dat substantiële congestie en frequente wachtrijen voorkomen, zodat de verkeersprognose met een statisch model adequaat kon worden berekend.

4.8.2. Ten aanzien van de stelling van eisers dat de aan de conclusies van Grontmij ten grondslag liggende tellingen niet op de juiste plaatsen en juiste tijdstippen (niet in de avondspits) zijn uitgevoerd, overweegt de rechtbank allereerst dat Grontmij te beschouwen is als een onafhankelijke deskundige op het gebied van verkeersmodelberekeningen en dat verweerder dan ook in beginsel op het advies van Grontmij heeft mogen afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van Grontmij onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet gebleken dat daarvan sprake is. Uit het rapport blijkt immers dat het verkeer gedurende twee weken in maart 2011 is geteld op een aantal locaties in het aandachtsgebied, te weten op de Diependaalselaan tussen de Eikbosserweg en de Holleweg, die in het verlengde van de Pieter de Hooghlaan ligt, op de Pieter de Hooghlaan tussen de Diependaalselaan en de Diependaalse Drift cq de Ruysdaellaan en op de Eikbosserweg tussen de Diependaalselaan en de Paulus Potterlaan. De stelling dat de gekozen locaties niet juist zouden zijn, hebben eisers op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet eisers daarin te volgen en het rapport op dit punt onzorgvuldig te achten. Uit het rapport komt voorts naar voren dat geteld is in een representatieve periode, nu er in die periode geen vakantie was en de maand maart over het algemeen één van de drukste maanden is. Op het moment dat er geteld werd was de rotonde zelfs drukker dan gebruikelijk omdat de Ring Oost op dat moment was afgesloten. Nu uit de rapportage blijkt dat er is geteld tijdens de ochtendspits van 8:00 tot 9:00 uur en de rechtbank geen aanknopingspunten aantreft waaruit volgt dat het standpunt van Grontmij dat dit de drukste periode van de dag is onjuist is, worden eisers evenmin in hun stelling gevolgd dat de tellingen niet op de juiste momenten zijn uitgevoerd en de tellingen op andere momenten tot een andere uitkomst zouden hebben geleid. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.8.3. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder met het nadere rapport van Grontmij afdoende heeft toegelicht waarom in dit geval - anders dan eisers en [professor] hebben gesteld - met het hanteren van een statisch verkeersmodel de verkeersprognose op de Pieter de Hooghlaan (en omliggende straten) adequaat kon worden berekend. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een deskundig tegenadvies, dat de conclusies die Grontmij aan de tellingen en waarnemingen heeft verbonden voor onjuist moeten worden gehouden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

4.8.4. De rechtbank overweegt dat uit het rapport blijkt dat de verkeersprognoseberekening is uitgevoerd voor het jaar 2020. Eisers grond dat er geen doorberekening naar de toekomst heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank dan ook niet.

4.8.5. Voor zover eisers aanvoeren dat er bij de Johan Gerardtsweg wel een dynamisch model is gebruikt en Grontmij daarin aanleiding had moeten zien dit model ook in deze situatie toe te passen, overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat die verkeerssituatie zich laat vergelijken met de verkeerssituatie zoals die hier in kaart is gebracht, zodat het betoog faalt.

4.8.6. Ten aanzien van de door eisers overgelegde reactie van [professor] van 8 juni 2011 op het nadere rapport van Grontmij overweegt de rechtbank dat [professor] weliswaar persisteert in zijn standpunt dat Grontmij de verkeerssituatie ter plaatse (en dan met name de kans op congestie op de Diependaalselaan) te optimistisch heeft benaderd, maar hij dit standpunt niet nader heeft onderbouwd. [professor] heeft in tegenstelling tot Grontmij niet concreet gemaakt waarop hij zijn vermoedens baseert dat de kans op congestie groter is dan nu in kaart is gebracht, waardoor de kans op sluipverkeer zal toenemen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het schrijven van [professor] dan ook onvoldoende aanleiding om het rapport van Grontmij voor onjuist te houden. Voor zover [professor] heeft opgemerkt dat het eigenlijk niet uitmaakt welk model wordt gebruikt als de gemeente maar garanties ten aanzien van het beperkt houden van sluipverkeer geeft, merkt de rechtbank op dat verweerder heeft toegezegd de verkeerssituatie jaarlijks te zullen evalueren.

4.8.7. Ten aanzien van de stelling van eisers dat door de openstelling van de rijbaan niet aan de grenswaarden van luchtkwaliteit wordt voldaan, zeker niet daar waar het kindertehuis is gepositioneerd, overweegt de rechtbank dat verweerder zijn conclusies dat dit wel het geval is, heeft gebaseerd op de uitkomsten van het “luchtkwaliteitsonderzoek Diependaalselaan”. Niet gebleken is dat aan dat onderzoek zodanige gebreken kleven dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Nu een deskundig tegenadvies op dit punt ontbreekt, ziet de rechtbank geen grond de conclusies van dat onderzoek voor onjuist te houden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.8.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder – anders dan eisers hebben gesteld – genoegzaam toegelicht dat de verkeersintensiteit op de Pieter de Hooghlaan door het verkeersbesluit II weliswaar enigszins stijgt, maar dat deze verkeersbelasting nog altijd ruim binnen de aanvaardbare norm (c.a. 5.000 motorvoertuigen per etmaal) blijft om te kunnen voldoen aan het convenant Duurzaam Veilig (www.crow/duurzaamveilig). Daarnaast zorgen aanvullende maatregelen, zoals het realiseren van een 30 km/uur regime en verkeersdrempels, er voor dat de veiligheid en leefbaarheid in de Pieter de Hooghlaan worden gewaarborgd. De beroepsgrond dat door het verkeersbesluit II een onveilige situatie op de Pieter de Hooghlaan zal ontstaan, slaagt dan ook evenmin.

4.9. Gezien het voorgaande kan het verkeersbesluit II in rechte stand houden. Hetgeen eisers 1 en 2 voor het overige nog tegen dit besluit hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep van eisers 1 en 2, voor zover gericht tegen het verkeersbesluit II, zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5. Beoordeling van het beroep van eisers 1 en 2 tegen het verkeersbesluit I.

5.1. De rechtbank stelt vast dat het verkeersbesluit I tot gevolg heeft dat de Diependaalselaan geen voorrangsweg meer is, dat op een klein stuk van de Diependaalselaan maximaal 30 km per uur mag worden gereden, dat verschillende rotondes op die weg voorrangrotondes worden en tot slot dat verschillende kruispunten op die weg voorrangskruispunten worden.

5.2. De rechtbank is van oordeel dat, nu geen van de eisers 1 en 2 wonen aan de Diependaalselaan, geconcludeerd dient te worden dat de belangen van eisers 1 en 2 niet rechtstreeks bij het verkeersbesluit I zijn betrokken en dat zij om die reden niet zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij dat besluit.

De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers 1 en 2 in hun stelling te volgen dat zij toch als belanghebbenden bij het verkeersbesluit I moeten worden aangemerkt, omdat alle verkeersbesluiten samen een - niet van elkaar los te koppelen - geheel vormen, met als gevolg dat de verkeersdruk in de straten van eisers 1 en 2 zal toenemen. Eisers kunnen in zoverre in hun stellingen worden gevolgd dat verkeersbesluit I niet tot een toename van sluipverkeer in hun straten kan leiden zoals bij verkeersbesluit II, waarbij die toegang is geregeld. Niet valt in te zien waarom het verkeersbesluit I niet los van de overige verkeersbesluiten, waaronder verkeersbesluit II genomen had kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers 1 en 2 geen bijzonder, individueel belang hebben bij het verkeersbesluit I, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. De beroepen van eisers 1 en 2 tegen het verkeersbesluit I, zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

6. Beoordeling van het beroep van eisers 2 tegen de verkeersbesluiten III en IV.

6.1. Door de verkeersbesluiten III en IV wordt de Diependaalse Drift, tussen de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Fabritiuslaan, alsmede de Van der Helstlaan, tussen de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Fabritiuslaan, eenrichtingsverkeer.

6.2. De rechtbank is van oordeel dat eisers 2 een bijzonder, individueel belang hebben bij deze besluiten, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Eisers 2 zijn immers de direct omwonenden van beide straten. Eisers 2 zijn dan ook ontvankelijk in hun beroep tegen deze verkeersbesluiten.

6.3. Ten aanzien van de stelling van eisers 2 dat ook deze verkeersbesluiten er toe zullen leiden dat de verkeersdrukte op de Pieter de Hooghlaan als gevolg van sluipverkeer zal toenemen, overweegt de rechtbank dat verweerder, gezien ook de rapportages van Grontmij en Movares, die verweerder aan deze besluiten ten grondslag heeft gelegd, terecht heeft gesteld dat door eisers 2 niet aannemelijk is gemaakt dat de verkeersdrukte in de Pieter de Hooghlaan door de verkeersbesluiten III en IV zal toenemen of is toegenomen. Onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er (door deze besluiten) sluipverkeer zal ontstaan. Ten aanzien van de vraag of verweerder zijn besluitvorming op de rapportages van Grontmij en Movares heeft mogen baseren, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover ten aanzien van het verkeersbesluit II heeft overwogen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

6.4. Gezien het voorgaande zal het beroep van eisers 2 tegen de verkeersbesluiten III en IV ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen van eiser 3 niet-ontvankelijk;

- verklaart de beroepen van eisers 1 en 2, voor zover gericht tegen het verkeersbesluit I, niet-ontvankelijk en, voor zover gericht tegen het projectbesluit en het verkeersbesluit II, ongegrond;

- verklaart het beroep van eisers 2 tegen de verkeersbesluiten III en IV ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter,

mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en A.J. Bongers-Scheijde, leden, in aanwezigheid van

mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.

de griffier de voorzitter,

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature