Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering verhoogde WAO-uitkering. Weigering toeslag. Weigering verhoging toeslag. Zw-uitkering naast WAO-uitkering. Maatmanwijziging kan pas aan de orde zijn als een uitkering die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% wegens afgenomen arbeidsongeschiktheid wordt herzien. Het Uwv heeft het verzoek van appellante om toekenning van een WIA-uitkering aansluitend aan de ZW-uitkering dan wel verhoging van de WAO-uitkering terecht afgewezen. De aanvraag om verhoging van de toeslag op de WAO-uitkering is terecht afgewezen, nu deze tot het maximale bedrag is toegekend. Procesbelang wordt niet zonder meer weggenomen doordat appellante in verband met een ( mogelijk ) recht op enige andere uitkering geen financieel nadeel ondervindt als gevolg van de weigering van de toeslag. Appellante heeft in dit verband immers terecht gewezen op de op grond van een bijstandsuitkering op haar rustende verplichtingen.

Uitspraak



10/5136 WAO, 10/5137 TW, 10/5138 TW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 augustus 2010, 08/4214, 08/4216 en 08/4217 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 27 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.

Appellante heeft vanaf 1987 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op basis van een dienstverband als schoonmaakster voor 20 uur per week en een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Van 1999 tot haar uitval op 20 januari 2006 heeft zij gewerkt als begeleidster op een schoolbus, laatstelijk voor 25 uur per week. De inkomsten uit deze arbeid zijn met toepassing van artikel 44 van de WAO verrekend met haar uitkering. Met ingang van

1 januari 2006 heeft het Uwv appellante een toeslag ingevolge de Toeslagenwet verstrekt. Met ingang van 31 januari 2006 is de WAO-uitkering van appellante wegens het wegvallen van inkomsten uit arbeid wederom uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Van 1 maart 2006 tot 17 januari 2008 heeft appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen naast haar WAO-uitkering.

1.2. In dit geding zijn drie beslissingen op bezwaar van 22 mei 2008 (bestreden besluit 1, 2 en 3) aan de orde. Bij bestreden besluit 1 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen de weigering tijdig een besluit te nemen om appellante ingaande 17 januari 2008 een WIA-uitkering, dan wel een verhoogde WAO-uitkering toe te kennen. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard tegen de weigering om appellante ingaande 1 januari 2006 een toeslag op haar WAO-uitkering toe te kennen. Bij bestreden besluit 3 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van appellante om verhoging van de toeslag op haar WAO-uitkering per 18 januari 2008.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, omdat de WAO-uitkering van appellante ingaande 31 januari 2006 weer volledig tot uitbetaling is gekomen. Een verhoging van een WAO-uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk en ingevolge artikel 120 van de WIA bestaat geen recht op een WIA-uitkering naast een WAO-uitkering.

2.2. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard omdat ingaande 31 januari 2006 het volledige WAO-recht van appellante inclusief toeslag werd uitbetaald. Een nieuw verzoek van appellante om toeslag over deze periode is naar het oordeel van de rechtbank door het Uwv terecht afgewezen.

2.3. Het beroep tegen bestreden besluit 3 is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een zelfstandig processueel belang, aangezien aan appellante vanaf januari 2008 een aanvullende bijstandsuitkering is toegekend. De toekenning van (aanvullende) toeslag op haar WAO-uitkering heeft voor appellante dan ook geen (financiële) consequenties, aldus de rechtbank.

3.1. In hoger beroep heeft appellante zich met betrekking tot de ongegrondverklaring van de bestreden besluiten 1 en 2 op het standpunt gesteld dat het maatmanloon dat ten grondslag ligt aan de aan haar met ingang van 31 januari 2006 volledig uitbetaalde WAO-uitkering ten onrechte te laag is vastgesteld. Omdat zij zeven jaar heeft gewerkt als schoolbusbegeleider tegen een hoger maatmanloon dan waarop haar WAO-uitkering was gebaseerd, had het in de rede gelegen om in ieder geval het maatmanloon voor de WAO-uitkering aan te passen en te verhogen en gelijk te stellen aan het maatmanloon waarop de ZW-uitkering gebaseerd is geweest, met als gevolg een hogere WAO-uitkering en een hogere toeslag.

3.2. Appellante heeft de niet-ontvankelijkverklaring van bestreden besluit 3 bestreden met de stelling dat haar belang bij een verhoogde uitkering dan wel toeslag is gelegen in het feit dat zij, indien zij geen beroep op bijstand hoeft te doen om te komen tot de voor haar geldende bijstandsnorm voor een eenoudergezin, tevens ontslagen is van de diverse verplichtingen die thans op haar rusten.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Met betrekking tot het argument van appellante dat het maatmanloon ter zake van de WAO-uitkering had moeten worden aangepast aan het maatmanloon waarop de ZW-uitkering gebaseerd is geweest onderschrijft de Raad het standpunt van het Uwv zoals dat blijkt uit het verweerschrift en zoals nader toegelicht ter zitting van de Raad. Maatmanwijziging kan pas aan de orde zijn als een uitkering die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% wegens afgenomen arbeidsongeschiktheid wordt herzien.

Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv het verzoek van appellante om toekenning van een WIA-uitkering aansluitend aan de ZW-uitkering dan wel verhoging van de WAO-uitkering terecht heeft afgewezen. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat de aanvraag om verhoging van de toeslag op de WAO-uitkering met ingang van 31 januari 2006 terecht is afgewezen, nu deze tot het maximale bedrag is toegekend. Voor zover het hoger beroep zich richt tegen het oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten 1 en 2 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

4.2.1 Met betrekking tot het standpunt van appellante dat zij wel procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de afwijzing van het verzoek om verhoging van de toeslag op de WAO-uitkering vanaf 18 januari 2008 slaagt het hoger beroep. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het belang niet zonder meer wordt weggenomen doordat appellante in verband met een (mogelijk) recht op enige andere uitkering geen financieel nadeel ondervindt als gevolg van de weigering van de toeslag. Appellante heeft in dit verband immers terecht gewezen op de op grond van een bijstandsuitkering op haar rustende verplichtingen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

4.2.2 Aangezien de stellingname van het Uwv kan worden gevolgd, dat er geen aanleiding bestaat de toeslag te verhogen boven het niveau van de met ingang van 1 januari 2006 toegekende toeslag, waarbij is uitgegaan van een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100 % arbeidsongeschiktheid, zal de Raad doen wat de rechtbank zou behoren te doen en het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaren.

5. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Die kosten bestaan uit de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep tot een bedrag van € 437,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 3;

Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,-- vergoedt;

Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 437,--, te betalen aan de griffier van de Raad.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H. Bolt en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2012.

(get.) C.W.J. Schoor.

(get.) G.J. van Gendt.

JL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature