Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De Raad heeft bij uitspraak van heden (LJN BV1857) geoordeeld dat het hoger beroep van het college tegen uitspraak van de rechtbank niet slaagt en dat deze uitspraak in zoverre wordt bevestigd. Dit brengt met zich dat het onderhavige hoger beroep evenmin slaagt.

Uitspraak



11/247 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 december 2010, 08/1930 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 17 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2011, samen met de gevoegde zaken van appellant met registratienummers 11/244 WWB tot en met 11/246 WWB, de gevoegde zaken van [C.] met registratienummers 11/201 WWB tot en met 11/204 WWB en de gevoegde zaken met registratienummers 11/240 WWB tot en met 11/243 WWB van appellant. Ter zitting waren aanwezig betrokkene, bijgestaan door mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, en [C.], bijgestaan door mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.M. van Gerwen, werkzaam bij de gemeente Nijmegen. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Bij besluit van 3 augustus 2007 heeft appellant, voor zover hier van belang, betrokkene met toepassing van artikel 59, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een vordering van appellant op [C.].

1.2. Appellant heeft bij besluit van 12 maart 2008 het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 3 augustus 2007, voor zover dit de hoofdelijke aansprakelijkheid betreft, ongegrond verklaard.

1.3. Aan de onder 1.1 bedoelde medeterugvordering heeft appellant ten grondslag gelegd dat [C.] heeft verzwegen dat zij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 12 april 2007 op haar adres met betrokkene een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd ten gevolge waarvan voor haar ten onrechte kosten van bijstand zijn gemaakt tot een bedrag van

€ 108.647,44.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep van betrokkene tegen de in het besluit van 12 maart 2008 vervatte medeterugvordering gegrond verklaard, dit besluit in zoverre vernietigd en het besluit van 3 augustus 2007 in zoverre herroepen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellant niet bevoegd was de kosten van bijstand mede van betrokkene terug te vorderen, nu zij bij uitspraak van 2 december 2010 in de zaken van [C.] met registratienummers 07/5114, 08/1478, 10/522 en 08/1639, heeft geoordeeld dat er onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van appellant dat betrokkene en [C.] ten tijde van belang een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.

3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant verwezen naar het door hem ingestelde hoger beroep tegen de onder 2 genoemde uitspraak van de rechtbank met registratienummer 08/1478. Appellant kan zich niet verenigen met het in die uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank dat de gezamenlijke huishouding is gebaseerd op een onvoldoende feitelijke grondslag en is derhalve van opvatting dat ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad heeft bij uitspraak van heden met registratienummers 11/201 tot en met 11/204 en 11/240 tot en met 11/243 geoordeeld dat het hoger beroep van appellant tegen de onder 2 genoemde uitspraak van de rechtbank met registratienummers 07/5114, 08/1478, 10/522 en 08/1639 niet slaagt en dat deze uitspraak in zoverre wordt bevestigd. Dit brengt met zich dat het onderhavige hoger beroep evenmin slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.

5. Met betrekking tot de proceskosten van betrokkene in hoger beroep overweegt de Raad dat met de afzonderlijke uitspraak van heden in de zaken met registratienummers 11/244 WWB, 11/245 WWB en 11/246 WWB de kosten voor verleende rechtsbijstand reeds zijn vergoed. Om vergoeding van andere kosten is niet verzocht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Bepaalt dat van appellant griffierecht wordt geheven tot een bedrag van € 448,--.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.J.M. Heijs en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2012.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) N.M. van Gorkum.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature