Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Studiefinanciering, kwijtscheldingsbeleid van verweerder is geen beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb . Verweerder kan ter motivering van zijn besluit niet volstaan met verwijzing naar zijn beleid en voorts is de 4:84 toets niet aan de orde. Verweerder dient gemotiveerd aan te geven waarom toepassing wordt gegeven aan het beleid en er geen aanleiding is toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummer: 11/1078 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2012 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: S.D. van Reenen),

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

verweerder,

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2011(het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om kwijtschelding van zijn studieschuld afgewezen.

Bij besluit van 24 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2011. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Zijn moeder, tevens bewindvoerder van eiser, is eveneens verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid het kwijtscheldingsverzoek van eiser heeft kunnen afwijzen.

2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan één van de in verweerders beleid genoemde criteria om in aanmerking te komen voor kwijtschelding van zijn studieschuld. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan van het beleid zou moeten worden afgeweken. Ten aanzien van de aflossing van eisers schuld heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de aflossingscapaciteit bij een inkomen op of onder bijstandsniveau op nihil kan worden gesteld. Eiser hoeft slechts eenmaal een verzoek om draagkrachtvaststelling in te dienen waarna verweerder jaarlijks zijn inkomensgegevens bij de belastingdienst kan opvragen.

2.2. Eiser heeft aangevoerd dat de het bestreden besluit is gebaseerd op de in de medische rapportage van 21 december 2010 gestelde diagnose psychische problematiek. Uit de rapportage van Vesalius van 18 augustus 2011 blijkt echter dat een andere diagnose op eisers medische situatie van toepassing is, namelijk die van niet aangeboren hersenletsel. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het kwijtscheldingsbeleid niet van toepassing op eiser is. Ook is eiser van mening dat zijn medische situatie dermate ernstig is dat verweerder in redelijkheid gebruik had moeten maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, aldus eiser.

3. De Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur.

Verweerder voert met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 een beleid dat ook kwijtschelding wordt verleend indien:

a, de debiteur een terminale ziekte heeft waardoor hij naar verwachting binnen een jaar komt te overlijden;

b, de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt;

c, de debiteur een psychiatrische patiënt is die is opgenomen in een inrichting en de situatie uitzichtloos is;

d, de debiteur een ernstig geestelijk gehandicapte is en er geen zicht op ontslag uit de inrichting is.

4.1. Niet in geschil is dat de hierboven genoemde categorieën a, b en c niet op eiser van toepassing zijn. Partijen houdt verdeeld de vraag of verweerder aanleiding had behoren te zien om in afwijking van het beleid tot kwijtschelding over te gaan.

4.2. De rechtbank oordeelt als volgt. Het beleid van verweerder zoals hiervoor verwoord onder 3.1 is niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en kan derhalve niet worden aangemerkt als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb . Dit betekent dat verweerder niet met toepassing van artikel 4:82 van de Awb ter motivering van het besluit kan volstaan met verwijzing naar dit beleid. Voorts is niet de toets uit artikel 4:84 van de Awb aan de orde of sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder dient gemotiveerd aan te geven waarom in dit concrete geval toepassing wordt gegeven aan het beleid en er geen aanleiding is om in afwijking van het beleid toch de hardheidsclausule toe te passen.

4.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat verweerder ten gunste van eiser van het beleid had behoren af te wijken. Volgens verweerder heeft het in stand laten van de terugbetalingsverplichting voor eiser geen onbillijkheid van overwegende aard tot gevolg. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan dit standpunt van verweerder geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag en is het besluit onvoldoende onderbouwd. De medisch adviseur van verweerder heeft in zijn rapportage van 18 januari 2011 slechts zonder nadere toelichting geconcludeerd dat de hierboven genoemde categorieën a, b en c niet op eiser van toepassing zijn. Hij heeft niet geadviseerd over aard en ernst van de medische situatie van eiser. Verweerder heeft zijn hiervoor verwoorde standpunt dan ook niet op het medisch advies kunnen baseren. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met het in artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb . De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het door eiser gemaakte bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak.

6. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 847,00. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,00 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00 te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, rechter, in aanwezigheid van

D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2012.

griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature