Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Aanvraag monumentenvergunning voor rijksmonument en gemeentelijk monument afzonderlijk beoordelen, nu sprake is van twee verschillende wettelijke kaders. Terinzagelegging ontwerpbesluit. Prematuur besluit om besluitvorming van rechtswege te voorkomen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/4898 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde mr. G.C.M. Schipper,

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,

verweerder,

gemachtigde mr. R.M.P. Clarijs.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd een monumentenvergunning te verlenen voor legalisatie van een reeds uitgevoerde dakkapel op de 4e etage van het gebouw [A-straat nr] te Amsterdam en het wijzigen van een daklicht in het platte dak van het gebouw [B-straat nr] te Amsterdam.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Bij beslissing van 27 september 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat partijen, op een nader te bepalen datum, ter zitting nadere vragen gesteld zullen worden.

De rechtbank heeft op 14 november 2011 de zaak nader op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.

1.1. Eiser heeft op 1 maart 2010 een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 (hierna: Monumentenwet) dan wel artikel 10 van de Monumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005 (hierna: de Monumentenverordening) ingediend voor legalisatie van een reeds uitgevoerde dakkapel op de 4e etage van het gebouw [A-straat nr] en het wijzigen van een daklicht in het platte dak van het gebouw [B-straat nr]. Bij brief van 15 maart 2010 heeft verweerder eiser verzocht om nog een aantal ontbrekende gegevens te verstrekken. Eiser heeft op 25 maart 2010 de ontbrekende gegevens aan verweerder doen toekomen. Op 3 augustus 2010 heeft verweerder aan eiser medegedeeld voornemens te zijn de aanvraag om een monumentenvergunning te weigeren. Het ontwerp van het besluit tot weigering monumentenvergunning heeft van 13 augustus 2010 tot en met 23 september 2010 ter inzage gelegen. Eiser heeft op 12 september 2010 een zienswijze ingediend.

1.2. Inmiddels had verweerder op 1 september 2010 bij het bestreden besluit het verzoek om een monumentenvergunning onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) afgewezen.

2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.

2.1. Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen dan wel een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

2.2. Op grond van artikel 10 van de Monumentenverordening is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het Dagelijks Bestuur of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a. een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

2.3. Op grond van artikel 14a, eerste lid, van de Monumentenwet is, voor zover relevant, op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.

In afdeling 3.4 van de Awb is in artikel 3:11, eerste en vierde lid, bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

Op grond van artikel 3:16, eerste lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald. Op grond van het tweede lid van dit artikel vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

3. Inhoudelijke beoordeling

3.1. De aanvraag ziet op de legalisatie van een reeds uitgevoerde dakkapel op de 4e etage van het gebouw [A-straat nr] en het wijzigen van het daklicht in het platte dak van het gebouw [B-straat nr]. Het pand [A-straat nr] is aangewezen als rijksmonument en het pand [B-straat nr] is aangewezen als gemeentelijk monument. Nu sprake is van twee verschillende wettelijke kaders, zal de rechtbank beide aanvragen afzonderlijk beoordelen, zoals verweerder had behoren te doen.

Rijksmonument [A-straat nr]

4. Eiser heeft een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet ingediend voor legalisatie van een reeds uitgevoerde dakkapel op de 4e etage van het gebouw [A-straat nr].

5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de beslistermijn van zes maanden als bedoeld in artikel 3:18 van de Awb na 1 maart 2010 reeds was komen te eindigen op 31 augustus 2010, vóór het nemen van het bestreden besluit.

5.1. De rechtbank overweegt dat bij een rijksmonument de termijnen gelden die zijn opgenomen in artikel 16 van de Monumentenwet in samenhang met artikel 3:18 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat de wettelijke termijn om een besluit te nemen niet is geëindigd op 31 augustus 2010. De aanvraag is ingediend op 1 maart 2010. Bij brief van 15 maart 2010 is eiser in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog in te dienen, nu de aanvraag niet volledig was. Eiser heeft hiervan gebruik gemaakt en de aanvullende gegevens zijn ontvangen op 25 maart 2010. Dit betekent dat de beslistermijn met tien dagen is opgeschort en de beslistermijn niet voor de datum van het bestreden besluit was geëindigd.

6. Met betrekking tot de voorbereiding van de monumentenvergunning heeft eiser aangevoerd dat hij tijdig een zienswijze heeft ingediend, maar verweerder al voor het aflopen van de wettelijke inzagetermijn in strijd met de Awb een besluit heeft genomen.

6.1. Verweerder heeft erkend dat het bestreden besluit is genomen vóór afloop van de termijn van ter visielegging van het ontwerpbesluit. Het bestreden besluit is eerder genomen ter voorkoming van een monumentenvergunning van rechtswege. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verzocht om het vormverzuim met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

6.2. De rechtbank overweegt dat het ontwerpbesluit op grond van artikel 3:11 in samenhang met artikel 3:16 van de Awb zes weken ter inzage dient te liggen. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen voordat de ter inzage termijn van zes weken was verstreken en voordat de tijdige zienswijze van eiser was ingediend. Het ontwerp van het besluit tot weigering van de monumentenvergunning heeft wel feitelijk zes weken ter inzage gelegen van 13 augustus 2010 tot en met 23 september 2010. Behalve eiser heeft geen derde gedurende deze termijn een zienswijze ingediend. Verweerder heeft door deze gang van zaken de schriftelijke zienswijze van eiser ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken. Nu eiser evenwel in beroep zijn bezwaren alsnog naar voren heeft kunnen brengen en deze hierna ook inhoudelijk zullen worden beoordeeld, is eiser door dit verzuim in dit stadium niet meer benadeeld en zal de rechtbank dit vormverzuim met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Het bestreden besluit zal mitsdien niet op deze grond worden vernietigd.

7. Eiser heeft gesteld dat de welstandscommissie de wijze waarop de dakkapel is uitgevoerd een verbetering ten opzichte van de oude toestand acht en er geen bezwaar tegen heeft. Volgens eiser moet verweerder de vergunning voor de wijzigde uitvoering van de dakkapel nog verlenen.

7.1. Bij de beoordeling van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet, dient verweerder het belang van het behoud van de monumentale waarden van het pand af te wegen tegen de belangen van de aanvrager van een monumentenvergunning (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2009, LJN: BH2493). Met betrekking tot de monumentale belangen van het beschermde monument heeft verweerder advies ingewonnen bij de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft in het advies van 9 juni 2010 geadviseerd met de volgende overwegingen:

“De commissie constateert dat de nieuwe plaats van de dakkapel nauwelijks gevolgen heeft voor de aanwezige monumentale waarden. De verwijderde bestaande dakkapel had geen historische waarde. De gewijzigde positie van de uitgevoerde dakkapel in het dakvlak is een verbetering ten opzichte van de vergunde toestand.”

De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie voor wat betreft het verplaatste dakkapel positief heeft geadviseerd, omdat de verplaatsing nauwelijks van invloed is op de monumentale waarden van het pand. Verweerder heeft het advies van de welstandscommissie van 9 juni 2010 overgenomen en de gevraagde vergunning geweigerd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de monumentenvergunning, gelet op het positieve advies van de welstandscommissie, niet had mogen worden verleend. Het bestreden besluit, voor zover daarbij de vergunning voor de verplaatste dakkapel is geweigerd, kan dan ook vanwege strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel niet in stand blijven.

8. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit, voor zover daarbij de vergunning voor de verplaatste dakkapel is geweigerd, worden vernietigd. Gezien de aard van de gebreken, is het niet mogelijk om het geschil thans definitief te beslechten. De rechtbank zal daarom volstaan met de bepaling dat verweerder, met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak, een nieuw besluit op eisers aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet dient te nemen.

Gemeentelijk monument [B-straat nr]

9. Eiser heeft een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenverordening ingediend voor legalisatie van het wijzigen van een daklicht in het platte dak van het gebouw [B-straat nr].

10. Met betrekking tot het wijzigen van het daklicht heeft eiser gesteld dat er sprake is van een ondergeschikte wijziging ten opzichte van de eerder verleende vergunning. Volgens eiser was de aanvraag dan ook niet meer nodig. Verder heeft eiser gesteld dat de welstandscommissie niet de juiste toets heeft uitgevoerd, omdat er niet op monumentale aspecten is beoordeeld. De welstandscommissie verzet zich tegen de bolling van de lichtstraat, die zichtbaar zou zijn vanaf de straat, staande voor het pand [B-straat nr]. Bedoelde bolling is enigszins en uitsluitend zichtbaar vanaf de straat, als door de vensters van de (nieuwe) derde verdieping op het pand [B-straat nr] heen naar boven wordt gekeken. Er is sprake van een gemeentelijk monument en er ligt een positief advies van het Bureau Monumenten & Archeologie. Een ‘plat’ uitgevoerde lichtstraat is voorts technisch gezien onmogelijk, althans niet verantwoord.

10.1. Anders dan eiser meent, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat er sprake is van een ondergeschikte wijziging. Uit de stukken blijkt dat de nieuwe vormgeving, met name door de hoogte, een verandering van de silhouet van het monument en van het historisch daklandschap tot gevolg heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een ondergeschikte wijziging en dat eiser terecht een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenverordening heeft ingediend.

10.2. Verweerder heeft deze aanvraag niet beoordeeld in het kader van de Monumentenverordening, maar op grond van artikel 11 van de Monumentenwet. De rechtbank is van oordeel dat dit rechtens onjuist is, omdat de Monumentenwet niet van toepassing is op een gemeentelijk monument. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de vergunning voor het wijzigen van een daklicht is geweigerd, wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit, voor zover daarbij de vergunning voor het wijzigen van een daklicht is geweigerd, zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een finale geschillenbeslechting, omdat er nog geen besluit op grond van de Monumentenverordening is genomen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op eisers aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenverordening te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

11. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, welke zijn begroot op € 874,00 als kosten voor de verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting x € 437,00).

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet en op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenverordening met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van

€ 874,00, te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.

de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature