Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Arbeidsovereenkomst is op initiatief van de werknemer met wederzijds goedvinden beëindigd en de werknemer heeft duidelijk en ondubbelzinnig ingestemd met de beëindiging. Op de werkgever rustte in de gegeven omstandigheden niet de verplichting te onderzoeken of de werknemer daadwerkelijk weg wilde en evenmin de verplichting om hem te informeren over de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.069.388 en 200.069.391

(zaaknummers rechtbank 302347 en 303471)

arrest van de vijfde civiele kamer van 13 december 2011

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. C.E. Stratenus,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Raedthuys Groep B.V.,

gevestigd te Enschede,

geïntimeerde,

advocaat: mr. W.A.J. Hagen.

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1 Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep tot het tussenarrest van dit hof van 20 juli 2010 wordt verwezen naar dat tussenarrest.

In dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Die comparitie na aanbrengen heeft geen doorgang gevonden. De partijen hebben ervoor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.

1.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] acht grieven tegen de vonnissen van 30 maart 2010 aangevoerd en toegelicht. Hij heeft volhard bij zijn vorderingen bij de exploten van dagvaarding in hoger beroep. Daarbij heeft hij gevorderd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de zaken met de zaaknummers 200.069.388 en 200.069.391 zal voegen en gevoegd zal behandelen.

Verder heeft [appellant] in de zaak met zaaknummer 200.069.388 gevorderd dat het hof voor recht zal verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen de partijen niet op 1 november 2008 is geëindigd of beëindigd, maar op 1 januari 2009 is ontbonden bij beschikking van de kantonrechter te Enschede van 27 november 2008, met veroordeling van Raedthuys in de kosten van beide instanties.

In de zaak met zaaknummer 200.069.391 heeft [appellant] gevorderd dat het hof Raedthuys zal veroordelen tot doorbetaling van het gebruikelijke salaris inclusief alle emolumenten tot 1 januari 2009, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente, te rekenen vanaf de laatste dag van de maand waarop de salarisbetaling ziet, en tot betaling van een bedrag ter hoogte van één bruto jaarsalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door het hof te bepalen datum, en tot betaling van een bedrag van € 10.000,- uit hoofde van artikel 6:96 lid 1 sub b en c BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2009 dan wel een door het hof te bepalen datum, met veroordeling van Raedthuys in de kosten van de procedure in beide instanties.

1.3 Bij memorie van antwoord heeft Raedthuys de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen in hoger beroep, dan wel hem deze zal ontzeggen, en de vonnissen waarvan beroep, eventueel onder aanvulling c.q. wijziging van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.

1.4 Daarna heeft [appellant] bij akte gereageerd op de door Raedthuys overgelegde productie en akte verzocht van een aantal schriftelijke opmerkingen.

1.5 Ten slotte hebben de partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2. De grieven

[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd.

Grief I

De kantonrechter heeft in de bestreden vonnissen in rechtsoverweging 5.3 ten onrechte geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat in de bespreking van 24 juni 2008 het [appellant] duidelijk is gemaakt dat Raedthuys vraagtekens zet bij zijn functioneren. Het vonnis is op dit punt onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, aangezien dit niet blijkt uit hetgeen betrokkenen in de enquête hebben verklaard.

Grief II

De kantonrechter heeft ook ten onrechte overwogen dat [appellant] er (dan ook) redelijkerwijs van uit diende te gaan dat zijn functioneren in het directieoverleg van 1 juli 2008 opnieuw ter sprake zou kunnen komen en dat [appellant] (dan ook) niet onverwacht werd geconfronteerd met dit exitgesprek.

Grief III

De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de opmerking van [appellant] in het gesprek van 1 juli 2008: “ik hou de eer aan mijzelf, want ik kan niet aan jullie verwachtingen voldoen” onder deze omstandigheden betekent: “ik neem ontslag, voordat jullie mij ontslaan” en aldus de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Ook dit oordeel is, in het licht van de omstandigheden die de aanloop hebben gevormd tot deze opmerkingen, onbegrijpelijk.

Grief IV

De kantonrechter heeft in de bestreden vonnissen in rechtsoverweging 5.4 ten onrechte overwogen:

a. dat op Raedthuys niet de verplichting rustte te onderzoeken of [appellant] daadwerkelijk de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen en

b. dat van Raedthuys niet behoefde te worden gevergd dat zij [appellant] tijdens het gesprek erop attent maakte dat als hijzelf ontslag nam hij wellicht geen aanspraak zou kunnen maken op een WW-uitkering en geen aanspraak kon maken op de afvloeiingsregeling ex artikel 17.2 van de arbeidsovereenkomst.

Dit oordeel is in strijd met bestaande rechtspraak, althans onvoldoende gemotiveerd.

Grief V

De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de beëindigingsovereenkomst niet tot stand is gekomen onder invloed van dwaling of dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Het vernietigingsverweer van [appellant] is ten onrechte verworpen. Ook dit oordeel is onbegrijpelijk, met name omdat de kantonrechter eerder heeft overwogen dat [appellant] heeft opgezegd. Daarnaast is [appellant] van mening dat wel degelijk sprake is geweest van een wilsgebrek en dat Raedthuys in de gegeven omstandigheden ook niet gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de uitlatingen van [appellant].

Grief VI

De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Raedthuys.

Grief VII

De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op een schadeloosstelling van één bruto jaarsalaris.

Grief VIII

De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] ten onrechte afgewezen.

3. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep volgende feiten vast.

3.1 Raedthuys voert een onderneming, die zich bezighoudt met de ontwikkeling en financiering van duurzame energieprojecten.

3.2 [appellant], geboren in [jaar], is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van [datum] als financieel directeur (CFO) bij Raedthuys in dienst getreden. Zijn aanvangssalaris bedroeg € 7.500,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Met ingang van 1 juli 2007 is het maandsalaris verhoogd tot € 8.334,- bruto en met ingang van 1 januari 2008 tot € 8.696,10 bruto. [appellant] heeft een universitaire studie bedrijfseconomie en een postdoctorale opleiding tot registeraccountant afgerond.

3.3 Artikel 17 lid 2 van de arbeidsovereenkomst luidde als volgt:

“Bij eenzijdige beëindiging van deze arbeidsovereenkomst door de werkgever binnen 3 jaren na ingang van de overeenkomst, heeft de werknemer recht op een schadeloosstelling van 1 bruto jaarsalaris, tenzij er sprake is van aantoonbaar disfunctioneren, dan wel strafbare feiten van de kant van de werknemer.”

3.4 Als financieel directeur was [appellant] verantwoordelijk voor de financiële afdeling van de onderneming van Raedthuys (controlling, financiële administratie). Hij adviseerde daarnaast de overige leden van de directie, bestaande uit [naam statutair directeur] (statutair directeur, CEO), verder te noemen: [s.d.], en [naam directeur/aandeelhouder] (directeur/aandeelhouder, DGA), verder te noemen: [d/a]. In de loop van 2007 is een regulier directieoverleg ingevoerd, in beginsel eens per maand, maar, afhankelijk van de bespreekpunten, af en toe vaker.

3.5 In het directieoverleg van 6 mei 2008 is zowel (opnieuw) de voortgang van de jaarrekening als de personele situatie op de financiële afdeling onderwerp van gesprek geweest. Tijdens dat overleg is afgesproken dat geen 1 op 1 invulling van de vacature van een vertrekkende werkneemster (naam werkneemster) zou plaatsvinden, maar dat [appellant] eerst een afdelingsplan zou opstellen, met een inschatting van de toekomstige werkzaamheden en de daarvoor benodigde personeelssterkte, eventueel met een profiel van een mogelijke vacature.

3.6 Op 19 mei 2008 heeft [s.d.] aan [appellant] gevraagd naar het afdelingsplan. Deze heeft toen gezegd dat hij een medewerker zou vragen een voorzet te maken. Op 27 mei 2008 stonden zowel de jaarrekening, het kwartaaloverleg MT met de kwartaalrapportages, als de invulling van de financiële afdeling op de agenda van het directieoverleg. Met het opstellen van het afdelingsplan was toen nog geen voortgang geboekt. [appellant] zei toen vrijwel letterlijk: “Als we hogere eisen stellen aan de administratie (snellere jaarrapportages, kwartaalrapportages), dan moet er iemand bij als opvolger van [naam medewerkster].”

[d/a] en [s.d.] hebben daarop gezegd dat eerst het afdelingsplan diende te worden opgesteld, met een raming van de nodige kwaliteit en kwantiteit en dat daarna pas zou kunnen worden vastgesteld of sprake was van onderbezetting of niet, en zo ja met welk functieprofiel. Op 2 juni 2008 heeft [s.d.] dit weer herhaald tijdens een gesprek met [appellant].

3.7 Naar aanleiding van het directieoverleg van 16 juni 2008 heeft [d.a.] bij email van 17 juni 2008 het volgende medegedeeld aan [appellant] en [s.d.]:

“(…)

Met referte mbt de gisteren door ons besproken problemen inzake

De afdeling Financien het volgende. Ik wens nu:

A. Verslag over de exacte huidige situatie van de afdeling en de controle hierover.

B. Tijdsplan / ondernemingsplan voor het jaar 2009-2009 e.v.

Gezien het feit dat hier een aantal zaken niet voldoen aan de huidige standaard,

Zet ik toch vraagtekens mbt het functioneren van zowel de CEO als de CFO.

Indien wij onze managers erop aanspreken aan te geven wat de veranderingen in wet- en regelgeving van de betreffende afdelingen vraagt, en hen hierop verantwoording te laten dragen, dient de directie zelf het goede voorbeeld te geven.

Dat dit niet of zeker onvoldoende gebeurt is stemt zeker tot nadenken!

Door RH zijn grote investeringen gedaan in oa RIS en andere systemen, hierbij

Ging het om substantiële investeringen. Elke afdeling had de verplichting om

Hier het maximale gewin uit te halen.

Met het uitbreiden van de directie mag de DGA verwachten professionals aan

Boord te hebben gehaald die ambitieus zijn en top willen presteren.

Zoals afgesproken is de rapportage op dinsdag 01.07.2008 af. Voor het gemak

Heb ik vast een afspraak gepland op mijn kantoor om 10.30 uur. (…)”

3.8 Vervolgens heeft op 18 juni 2008 een gesprek plaatsgevonden tussen [s.d.] en [appellant] over de personele invulling van de financiële afdeling. Op 23 juni 2008 hebben [s.d.] en [d/a] contact met [appellant] opgenomen naar aanleiding van de email van [d/a] van 17 juni 2008. [appellant] had toen nog geen actie ondernomen.

3.9 Op 24 juni 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [d/a], [s.d.] en [appellant]. Gesproken is onder meer over een aantal declaraties van [appellant]. Verder is afgesproken dat Raedthuys en [appellant] zich zouden bezinnen op de vraag, of [appellant] wel de juiste man op de juiste plek was. Van dit gesprek heeft [s.d.] de volgende aantekeningen gemaakt:

“Aantekeningen gesprek 24 juni 2008

Aanwezig: AW, AO, TB

1. Declaratiegedrag niet acceptabel

(…)

2. Voorbeeldfunctie onvoldoende waargemaakt

(…)

3. Prestatie als manager afdeling financiën onvoldoende

- Kritiek op functioneren als manager F & A

- Geen vorderingen met professionaliseren van afdeling

- Niet geslaagd in structureren afdeling (…)

- Geen controle op activiteiten [medewerkster] (…)

- Geen adequate opstelling i.c. gevolgen vertrek [medewerkster]

4. Prestatie als financieel directeur onvoldoende

- wel voorbeeld Econcern aanhalen, maar …

- geen eigen inbreng alternatieve financieringsopties

- geen communicatie over PZ contact Randstad

- na twee indringende gesprekken over organisatie afdeling nog steeds geen actie

- mail DGA waarin ernst situatie wordt geschetst “gemist”

- algemeen: te passief, reactief

Reactie AO:

- declaraties: ten onrechte aangenomen dat deze gedeclareerd konden worden, c.q. per abuis toegevoegd

- (...)

- beoordeling als manager F & A deelt hij niet

- gevraagde extra inbreng vanuit financiële deskundigheid was niet mogelijk i.v.m. omvang “reguliere” werkzaamheden

Conclusie:

- schriftelijke bevestiging bovenstaande

- aandacht voor reflectie van beide zijden: Past AO wel bij Raedthuys cultuur, is hij de juiste man op de juiste plek?”

3.10 Op 24 of 25 juni 2008 heeft [appellant] een eerste concept afdelingsplan ingediend bij [s.d.]. Deze heeft het concept als onvoldoende beoordeeld. [appellant] heeft vervolgens op verzoek van [s.d.] een tweede concept plan aangeleverd. Ook dit tweede concept is door [s.d.] als onvoldoende beoordeeld.

3.11 Bij email van 30 juni 2008 heeft [s.d.] het volgende aan [d/a] bericht:

“(…)

Ik heb de afgelopen week twee keer overleg gevoerd met onze CFO over de door jou aangevoerde punten. Mijn bevindingen zijn de volgende:

(…)

Nadat wij hem gewezen hadden op de urgentie van onderstaande mail (hof: email van [d/a] van 17 juni 2008) heeft hij mij op 25 juni een eerste concept voorgelegd.

Ik heb dit als onvoldoende beoordeeld. Het stuk is vooral beschrijvend en inventariserend van aard. Er ligt heel veel werk. Dat wordt allemaal opgesomd. Er wordt zonder meer uitgegaan van de door de medewerkers aangegeven hoeveelheid dagen. En dit hoewel het aantal dagen aantoonbaar niet kan kloppen, tenzij medewerkers ook in het weekend doorwerken.

(…)

Vandaag (30 juni) heeft de CFO mij een tweede concept voorgelegd. Samengevat heb ik de volgende opmerkingen:

-het concept is helderder en beter leesbaar, maar nog steeds niet kritisch genoeg

-de ureninschatting van de medewerkers vormt nog steeds uitgangspunt

-er is dus op basis daarvan nog steeds een volledige vacature, de inzet van de CFO als (half time) manager van de afdeling blijft onduidelijk

-er wordt wel aangegeven wat er het afgelopen jaar allemaal is opgepakt, maar het is onduidelijk wat het heeft opgeleverd

(…)

-de vraag hoe het kan dat we het afgelopen jaar met 2,6 fte hebben gewerkt en er nu 3 fte nodig is, wordt niet beantwoord

(…)

Ik heb nogmaals aangegeven wat er m.i. nodig is, maar ik heb er onvoldoende vertrouwen in dat er op 1 juli a.s. een deugdelijke notitie ligt.

Als dit inderdaad het geval is, dan moet ik helaas concluderen dat de CFO niet in staat is de afdeling Financiën adequaat te structureren en aan te sturen.

Ik zal mijn verantwoordelijkheid dan moeten nemen en stel voor KPMG opdracht te geven de afdeling door te lichten en een advies uit te brengen.

De persoonlijke en personele gevolgen zullen z.s.m. in kaart moeten worden gebracht, tezamen met de beoordeling van het functioneren als CFO.

Een en ander zal nog deze week in een brief aan de CFO moeten worden vastgelegd.

(…)”

3.12 Op 1 juli 2008 heeft een regulier, van te voren geagendeerd, directieoverleg plaatsgevonden van omstreeks 10.30 uur tot omstreeks 12.30 uur. Tijdens dit gesprek hebben [d/a] en [s.d.] kritiek geuit op het functioneren van de afdeling financiën, op de rol van [appellant] als manager van deze afdeling en op de invulling door [appellant] van de functie van financieel directeur. [appellant] heeft toen aangekondigd op zoek te gaan naar een functie buiten Raedthuys. Vervolgens is tijdens deze bespreking als einddatum van de arbeidsovereenkomst tussen Raedthuys en [appellant] (uiterlijk) 1 november 2008 overeengekomen. Verder is afgesproken dat niet eerder dan medio september 2008 aan medewerkers van Raedthuys of aan derden mededelingen zouden worden gedaan van het vertrek van [appellant].

3.13 Bij email van 2 juli 2008 heeft [s.d.] de op 1 juli 2008 met [appellant] gemaakte afspraken als volgt bevestigd:

“(…)

Naar aanleiding van ons gesprek van 1 juli jl. over de afdeling F & C en de positie van de FD heb ik de behoefte een aantal zaken vast te leggen.

Op grond van de door [voornaam] in zijn rol als DGA en mij als algemeen directeur geuite kritiek op het functioneren van de afdeling, jouw rol als manager van de afdeling en jouw invulling van de functie van FD in de afgelopen periode, heb jij de conclusie getrokken dat jij helaas niet kunt voldoen aan de eisen die in dit kader gesteld worden.

Jij hebt aangegeven de consequenties daarvan te aanvaarden en een functie buiten Raedthuys te zullen zoeken. Dit zoekproces zul je zo snel mogelijk opstarten. In overleg met jou is hieraan een termijn gesteld van 4 maanden. Het einde dienstverband bij Raedthuys is daarmee bepaald op 1 november 2008. Jij hebt aangegeven tot die tijd de werkzaamheden naar beste kunnen te zullen afwikkelen en ook van jou kant deze afspraken schriftelijk te zullen bevestigen.

(…)”

3.14 Op 3 juli 2008 zijn de onder 3.13 genoemde email en de daarin vastgelegde afspraken besproken tussen [s.d.] en [d/a] enerzijds en [appellant] anderzijds.

3.15 In de ochtend van 4 juli 2008 heeft [appellant] de schriftelijke bevestiging van zijn vertrek bij Raedthuys in concept aan [s.d.] laten lezen, met de vraag of deze zich daarin kon vinden. Aan het eind van die dag heeft [appellant] de brief, door hem ondertekend, aan [s.d.] overhandigd en hem een plezierige vakantie toegewenst. [s.d.] heeft [appellant] daarop succes gewenst bij zijn oriëntatie op een nieuwe functie. Bij de brief van 4 juli 2008 heeft [appellant] het volgende aan Raedthuys - ter attentie van [s.d.] en met cc aan [d/a] - meegedeeld:

“(…)

Onder verwijzing naar jouw email van woensdag 2 juli jl. en de gesprekken die ik op 1 juli en 3 juli met jou en [voornaam] heb gehad, bevestig ik hierbij dat ik uiterlijk per 1 november 2008 de Raedthuys organisatie zal verlaten.

Tot dat moment zal ik mijn werkzaamheden naar beste kunnen afwikkelen, waarbij wij hebben afgesproken dat mijn vertrek per die datum niet eerder dan medio september aan Raedthuys medewerkers, dan wel derden, zal worden meegedeeld.

Voorts hebben wij afgesproken dat Raedthuys alle medewerking zal verlenen om mijn loopbaan elders te kunnen voortzetten.

(…)”

3.16 Bij brief van 28 juli 2008 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] het volgende aan Raedthuys bericht:

“(…)

Tot mij wendde zich de heer [initialen] [appellant], (…) en stelde mij onder andere zijn aan u gericht schrijven d.d. 4 juli 2008, alsmede enkele daar (direct) aan voorafgaande e-mails ter hand.

Zonder het karakter en de strekking van eerstgenoemde brief direct juridisch te willen labellen, meen ik dat er in casu termen aanwezig zijn om te veronderstellen dat de brief onder invloed van dwaling als bedoeld onder artikel 6:228 BW en/of misbruik van omstandigheden als bedoeld onder artikel 3:44 meer in het bijzonder lid 4 geschreven is.

(…)

Ofschoon het inroepen van de nietigheid van het schrijven in casu wellicht het meest voor de hand ligt, heeft client mij uitdrukkelijk verzocht u te benaderen teneinde een juiste regeling, dat wil zeggen binnen het kader van de wet en eerder genoemde arbeidsovereenkomst, te beproeven. (…)”

3.17 Nadat [appellant] op 31 juli 2008 naar aanleiding van de hiervoor genoemde brief op non actief was gesteld, heeft zijn toenmalige advocaat bij brief van 31 juli 2008 namens hem de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van de brief van 4 juli 2008, althans van de rechtsgevolgen daarvan, ingeroepen en zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 november 2008 tot een einde zou komen.

3.18 Op verzoek van Raedthuys heeft de kantonrechter te Enschede bij beschikking van 27 november 2008 de arbeidsovereenkomst tussen de partijen, voor het geval in rechte onherroepelijk wordt vastgesteld dat deze niet eerder is geëindigd, met ingang van 1 januari 2009 ontbonden. Op de voet van artikel 7:685 lid 8 BW is daarbij ten laste van Raedthuys aan [appellant] een vergoeding toegekend van € 112.700,-.

4. De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1 De zaak met zaaknummer 200.069.388 betreft het hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van 30 maart 2010, waarbij de kantonrechter op vordering van Raedthuys voor recht heeft verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen de partijen met ingang van 1 november 2008 rechtsgeldig is geëindigd. De zaak met zaaknummer 200.069.391 betreft het hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van 30 maart 2010, waarbij de kantonrechter de vorderingen van [appellant] tegen Raedthuys afgewezen.

Nu het hof deze zaken gevoegd behandelt, heeft [appellant] geen belang bij bespreking van zijn vordering tot voeging van deze zaken. Op die vordering zal dus niet meer worden beslist.

4.2 Het hof zal de grieven I en II gezamenlijk bespreken.

4.3 Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat in de bespreking van 24 juni 2008 het [appellant] duidelijk is gemaakt dat Raedthuys vraagtekens zet bij zijn functioneren en dat de mededirectieleden zich afvragen of hij de juiste man op de juiste plek is. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen onder 3.9 is overwogen. Volgens het daar vermelde verslag van [s.d.] van het gesprek van 24 juni 2008 - welk verslag op zich juist is volgens de hierna weergegeven getuigenverklaring van [appellant] - is toen ook gesproken over de prestaties van [appellant] als manager van de financiële afdeling en als financieel directeur. [appellant] heeft als getuige met betrekking tot het gesprek van 24 juni 2008 het volgende verklaard:

“Aan het inleidend verzoekschrift is een productie gehecht met het nummer 11, dat is een verslag van het gesprek dat ik op 24 juni 2008 heb gehad. [initialen] is de heer [d/a], [initialen] ben ik zelf en [initialen] is de heer [s.d.]. Hetgeen in dit verslag staat vermeld is op zich juist. Hiervoor heb ik verklaard dat in het gesprek (hof: van) 24 juni 2008 alleen maar is gesproken over mijn declaratiegedrag. Ik kom daarop terug in die zin dat ook mijn functionering aan de orde is gekomen. Er is inderdaad gesproken over een “aandacht voor reflectie” en of ik wel de juiste man op de juiste plek was bij de Readthuys Groep. Ik realiseer me dat dit relativeert hetgeen ik heb verklaard over het verloop van het gesprek van 1 juli 2008.”

4.4 In het licht van het voorgaande onderschrijft het hof ook de overweging van de kantonrechter dat [appellant] er redelijkerwijs van uit diende te gaan dat zijn functioneren in het directieoverleg van 1 juli 2008 opnieuw ter sprake zou kunnen komen en dat hij dan ook niet onverwacht werd geconfronteerd met de inhoud van het gesprek van 1 juli 2008. Daaraan voegt het hof nog toe dat ook de op 24 juni 2008 door de mededirectieleden op [appellant] geuite kritiek niet uit de lucht kwam vallen, gelet op het (onder 3.8 vermelde) feit dat [appellant] op 23 juni 2008 nog geen actie had ondernomen naar aanleiding van de (onder 3.7 vermelde) email van [d/a] van 17 juni 2008, welke email weer een vervolg was op het directieoverleg van 16 juni 2008. Bij dat overleg was ook al - kort gezegd - kritiek geuit op het functioneren van de financiële afdeling. De grieven I en II falen dan ook.

4.5 De grieven III tot en met V zullen gezamenlijk worden behandeld.

4.6 Naar het oordeel van het hof kan uit de onder 3.12 tot en met 3.15 opgenomen vaststaande feiten en de door de kantonrechter in de bestreden vonnissen opgenomen getuigenverklaringen niet worden opgemaakt dat [appellant] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Wel is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [appellant] met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat [appellant] duidelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd met de beëindiging. [appellant] heeft weliswaar betoogd dat alleen overeenstemming is bereikt over de datum waarop hij de organisatie zou verlaten en over het feit dat zijn vertrek pas medio september 2008 zou worden aangekondigd, en dat hij er altijd van uit is gegaan dat over andere voorwaarden van zijn vertrek, zoals bijvoorbeeld het concurrentiebeding en de ontslagvergoeding, nog zou worden onderhandeld, maar gesteld noch gebleken is dat hij dit ook kenbaar heeft gemaakt aan Raedthuys, dan wel dat Raedthuys dit heeft moeten begrijpen. De onder 3.15 genoemde brief geeft daartoe geen enkele aanleiding.

4.7 Het hof onderschrijft ook het oordeel van de kantonrechter dat op Raedthuys niet de verplichting rustte te onderzoeken of [appellant] daadwerkelijk weg wilde en evenmin de verplichting om [appellant] te informeren over de gevolgen van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zoals eerder is overwogen, is [appellant] op 1 juli 2008 niet onverwacht geconfronteerd met de kritiek op zijn functioneren. Op 24 juni 2008 is bovendien afgesproken dat beide partijen zich zouden bezinnen op de vraag, of [appellant] wel de juiste man op de juiste plek was. Verder staat vast dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, [appellant] in zijn brief van 4 juli 2008 niet heeft afgedongen op hetgeen [s.d.] hem eerder op 2 juli 2008 per email had bevestigd, namelijk dat het [appellant] zelf is geweest die tot de conclusie is gekomen dat hij niet kan voldoen aan de eisen die aan hem worden gesteld en dat het [appellant] (zelf) is die de consequenties daarvan aanvaardt. Daaraan voegt het hof nog toe dat de email van [s.d.] en de daarin vastgelegde afspraken ook nog op 3 juli 2008 zijn besproken tussen [s.d.] en [d/a] enerzijds en [appellant] anderzijds.

Omstandigheden, die tot de conclusie zouden kunnen leiden, dat de overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is onder invloed van dwaling aan de zijde van [appellant] of misbruik van omstandigheden door Raedthuys, zijn naar het oordeel van het hof, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende gesteld door [appellant] en zijn anderszins ook niet gebleken. Daarbij overweegt het hof nog ten overvloede dat, als [appellant] al heeft gedwaald, deze dwaling niet aan Raedthuys kan worden toegerekend. Eén van de in artikel 6:228 lid 1 onder a tot en met c BW vermelde gevallen doet zich hier niet voor.

4.8 [appellant] betoogt in hoger beroep verder dat, als er al sprake zou zijn van een rechtsgeldige overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, Raedthuys zich niet aan de in dat kader gemaakte afspraken heeft gehouden door hem op 31 juli 2008 op non actief te stellen, dit toen al te communiceren en hem niet te ondersteunen bij het zoeken naar ander werk. [appellant] stelt dat hij op die grond de beëindigingsovereenkomst vernietigt wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming daarvan aan de zijde van Raedthuys.

4.9 Nog daargelaten dat vernietiging van een overeenkomst wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming daarvan niet mogelijk is, is het hof van oordeel, dat het beroep van [appellant] op een toerekenbare tekortkoming van de zijde van Raedthuys niet opgaat, omdat [appellant] zelf via zijn toenmalige advocaat bij brief van 28 juli 2008 aan Raedthuys kenbaar heeft gemaakt dat hij de op 1 juli 2008 gemaakte afspraken niet gestand deed, maar een beroep op dwaling c.q. misbruik van omstandigheden overwoog.

4.10 Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat ook de grieven III tot en met V niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen kunnen leiden.

4.11 De grieven VI en VII zullen gezamenlijk worden behandeld.

Nu het hof, zoals hiervoor is overwogen, ervan uitgaat dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, is geen sprake van eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Raedthuys, zodat [appellant] geen aanspraak kan maken op de in artikel 17 lid 2 van de arbeidsovereenkomst vastgestelde schadeloosstelling.

Het subsidiaire beroep van [appellant] op artikel 6:248 lid 2 BW gaat niet op. Bij de toepassing van deze bepaling dient de nodige terughoudendheid te worden betracht. Omstandigheden, die meebrengen, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat [appellant] geen aanspraak kan maken op de hiervoor bedoelde schadeloosstelling, zijn, mede gelet op de tussen de partijen vaststaande feiten, naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld of gebleken.

De grieven VI en VII falen dus ook.

4.12 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat ook grief VIII, die geen zelfstandige betekenis heeft, faalt.

5. De slotsom

5.1 De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen, zodat die moeten worden bekrachtigd.

5.2 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

6. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) van 30 maart 2010;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Raedthuys begroot op € 2.632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 526,- voor griffierecht;

verklaart dit arrest, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, P.L.R. Wefers Bettink en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature