Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Art. 45 juncto 287 Sr. Ernstige gezichtsverminking door slag met glazen voorwerp. Bevestiging vonnis m.u.v. straf en vordering BP: Toewijzing vordering BP tot EUR 20.000,-- met wettelijke rente, als voorschot op de immateriële schade.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer : 20-002972-11

Uitspraak : 12 januari 2012

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 11 juli 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-800006-11 tegen:

[VERDACHTE],

geboren te Gorinchem op [datum],

thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht,

waarbij verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 35.000,-- inclusief wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 35.000,-- subsidiair 210 dagen hechtenis en met teruggave aan de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht en met beslissing omtrent het beslag op gelijke wijze als door de eerste rechter bepaald.

Door de verdediging is het navolgende bepleit:

- primair niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging;

- subsidiair vrijspraak van de gehele tenlastelegging;

- meer subsidiair vrijspraak van het primair ten laste gelegde;

- meest subsidiair oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;

- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair niet-ontvankelijkheid en subsidiair toewijzing tot een bedrag van EUR 3.000,-- als voorschot.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering, alsmede de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht en met de navolgende aanvullende bewijsoverweging.

Aanvullende bewijsoverweging

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van – kort gezegd – de ‘vriendenploeg’ van aangever [slachtoffer] (voornamelijk voor zover het de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] betreft) voldoende betrouwbaar zijn en dat van wederzijdse afstemming niet is gebleken. Het hof schaart zich achter hetgeen daaromtrent reeds is overwogen in het vonnis van de rechtbank en voegt daaraan nog toe dat niet is gebleken dat de bedoelde personen enige reden hadden om iemand anders aan te wijzen dan de feitelijke dader. Het hof heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen.

Op te leggen straf of maatregel

Verdachte heeft tijdens een caféruzie een groot formaat bierpul kapot geslagen en daarmee het slachtoffer [slachtoffer] in het gezicht geslagen met de aanmerkelijke kans laatstgenoemde daarbij dodelijk te treffen. Het ten tijde van het delict 17-jarige slachtoffer heeft daarbij ernstig letsel opgelopen aan zijn neus, zodanig dat diens neus inclusief bot volledig werd afgesneden. Vervolgens heeft verdachte nogmaals een slaande beweging gemaakt in de richting van het slachtoffer. De rechtbank heeft verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.

De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte – in geval van bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde – zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

Het hof overweegt als volgt:

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren

is gekomen.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit, dat tot gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving heeft geleid, met zware gevolgen voor het slachtoffer, zoals ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het slachtoffer is door het handelen van verdachte ernstig verminkt geraakt. Hij ondervindt zowel lichamelijk als geestelijk hiervan nog elke dag de gevolgen, en er wacht hem nog een jarenlang traject met operatieve ingrepen, waarvan het resultaat niet zeker is. Naar het oordeel van het hof kan om die reden en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.

Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf voorts gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsgerelateerde feiten is veroordeeld en het onderhavige feit in proeftijd heeft gepleegd.

Anders dan de eerste rechter ziet het hof in de leeftijd van verdachte, die ten tijde van het delict 26 jaren bedroeg, geen aanleiding om tot matiging van de straf te besluiten. Mede gelet op het bovenstaande ziet het hof dan ook geen reden een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal gevorderd.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 40.000,00 bestaande uit een voorschot op de immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep als voorschot toegewezen tot een bedrag van EUR 35.000.

Hoewel het hof zich kan voorstellen dat door de benadeelde partij een vordering ter hoogte van het genoemde bedrag is ingesteld, zal het hof een lager bedrag toewijzen dan gevorderd. Gelet op het feit dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld hoe hoog het schadebedrag – ten aanzien van de immateriële, maar ook van de materiële schade – thans bedraagt en in de toekomst nog zal bedragen, wijst het hof – mede gelet op hetgeen doorgaans in soortgelijke gevallen wordt toegewezen – een bedrag van EUR 20.000,--, vermeerderd met wettelijke rente, als voorschot op de immateriële schade toe. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.

Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, nu de hoogte van het totale schadebedrag thans onvoldoende vaststaat. De benadeelde partij kan in zoverre thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet voorts aanleiding de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde toe tot het bedrag van EUR 20.000,00 (twintigduizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 20.000,00 (twintigduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door

mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,

mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,

en op 12 januari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. M.E.F.H. van Erve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature