Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 1 juli 2009 heeft de RDW een aanvraag van [appellant] voor afgifte van een Nederlands rijbewijs, door omwisseling van een buitenlands rijbewijs, afgewezen.

Uitspraak



201102475/1/H3.

Datum uitspraak: 11 januari 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Sittard-Geleen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 januari 2011 in zaak nr. 09/2124 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2009 heeft de RDW een aanvraag van [appellant] voor afgifte van een Nederlands rijbewijs, door omwisseling van een buitenlands rijbewijs, afgewezen.

Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 maart 2011.

De RDW heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. F.H.G. Frielink en drs. J. Greidanus, beiden werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 26, eerste volzin, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) zijn allen voor de wet gelijk en hebben zij zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet.

Ingevolge artikel 111, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 , voor zover thans van belang, wordt een rijbewijs slechts afgegeven aan degene die blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement), voor zover thans van belang, dient, indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs tegen overlegging van een rijbewijs, aan de aanvrager afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in de Nederlandse Antillen, Aruba, in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, bij de aanvraag tevens het door dat gezag afgegeven rijbewijs te worden overgelegd.

Ingevolge het vijfde lid dienen het over te leggen rijbewijs en de wijze van verkrijging daarvan bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als zijnde ten minste gelijkwaardig aan rijbewijzen en de verkrijging daarvan zoals voorzien in richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237, hierna: de richtlijn), dan wel dient het over te leggen rijbewijs bij ministeriële regeling te zijn aangewezen als een rijbewijs dat om redenen van algemeen belang voor omwisseling in aanmerking komt.

Ingevolge artikel 1 van de Regeling omwisseling niet-Nederlandse rijbewijzen (hierna: de Regeling) komen in aanmerking voor omwisseling tegen een Nederlands rijbewijs de door de hierna genoemde landen afgegeven rijbewijzen, voor de daarbij aangegeven categorie of categorieën:

Andorra B

Chinees Taipei: B

Israel: B

Japan: IB

Jersey (Staten van): alle categorieën

Man (Eiland): alle categorieën

Monaco: alle categorieën

Quebec (provincie): classe 5

Republiek Korea: 1st class en 2nd class ordinary

Singapore: Class 2

Ingevolge artikel 2, eerste lid, komen om redenen van algemeen belang voor omwisseling tegen een Nederlands rijbewijs in aanmerking door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijzen die niet op andere wijze voor omwisseling in aanmerking komen en waarvan de houder ten genoegen van de RDW kan aantonen dat hij dan wel een van de personen van het gezin waartoe hij behoort en waarmee hij in Nederland samenwoont, dient te worden aangemerkt als een ingekomen werknemer in de zin van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 ten aanzien van wie op grond van zijn specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, de in artikel 9, eerste lid, van dat besluit bedoelde bewijsregel van toepassing is.

Ingevolge het tweede lid kan de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid, na overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat, om redenen, aan het algemeen belang ontleend, een door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat niet op een andere wijze voor omwisseling tegen een Nederlands rijbewijs in aanmerking komt, omwisselen tegen een Nederlands rijbewijs.

2.2. De RDW heeft bij het in beroep bestreden besluit de aanvraag van [appellant] voor afgifte van een Nederlands rijbewijs, door omwisseling van een rijbewijs afgegeven door de United Nations Interim Administration Mission in Kosovo (hierna: het UNMIK rijbewijs) afgewezen, omdat laatstgenoemd rijbewijs niet is afgegeven door een van de staten genoemd in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement en het voorts niet is opgenomen in artikel 1 van de Regeling. Daarnaast zijn volgens de RDW de uitzonderingen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, niet van toepassing.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het gemaakte onderscheid in artikel 1 van de Regeling gerechtvaardigd is gelet op kwaliteitseisen die aan rijbewijzen worden gesteld en het feit dat de landen genoemd in dat artikel bereid zijn om Nederlandse rijbewijzen om te wisselen tegen nationale rijbewijzen. Voorts heeft zij miskend dat de omstandigheid dat hij niet voldoet aan artikel 2 van de Regeling niet betekent dat zijn UNMIK rijbewijs niet kan worden omgewisseld tegen een Nederlands rijbewijs, nu dit artikel in strijd met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) is.

Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het op zijn weg lag om zijn stelling te motiveren dat Kosovo tot de Centraal-Europese Vrijhandelsassociatie (hierna: Ceva) behoort en als zodanig gelijk moet worden gesteld met een land dat lid is van de Europese Vrijhandelsassociatie (hierna: Eva). [appellant] betoogt dat het op de weg van de RDW lag te motiveren waarom een rijbewijs, afgegeven door een land dat deel uit maakt van de Eva wel kan worden omgewisseld tegen een Nederlands rijbewijs, en een rijbewijs dat is afgegeven door een land dat lid is van de Ceva daarvoor niet in aanmerking komt.

Voorts stelt hij dat in België een UNMIK rijbewijs wel kan worden omgewisseld tegen een Belgisch rijbewijs. Gelet op het bepaalde in de richtlijn dient Nederland volgens [appellant] ook over te gaan tot omwisseling van een UNMIK rijbewijs tegen een Nederlands rijbewijs.

Ten slotte is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op zijn betoog dat hem is toegezegd dat omwisseling van zijn rijbewijs geen problemen zou opleveren en heeft de rechtbank ten onrechte geen oordeel gegeven over het omwisselen van zijn Joegoslavische rijbewijs tegen een Nederlands rijbewijs, terwijl hij zowel zijn UNMIK als zijn Joegoslavische rijbewijs ter omwisseling heeft aangeboden, aldus [appellant].

2.4. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het in artikel 1 van de Regeling gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is, gelet op de kwaliteitseisen die omwille van de verkeersveiligheid aan de verstrekking van rijbewijzen moeten worden gesteld en de bereidheid van landen genoemd in artikel 1 van de Regeling om Nederlandse rijbewijzen om te wisselen tegen nationale rijbewijzen. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat vorengenoemd artikel niet in strijd is met artikel 26 van het IVBPR. Ingevolge artikel 2 van de Regeling bestaat de mogelijkheid om, indien aan de in dit artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan, rijbewijzen uit landen die niet in artikel 1 van die Regeling worden genoemd om te wisselen tegen een Nederlands rijbewijs. De enkele omstandigheid dat [appellant] niet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden voldoet, maakt niet dat dit in strijd met artikel 26 van het IVBPR is. De omstandigheid dat op grond van artikel 2 van de Regeling een beperkte uitzondering wordt gemaakt op artikel 1, brengt, gelet op het belang van de verkeersveiligheid, niet met zich dat in situaties die niet vallen onder artikel 2 van de Regeling eveneens tot omwisseling van het rijbewijs dient te worden overgegaan.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat [appellant] niet heeft gemotiveerd waarom de omstandigheid dat Kosovo lid is van de Ceva reden zou behoren te zijn om zijn aanvraag, in weerwil van het bepaalde in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement en het bepaalde in de Regeling, in te willigen. Nu [appellant] zich op vorengenoemd standpunt heeft gesteld lag het, zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, op zijn weg deze stelling nader te motiveren. Ook in hoger beroep heeft hij dit nagelaten.

Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat in de omstandigheid dat in België een UNMIK rijbewijs wel kan worden omgewisseld tegen een Belgisch rijbewijs, wat hier ook van zij, geen grond is gelegen voor het oordeel dat de RDW ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen. De richtlijn is immers ingevolge artikel 8 slechts van toepassing op rijbewijzen afgegeven door lidstaten van de Europese Unie. Het staat de lidstaten gelet hierop vrij op grond van het nationale recht regels te stellen omtrent de omwisseling van een rijbewijs afgegeven door een derde land tegen een nationaal rijbewijs.

Het betoog dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het omwisselen van zijn Joegoslavische rijbewijs leidt voorts niet tot het daarmee beoogde doel. Anders dan hij stelt heeft [appellant] zijn Joegoslavische rijbewijs niet ter omwisseling aangeboden, maar slechts als onderliggend document bij zijn aanvraag om omwisseling van zijn UNMIK rijbewijs tegen een Nederlands rijbewijs overgelegd. Ten slotte heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de RDW heeft toegezegd dat omwisseling van zijn UNMIK rijbewijs in een Nederlands rijbewijs geen problemen zou opleveren. Ook hierin is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de RDW de aanvraag van [appellant] terecht heeft afgewezen.

De betogen falen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012

280-591.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature