Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoek verstrekking minuut; geen recht op inzake; persoonsgegevens al verstrekt; juridische analyse is geen persoonsgegeven; Wob-verzoek niet beoordeeld; vernietiging en opdracht alsnog op Wob-verzoek te besluiten.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/5412 WBP

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde mr. C.J. Ullersma,

en

de minister voor Immigratie en Asiel,

verweerder,

gemachtigde B.M. Kristel.

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 3 augustus 2010 om een kopie van het departementaal dossier toe te zenden, afgewezen.

Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard (het bestreden besluit I).

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Bij besluit van 23 december 2010 heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit II).

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2011.

Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en dit verzoek afgewezen op grond van artikel 43, onder a en b van de Wbp , omdat de rechten en vrijheden van de Staat moeten worden beschermd.

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt verstaan onder een persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

2.2. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.

2.3. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wbp bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.

2.4. Ingevolge artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp , voor zover hier van belang, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit I

3.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.

3.2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

3.3. Nu verweerder het bestreden besluit I heeft ingetrokken en gesteld noch gebleken is van enig belang bij een beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep van eiser tegen bestreden besluit I vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.

3.4. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser met het beroep tegen bestreden besluit I heeft gemaakt. Deze kosten worden door de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift).

3.5. Het door eiser betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II.

Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit II

4.1. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BP2831.

4.2. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat niet ieder gewichtig belang van een ander dan eiser kan worden aangemerkt als een recht of vrijheid in de zin van deze bepaling. Het door verweerder aangevoerde belang van hemzelf als verantwoordelijke en van de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen waaronder begrepen de ambtenaren van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND), kan niet worden aangemerkt als een zodanig gewichtig belang, dat dit het buiten toepassing laten van artikel 35, tweede lid, van de Wbp rechtvaardigt. Bij een recht of vrijheid van een ander dan de verzoeker als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp gaat het om gewichtige belangen op grond waarvan het noodzakelijk is een uitzondering te maken op het recht van de betrokkene op kennisneming. Het belang van de ongestoorde gedachtewisseling tussen ambtenaren behoort daar niet toe.

4.3. Gelet op deze uitspraak is het beroep van eiser gegrond en zal het bestreden besluit II worden vernietigd omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 10 december 2008, LJN: BG6401, heeft overwogen, dient de rechtbank, ingeval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken.

6. Uit genoemde uitspraak van de Afdeling volgt eveneens dat de Wbp niet voorziet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Volstaan kan worden met het doen van mededeling van persoonsgegevens, voor zover deze stukken deze bevatten. Verweerder is in zulke gevallen gehouden tot verstrekking van een overzicht van de over eiser verwerkte persoonsgegevens, alsmede van informatie over het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van gegevens. Eiser is in het bezit is van de processtukken in de vreemdelingenzaak, zodat hij geacht kan worden al te beschikken over alle door verweerder verwerkte persoonsgegevens. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat eiser niet al beschikt over de persoonsgegevens.

7. Voor zover het eiser gaat om kopie van de juridische analyse dan wel de 1F-indicaties die in een minuut zijn vervat is de rechtbank conform de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011, LJN: BT8554, van oordeel dat een juridische analyse van ambtenaren over een voorgenomen besluit geen persoonsgegeven in de zin van de Wbp is. Voor zover het verzoek van eiser steunt op grond van de Wbp, leidt dit niet tot inzage in of verstrekking van de juridische analyse over de 1F-indicaties.

8. In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser verder nog gesteld dat zijn aanvraag had moeten worden aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn aanvraag niet heeft verwezen naar de Wob, maar in bezwaar wel heeft gesteld dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan de Wob. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte deze bezwaargrond niet besproken.

9. Aangezien verweerder de afweging of op grond van de Wet openbaarheid van bestuur de stukken al dan niet kunnen worden verstrekt in het geheel niet heeft gemaakt, ziet de rechtbank zich niet in staat het geschil finaal te beslechten. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen 2 maanden een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser veroordelen. De kosten van eiser worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op een bedrag van € 874 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit II;

- bepaalt dat verweerder binnen twee maanden na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op bezwaar neemt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.311 (zegge: dertienhonderdenelf euro), te betalen aan de griffier van de rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, rechter, in aanwezigheid van

mr. S. van Douwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

13 december 2011.

de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature