Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In (incidenteel) hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Staat het vertrouwensbeginsel niet aan de bestreden navorderingsaanslag en boetebeschikking in de weg?

- Is door de Inspecteur in de bestreden navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag een correctie begrepen ter zake van het privé gebruik van de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde personenauto’s?

- Is terecht over een bedrag van € 10.939 nagevorderd ter zake van de terbeschikkingstelling door belanghebbende aan de BV van een deel van het terrein gelegen aan de b-weg 178 en een (deel van de) loods, gelegen aan de b-straat 3 te L?

- Is de bestreden vergrijpboete niet tot het juiste bedrag in stand gebleven?

Uitspraak



GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00322

uitspraakdatum: 3 januari 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2010, nummer AWB 09/402, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.813 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8.403. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.830. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 3.678.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 55.561, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd tot nihil en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 1.713. Daarnaast heeft hij de vergrijpboete verminderd tot € 640.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 oktober 2010, verzonden op 11 november 2010, gegrond verklaard voor zover het de opgelegde boete betreft, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de boete vernietigd, de vergrijpboete verminderd tot op € 544, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de Inspecteur.

1.7 Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. De vaststaande feiten

In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan:

2.1 Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van C B.V. (hierna: de BV). De activiteiten van de BV bestaan uit de exploitatie van een autodemontagebedrijf en onder andere in- en verkoop van tweedehands (schade)personenauto’s, motorrijwielen en caravans.

2.2 De BV is gevestigd op het adres a-straat 3 tot en met 8 te Z. De bedrijfsgebouwen en het terrein op dit adres zijn in 2001 door de BV verworven. Belanghebbende woont op het adres b-weg 178 te Z. In 2003 heeft belanghebbende een loods gekocht op het adres b-straat 3 te L voor een koopsom van € 400.000, waarvan zij volledig eigenaar is geworden. Een deel van de laatstbedoelde loods en een deel van het terrein gelegen aan de b-weg 178 zijn in het onderhavige jaar in gebruik bij de BV. Belanghebbende ontvangt voor dit gebruik door de BV een vergoeding. In het onderhavige jaar bedroeg de door de BV aan belanghebbende betaalde vergoeding voor het gebruik van een deel van het terrein gelegen aan de b-weg 178 en (een deel van) de loods aan de b-straat 3 te L € 16.792, waarop de Inspecteur in mindering heeft toegelaten een bedrag van € 4.601 aan kosten en een bedrag van € 1.252 aan van derden afkomstige huur.

2.3 In het onderhavige jaar stonden twee personenauto’s, een Mercedes , type C220 CDI, met kenteken 00-YY-XX (periode 1 januari 2003 tot en met 18 april 2003) en een Mercedes, type SLK 230 Kompressor Roadster, met kenteken 00-PP-NN (periode 15 juli 2003 tot en met 31 december 2003), op naam van belanghebbende. Deze auto’s hebben een cataloguswaarde van respectievelijk € 58.943 en € 62.129. Van deze auto’s werd de aanschaffingsprijs door de BV betaald. Daarnaast kwamen alle kosten van deze auto’s, de onderhouds- en brandstofkosten alsmede de motorrijtuigenbelasting voor rekening van de BV. De vervreemdingsopbrengst ter zake van de verkoop van de bedoelde personenauto’s kwam eveneens ten goede aan de BV.

2.4 Bij de BV heeft een boekenonderzoek door de Inspecteur plaatsgevonden, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende over de jaren 2002 tot en met 2004 is beoordeeld. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft er, naast een correctie ter zake van de terbeschikkingstellingsregeling, een correctie plaatsgevonden ter zake van het privé gebruik van de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde personenauto’s ter grootte van € 10.154. De gelijktijdig met de bestreden navorderingsaanslag opgelegde vergrijpboete is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot op 15 %.

2.5 Naar aanleiding van het hiervoor – onder 2.4 – bedoelde boekenonderzoek heeft de Inspecteur tevens een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. In de uitspraak op het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar van 3 juni 2009 staat vermeld:

“In punt 5.5 van het controlerapport wordt op grond van artikel 1, lid 1, letter (c Hof) van het Besluit Uitsluiting Aftrek voorbelasting 1968 (BUA) de aftrek voorbelasting inzake de autokosten gecorrigeerd voor het privé gebruik van de in dit punt genoemde personenauto’s. De controlerend ambtenaren hebben voor de berekening naar analogie het gestelde in artikel 15 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (toegepast, Hof). Echter als bij de aanschaf van een personenauto geen omzetbelasting in aftrek kan worden gebracht, zoals bij een margeauto, geldt dat 75% van de omzetbelasting op de kosten voor die auto kan worden afgetrokken als voorbelasting. De overige 25% is niet aftrekbaar wegens privé gebruik. In de aangifte over de gecontroleerde jaren is door u voor het privé gebruik een bedrag van € 552 aangegeven. Dit bedrag wordt beschouwd als voldoende correctie voorbelasting inzake de eerder genoemde 25%. De in het controlerapport opgenomen correctie privé gebruik personenauto is daarom niet terecht. Deze correctie komt te vervallen.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In (incidenteel) hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Staat het vertrouwensbeginsel niet aan de bestreden navorderingsaanslag en boetebeschikking in de weg?

- Is door de Inspecteur in de bestreden navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag een correctie begrepen ter zake van het privé gebruik van de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde personenauto’s?

- Is terecht over een bedrag van € 10.939 nagevorderd ter zake van de terbeschikkingstelling door belanghebbende aan de BV van een deel van het terrein gelegen aan de b-weg 178 en een (deel van de) loods, gelegen aan de b-straat 3 te L?

- Is de bestreden vergrijpboete niet tot het juiste bedrag in stand gebleven?

3.2 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1. – gestelde vragen ontkennend, en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de bestreden navorderingsaanslag respectievelijk vermindering van de bestreden navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.468 en tot vernietiging van de bestreden boetebeschikking.

3.3 De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1. – gestelde vragen bevestigend, en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot handhaving van de bestreden boetebeschikking tot op een bedrag van € 640.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

Vertrouwensbeginsel

4.1 Belanghebbende heeft, naar het Hof begrijpt primair aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel aan de bestreden navorderingsaanslag en boetebeschikking in de weg staat, in verband met een door haar gemachtigde gestelde opmerking van de controleambtenaren, D en E. Belanghebbende heeft gesteld dat na afloop van ingestelde controle naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2004 , op of omstreeks 28 november 2006 één van beide ambtenaren heeft opgemerkt: “Er zit niks in.” en dat deze ambtenaar daarmee het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat naar aanleiding van het ingestelde onderzoek geen correcties en dus geen navorderingsaanslagen zouden volgen.

4.2 Nog daargelaten dat belanghebbende op wie, gelet op de betwisting daarvan door de Inspecteur, de last rust de gereleveerde opmerking aannemelijk te maken, daarin, naar het oordeel van het Hof, niet is geslaagd, is een zo globale opmerking onder de omstandigheden van het onderhavige geval, waaronder de aard van de aangebrachte correcties en de omstandigheid dat de gemachtigde met zijn stelling pas ter zitting van het Hof is gekomen, onvoldoende concreet om een expliciete toezegging in te houden waaraan belanghebbende, althans zijn gemachtigde, het vertrouwen mocht ontlenen dat er geen navorderingsaanslagen zouden volgen. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

Privé gebruik auto

4.3 Artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2003; hierna: de Wet) luidt voor zover hier van belang: “1.Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.(…) 3.Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil. (…)”.

4.4 Het Hof stelt ten deze voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde personenauto’s in het onderhavige jaar behoorden tot de handelsvoorraad van de BV, maar de kentekens op naam stonden van belanghebbende, en dat alle kosten en lasten ter zake van deze personenauto’s in het onderhavige jaar ten laste van de BV zijn gekomen. Gelet daarop is het bepaalde in artikel 3.145 van de Wet van toepassing (Vgl. HR 19 oktober 1983, nr. 22 014, BNB 1984/15).

4.5 Gelet op de tekst van de Wet, rust op belanghebbende de last overtuigend aan te tonen dat zij in het onderhavige jaar met de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde personenauto’s niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gereden. Vaststaat dat belanghebbende ter zake van deze personenauto’s geen kilometeradministratie heeft bijgehouden. De Wet laat evenwel de mogelijkheid open dat belanghebbende het van haar verlangde bewijs anderszins levert. Belanghebbende heeft in dat verband in hoger beroep naar voren gebracht dat zij in het onderhavige jaar van de BV een andere personenauto in verband met het verrichten van werkzaamheden ter beschikking heeft gekregen (een VW Golf) en daarnaast in privé over een gelijkwaardige personenauto (Mercedes met kenteken 00-KK-LL) heeft beschikt, terwijl haar echtgenoot in verband met diens fysieke conditie niet in staat is tot het besturen van een auto. Voor de heffing van omzetbelasting is, aldus belanghebbende, ter zake van het privé gebruik van de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde personenauto’s geen belasting geheven.

4.6 Met hetgeen belanghebbende te dien aanzien naar voren heeft gebracht, heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof, niet overtuigend aangetoond dat de auto in het onderhavige jaar voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Voor dat geval is niet in geschil dat ter zake van het privé gebruik van de bedoelde auto’s € 10.154 in aanmerking moet worden genomen.

4.7 De omstandigheid dat de bedoelde personenauto geen bedrijfsmiddel vormt, maar behoort tot de handelsvoorraad van de BV behoort, doet aan het vorenoverwogene niet af. Zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, geldt ten aanzien van tot de handelsvoorraad behorende personenauto’s dat belanghebbende voor elk van deze personenauto's overtuigend moet aantonen dat de auto op jaarbasis voor minder dan 500 km voor privé-doeleinden is gebruikt (Vgl. HR 6 juni 2001, nr. 36 343, BNB 2001/320).

4.8 Belanghebbendes beroep op de standpuntbepaling van de Inspecteur bij de heffing van omzetbelasting, welke beroep door het Hof wordt opgevat als een beroep op het vertrouwens- dan wel het gelijkheidsbeginsel, faalt reeds vanwege de feitelijke omstandigheid dat (zie r.o. 2.5) het standpunt van de Inspecteur specifiek is gegrond op de bij of krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 gegeven regels, welke regels geen toepassing vinden bij de heffing van inkomstenbelasting.

Terbeschikkingstellingsregeling

4.9 In het onderhavige jaar heeft de BV ter zake van het gebruik van een (deel van de) loods op het adres b-straat 3 te L en (een deel van) het terrein gelegen aan de b-weg 178 te Z aan belanghebbende een vergoeding van in totaal € 16.792 betaald. Gelet op het bepaalde in artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet behoort deze huur van € 16.792, verminderd met de daarop drukkende kosten en verminderd met een bedrag van € 1.252 aan van derden afkomstige huur, naar het oordeel van het Hof, tot het resultaat uit overige werkzaamheid. Dat het gebruik door de BV is ingegeven ter voorkoming van ingebruikneming door krakers, doet daaraan niet af. Voor dat geval hebben partijen ter zitting van het Hof eenparig verklaard dat de Inspecteur, naast de reeds door hem in aanmerking genomen kosten, nog een bedrag van € 620 als kosten in aftrek dient toe te laten.

4.10 Gelet op het vorenoverwogene dient het belastbare inkomen uit werk en woning te worden vastgesteld op € 54.941.

Vergrijpboete

4.11 Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboete overweegt het Hof als volgt. In (incidenteel) hoger beroep is uitsluitend in geschil of de Rechtbank de boete al dan niet terecht verder heeft gematigd in verband met het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Nu sedert de aankondiging van de vergrijpboete, bij schrijven van 28 juni 2007, op 29 oktober 2010 een periode van drie jaren en vier maanden waren verstreken, heeft de Rechtbank, gelet op het arrest HR 19 december 2008, 42 763, LJN: BD0191, BNB 2009/201, naar het oordeel van het Hof, op goede gronden de boete gematigd met 15%, onverminderd de eerdere matiging van deze boete door de Inspecteur, nu de Rechtbank er kennelijk, en terecht, vanuit gegaan is dat een eventuele tweede matiging voor dezelfde vertraging niet valt te controleren, aangezien de Inspecteur heeft verzuimd aan te geven in hoeverre de matiging van de boete bij de uitspraak op bezwaar is ingegeven door de vertraagde behandelingsduur. Hoewel sedert 29 oktober 2010 een periode van bijna een jaar is verstreken, ziet het Hof geen termen tot verdergaande vermindering van de boete op deze grond. Een boete van € 544 acht het Hof passend en geboden.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof berekent de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het beroep bij de Rechtbank op € 644 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1, waarde per punt € 322) en voor het hoger beroep bij het Hof op € 874 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1, waarde per punt € 437). Gelet op de samenhang die bestaat tussen de onderhavige zaak en de zaken die bij het Hof bekend zijn onder de nummers 10/00321, 10/00323 en 10/00324, kan in de onderhavige zaak worden volstaan met een vierde gedeelte van € 1.518, is € 379,50.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de bestreden navorderingsaanslag en de proceskostenveroordeling,

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,

– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.941,

– vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 379,50 en

– gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten

– € 111 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. A.J.H.

van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 3 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 januari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature