Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In het derde lid van artikel 22 van de Ambtsinstructie is bepaald dat de feiten en omstandigheden zoals bedoeld in het tweede lid, slechts gelegen kunnen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, maar dit wordt gekoppeld aan de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt. Dit betekent dat in een situatie waarin uit ervaring is gebleken dat gevaar voor ontvluchting van doorgaans onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen aanwezig kan worden geacht en de veiligheid van de betrokken ambtenaren dus mogelijkerwijs in gevaar kan komen vanwege de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer bij afwezigheid van een transportkooi dient te gebeuren, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het gebruik van handboeien gedurende het overbrengen van de vreemdeling van het politiebureau naar de transportbus, gelet op de beperkte omvang daarvan qua tijd en afstand, toelaatbaar kan worden geacht.

Uitspraak



201110937/1/V3.

Datum uitspraak: 16 december 2011

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 5 oktober 2011 in zaak nr. 11/30917 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 5 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de Koninklijke marechaussee, de politie en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) kan de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

Ingevolge het tweede lid kan de maatregel, bedoeld in het eerste lid, slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

Ingevolge het derde lid kunnen de in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden slechts gelegen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.

2.2. De minister betoogt in de eerste grief dat aangezien de locatie niet is voorzien van een kooiconstructie de vreemdeling tijdens het overbrengen van het politiebureau naar de transportbus handboeien zijn aangelegd. Na het plaatsnemen in de transportbus zijn de handboeien verwijderd. De minister verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011 in zaak nr. 201010863/1/V3 (www.raadvanstate.nl) waaruit zou volgen dat het gebruik van handboeien in de gegeven omstandigheden uit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is. Immers indien door de politiebeambten steeds zou moeten worden afgewacht of het vluchtgevaar zich daadwerkelijk manifesteert, alvorens van de bevoegdheid tot het aanleggen van handboeien gebruik kan worden gemaakt, leidt dit tot het nemen van onnodige risico's ten aanzien van de betrokken politiebeambten en de vreemdeling. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbij gegaan, aldus de minister.

2.2.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 maart 2011 in zaak nr. 201011145/1/V3 (www.raadvanstate.nl) in aansluiting op de door de minister aangehaalde uitspraak overwogen dat het gebruik van handboeien tijdens het overbrengen van de vreemdeling van het politiebureau naar de transportbus op een locatie die niet beschikt over een transportkooi met het oog op gevaar voor ontvluchting is toegestaan, omdat zich in het verleden verschillende keren tijdens het overbrengen van het politiebureau naar de transportbus een vlucht(poging) heeft voorgedaan.

In het derde lid van artikel 22 van de Ambtsinstructie is bepaald dat de feiten en omstandigheden zoals bedoeld in het tweede lid, slechts gelegen kunnen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, maar dit wordt gekoppeld aan de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt. Dit betekent dat in een situatie waarin uit ervaring is gebleken dat gevaar voor ontvluchting van doorgaans onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen aanwezig kan worden geacht en de veiligheid van de betrokken ambtenaren dus mogelijkerwijs in gevaar kan komen vanwege de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer bij afwezigheid van een transportkooi dient te gebeuren, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het gebruik van handboeien gedurende het overbrengen van de vreemdeling van het politiebureau naar de transportbus, gelet op de beperkte omvang daarvan qua tijd en afstand, toelaatbaar kan worden geacht.

Nu vaststaat dat de handboeien zijn aangelegd op het moment dat de vreemdeling rechtens zijn vrijheid was ontnomen en uit het proces-verbaal van overbrenging en ophouding van 24 september 2011 volgt dat er in het geval van de vreemdeling bij afwezigheid van een transportkooi sprake was van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 22, tweede en derde lid, van de Ambtsinstructie, zijn de handboeien tijdens het overbrengen van het politiebureau naar de transportbus in overeenstemming met de Ambtsinstructie aangelegd.

De grief slaagt.

2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De tweede grief behoeft derhalve geen behandeling. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 24 september 2011 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.

2.4. De vreemdeling heeft ter zitting bij de rechtbank gezegd dat het bij Italië indienen van een claim op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, zo snel mogelijk dient te geschieden ten einde te voorkomen dat hij pas na enige maanden aan Italië zal worden overgedragen.

Uit de brief van de minister van 3 oktober 2011 blijkt dat op 27 september 2011 een claim is verzonden naar bureau Dublin, die deze claim op 30 september 2011 heeft doorgezonden naar de Italiaanse autoriteiten. De minister is thans in afwachting van de reactie van de Italiaanse autoriteiten. Gelet hierop, kan niet worden gezegd dat de minister ter zake onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

De beroepsgrond faalt.

2.5. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 24 september 2011 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.

2.6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 5 oktober 2011 in zaak nr. 11/30917;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk

voorzitter

w.g. Brugman

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2011

205.

Verzonden: 16 december 2011

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature