Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Wth; beroep; voorlopige voorziening; ex-nunc toetsing gevaar.

Beroep tegen huisverbod en verzoek voorlopige voorziening. Verweerder heeft zich op goede gronden bevoegd geacht om het huisverbod op te leggen. Ernstig vermoeden gevaar gebaseerd op het door de politie geconstateerde letsel, de mentale toestand van de vrouw, alsmede de omstandigheid dat de vrouw al voorafgaand aan het incident aangifte van mishandeling tegen de man wilde doen. De enkele verklaring van de man ter zitting dat de vrouw hem placht aan te vallen en hem ook tijdens het incident aanviel, doet hier niet aan af. Tegenover verweerder had de man hierover gezwegen. Van een onevenredige belangenafweging is geen sprake. Gevaar op het moment van de zitting nog niet geweken, gelet op de houding van de man en zijn weigering om aan hulpverlening mee te werken.

Uitspraak



uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Civiel

voorzieningenrechter

zaaknummer / rekestnummer: 498964 / FA RK 11-7403 en 498966 / KG ZA 11-2730 (FH/IZ)

Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 7 september 2011 betreffende tijdelijk huisverbod (artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)

Zitting hebben:

mr. F. Hoogendijk, als voorzieningenrechter,

mr. E.M.M. Zuidwijk, als griffier.

in de zaak tussen

[man], verzoeker (hierna: de man)

wonende te [woonplaats],

thans met onbekende verblijfplaats,

gemachtigde mr. W.H. Boomstra,

en

de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder.

zetelende te Amsterdam,

hierna: verweerder

in welke zaak belanghebbenden zijn:

[vrouw], (hierna: de vrouw)

[kind 1],

[kind 2],

(hierna: de kinderen)

allen wonende te [woonplaats].

1. Het procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de man bij brief van 1 september 2011 beroep ingesteld.

Tevens heeft de man bij brief van 1 september 2011 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.

De man is daar verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr . drs. A. Berends.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 7 september 2011 heeft de rechter on¬mid¬del¬lijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.

De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

2. De beslissing

De voorzieningenrechter,

recht doende:

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) af;

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen af.

3. De overwegingen

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb , nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.

De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb .

3.1 De feiten

Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

De man en de vrouw wonen gezamenlijk met de kinderen op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De man en de vrouw zijn daar beiden ingeschreven met hun kinderen.

Op 30 augustus 2011 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer.

Naar aanleiding hiervan is een tweetal verbalisanten ter plaatse gegaan. Ter plaatste was al een motoragent aanwezig. Ter assistentie van voornoemde verbalisanten zijn nog twee verbalisanten ter plaatse gegaan. Uit opgemaakt proces-verbaal blijkt dat uit de woning geschreeuw en krijsende geluiden te horen waren. Binnen waren aanwezig: de kinderen, de man en diverse familieleden van hem en de vrouw en diverse familieleden van haar. De moeder van de man schreeuwde tegen de vrouw, die angstig huilde. De vrouw verklaarde dat zij de laatste tijd met grote regelmaat door de man wordt mishandeld en dat zij ook tijdens de zwangerschap van het tweede kind door de man werd mishandeld. De vrouw verklaarde dat zij door de man wordt geslagen en geschopt en door hem wordt bedreigd. Voorafgaand aan het incident had de vrouw al een afspraak gemaakt met de politie om tegen de man aangifte te doen van mishandeling. Over het incident vertelde de vrouw dat zij ruzie had gehad met de man en dat de man haar een aantal keren had geslagen in haar gezicht. De vrouw vertelde dat zij hierbij ten val kwam en vermoedelijk even bewusteloos was geweest. De vrouw gaf aan dat zij op het jongste kind was gevallen, dat zij in haar armen had tijdens het incident. Door een van de verbalisanten werd op de bovenlip van de vrouw een bloeduitstorting waargenomen. De man verklaarde dat er niets was gebeurd en dat hij niets had te verklaren. Vervolgens is de man aangehouden ter zake van mishandeling van de vrouw en nadien in verzekering gesteld. De vrouw heeft op 31 augustus 2011 aangifte gedaan van mishandeling. Twee zusters van de man zijn als getuige gehoord.

De hulpofficier van justitie heeft op 31 augustus 2011 de situatie beoordeeld in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Hij heeft hiertoe het Risico-taxatieinstrument Huiselijk geweld (hierna: RiHG) ingevuld en hierop namens verweerder besloten om aan de man een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit besluit, gedateerd op 31 augustus 2011, houdt in dat de man de woning vanaf 31 augustus 2011, 19:47 uur tot 10 september 2009, 19:47 uur niet mag betreden, noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden, alsmede een contactverbod ten aanzien van de vrouw en de kinderen. Deze beschikking is de man uitgereikt.

Ter motivering van het huisverbod heeft verweerder aangevoerd dat ruzies tussen de echtelieden al geruime tijd duren en in hevigheid toenemen en dat daarbij volgens de vrouw in toenemende mate geweld door de man wordt gebruikt. Verder heeft verweerder aangevoerd dat er structurele problemen tussen de echtelieden zijn en dat familiebemoeienissen het huwelijk ontwrichten. Tot slot heeft verweerder in aanmerking genomen dat de vrouw de baby in haar armen had en op dit kind is gevallen toen de man haar tijdens het onderhavige incident op haar hoofd en gezicht sloeg. Verweerder heeft geconcludeerd dat het verloop van het incident en de gezinsachtergronden, zoals uitgewerkt in het RIHG, een hoog veiligheidsrisico meebrengen.

In het kader van de belangenafweging heeft verweerder veel gewicht gehecht aan het belang van rust voor de kinderen, waarbij verweerder heeft aangetekend dat de baby door het geweld ernstig letsel had kunnen oplopen.

De man heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de opgelegde maatregel niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De man is van mening dat er weliswaar ruzie is geweest, maar dat deze niet zo serieus was dat deze een huisverbod rechtvaardigt. De man heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat het juist de vrouw is die zich aanvallend opstelt tegenover hem, door van hem te eisen dat hij (meer) taken in het huishouden moet uitvoeren. Naar zijn zeggen ontstaan hierdoor reeds geruime tijd ruzies, waarbij de vrouw schreeuwt en hij rustig blijft en niets doet. Volgens hem heeft hij de vrouw nooit geslagen, ook niet toen de vrouw hem hiertoe uitlokte. Ook tijdens het onderhavige incident heeft de vrouw volgens de man hem aangevallen. In reactie op de aanval van de vrouw heeft hij zich verweerd door zijn arm omhoog te houden waardoor hij haar lip raakte. De man stelt daarbij dat de baby in een andere kamer was op het moment van het incident en niet in de armen van de vrouw. De man is van mening dat hij onevenredig zwaar door het huisverbod is getroffen, doordat hij nu niet bij zijn kleren en andere spullen kan, terwijl dat lastig is in verband met zijn werk in de logistieke dienst van een bibliotheek. Hij slaapt nu afwisselend bij familie en in zijn auto. Het enkele feit dat er rust dient te komen is volgens de man onvoldoende om het huisverbod in stand te laten. Naar zijn mening is de rust al weergekeerd. Hij zal bij thuiskomst niets tegen de vrouw zeggen en haar negeren als zij hem weer op zijn taken zal aanspreken. Hulpverlening acht hij dan ook niet nodig.

3.2 De beoordeling

Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.

De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 31 augustus 2011 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.

Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.

Uit de verklaringen van de man en de vrouw, bezien in samenhang met de waarnemingen van de verbalisanten en de verklaringen van de getuigen blijkt dat de echtelieden in een situatie van escalerende ruzies en geweld verkeerden, waarop ingegrepen diende te worden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op grond van het feit dat de vrouw al voorafgaand aan het incident aangifte tegen de man wilde doen van mishandeling, het door de politie bij de vrouw geconstateerde letsel, alsmede de mentale toestand van de vrouw het ernstige vermoeden kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning ernstig gevaar voor de veiligheid van de vrouw en de kinderen opleverde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de man over het incident en de voorgeschiedenis tegenover verweerder slechts heeft gezwegen. De enkele verklaring van de man ter zitting, dat de vrouw juist hem placht aan te vallen en ook tijdens genoemd incident hem aanviel doet aan het voorgaande niet af.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voldoende grond bestond voor het vermoeden van verweerder dat zich een situatie als bedoeld in artikel 2 van de Wth voordeed.

De rechter staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen.

Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.

De wetgever heeft een tijdelijk huisverbod mogelijk gemaakt om, wanneer de noodzaak bestaat om escalatie van huiselijk geweld te voorkomen, een afkoelingsperiode te creëren. De wetgever heeft het aan de burgemeester overgelaten om een keuze te maken ten aanzien van de persoon, aan wie daartoe een huisverbod moet worden opgelegd. Gelet op de beslissingsvrijheid van de burgemeester zal de rechter slechts in zeer in het oog springende gevallen zo’n keuze kunnen afkeuren. Praktische bezwaren, die opkomen wanneer een persoon zijn woning tijdelijk niet mag betreden, zoals door de man genoemd, zijn inherent aan het huisverbod. In het onderhavige geval is niet gebleken van bijzondere belangen aan de kant van de man die moeten leiden tot de conclusie dat het nadeel dat de man door het huisverbod lijdt groter is dan het belang dat met het huisverbod is gediend. Dat belang betreft het waarborgen van de veiligheid van de vrouw en de kinderen en het creëren van een afkoelingsperiode, waarin hulpverlening op gang kan worden gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen onevenredige belangenafweging heeft gemaakt bij het opleggen van het tijdelijk huisverbod aan de man.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechter tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

Voorts is de rechtbank niet van oordeel dat de situatie thans zodanig is gewijzigd, dat opheffing van het huisverbod is aangewezen. Gelet op de houding van de man ten opzichte van de thuissituatie, waaronder zijn relatie met de vrouw, en gelet op zijn weigering mee te werken met de hem aangeboden hulpverlening, is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdere escalatie van de ruzies en het geweld verder zal uitblijven. Het gevaar acht de rechtbank dan ook nog niet geweken.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.

Nu het bestreden besluit wordt vernietigd ziet de rechter voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Waarvan proces-verbaal

De griffier.. De voorzieningenrechter:

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature