Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Gelet op artikel 1.1, in samenhang gezien met bijlage II van deze wet, in welke bijlage het ruimtelijke en infrastructurele project ‘Den Bosch spoorzone’ wordt genoemd, is de rechtbank van oordeel dat op onderhavig bouwplan de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat indien hoger beroep tegen deze uitspraak wordt ingesteld, partijen ingevolge artikel 1.6 van de Crisis- en herstelwet geen pro forma beroepschrift kunnen indienen en dat ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe beroepsgronden kunnen worden aangevoerd.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 09/2707

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2010

inzake

[eiser],

te [plaats],

eiser,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch,

verweerder,

gemachtigde mr. I. de Leeuw.

Aan het geding heeft als partij deelgenomen Heijmans Vastgoed Realisatie B.V., te Rosmalen, vergunninghoudster, gemachtigde drs. ir. B. van de Worp.

<b>Procesverloop</b>

besluit van 3 december 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan vergunninghoudster vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend ten behoeve van het oprichten van een kantorencomplex op het perceel Stationsplein te ‘s-Hertogenbosch, kadastraal bekend gemeente ‘s-Hertogenbosch, sectie 1, nummers 1894, 2159, 2361, 2039, 2361.

Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 juni 2009 gegrond verklaard, echter het besluit is in stand gelaten, waarbij verweerder voor de motivering heeft verwezen naar het advies van de bezwarencommissie. Voorts heeft verweerder verwezen naar het B&W-voorstel en naar het welstandsadvies van 15 juni 2009 en heeft verweerder tekening BE200 bijgevoegd.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2010, waar eiser niet is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Ook is verschenen vergunninghoudster bij gemachtigde.

<b>Overwegingen</b>

1. Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen en terecht een bouwvergunning heeft verleend.

2. Het bouwplan is verdeeld over twee bebouwingsvlakken en overschrijdt de ingevolge het bestemmingsplan geldende maximale bouwhoogte met 1,5 meter. Ook wordt het maximale bebouwingspercentage van 80 % van het zuidelijke bebouwingsvlak overschreden. Om het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder binnenplanse vrijstelling verleend.

3. De standpunten van partijen luiden - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - als volgt.

4. Verweerder heeft zich ten aanzien van de vrijstelling op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de hoogte van het bouwplan slechts kan worden beoordeeld in hoeverre eisers door de vrijstelling, te weten een 1,5 meter hoger gebouw, worden benadeeld. De belangenafweging wordt beperkt door de bouwmogelijkheden die rechtstreeks mogelijk zijn op grond van het bestemmingsplan. De bezonningsdiagrammen wijzen uit dat de verleende vrijstelling nauwelijks invloed heeft op de bezonning van de omliggende bebouwing. Ook is de verhoging stedenbouwkundig aanvaardbaar gelet op de variatie die daarmee in het bouwplan wordt aangebracht door plaatselijke verhoging van de gevels. De door eisers ingebrachte bezwaren ten aanzien van onder meer wegonttrekking en geluidsoverlast zijn geen relevante aspecten in het kader van de verleende vrijstelling, aldus verweerder.

5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat er sprake is van een aanzienlijke vermindering van licht en lucht in zijn pand. Door overschrijding van de maximale bouwhoogte wordt dit probleem verergerd. Voorts betekent het bouwplan een waardedaling van het pand en een probleem om het pand nog te kunnen verhuren. Volgens eiser verandert de omgeving van het station door het bouwplan in een bouwput en komt het bouwplan niet ten goede aan de omgeving door een overdaad aan baksteen en beton.

6. Het wettelijk kader ten tijde van belang is als volgt.

7. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en de WRO komen te vervallen.

8. Ingevolge artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wro (IWro) blijft de Woningwet (Ww) zoals die gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Ww waarvan de aanvraag is ingekomen v óór dat tijdstip.

Nu de bouwaanvraag is ingekomen op 17 april 2008 is hiervan sprake.

9. Ingevolge artikel 9.1.7, tweede lid, van de IWro blijft het recht van toepassing zoals dat gold v óór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.

10. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Ww, voor zover hier van belang mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:

(...)

b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening (...);

c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend;

e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.

(...)

11. De weigeringsgronden van artikel 44 van de Ww hebben een limitatief-imperatief karakter. Dit betekent dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien zich ten aanzien van het bouwplan waarop de aanvraag betrekking heeft één of meer van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden voordoen. Voorts betekent dit dat bouwvergunning moet worden verleend indien een weigeringsgrond ontbreekt.

12. Artikel 56a, tweede lid, van de Ww bepaalt dat de bouwvergunning eerste fase slechts mag en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.

13. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Ww, voor zover hier van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO , geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.

14. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO , kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van de bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.

15. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Station Centrumzijde’. De percelen waarop het bouwplan wordt gerealiseerd hebben daarin de bestemming ‘Dienstverlening en Kantoren’.

16. Ingevolge artikel 5, lid C, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen bouwwerken uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen, met dien verstande dat het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.

17. Ingevolge artikel 5, lid C, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, geldt voor het bouwen van bouwwerken dat de hoogte van de bouwwerken conform de op de plankaart aangegeven minimale en maximale bouwhoogte is.

18. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen in deze voorschriften ten aanzien van het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, (betrouwbare) oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn.

19. Ten aanzien van eisers grief dat het bouwplan zorg voor een vermindering licht in zijn pand, overweegt de rechtbank het volgende.

20. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2005, LJN: AU0431 blijkt dat bij de beoordeling van de vrijstelling - anders dan bij de bouwvergunning - verweerder niet het bouwplan als geheel dient te beoordelen, maar uitsluitend het gedeelte van het bouwplan waarvoor strijdigheid met het bestemmingsplan bestaat. Voor zover de bezwaren van eiser zien op het overige gedeelte van het bouwplan, richten deze bezwaren zich feitelijk tegen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan zonder vrijstelling. Het bestemmingsplan kan evenwel in deze procedure niet ter discussie staan. De belangenafweging dient zich dan ook enkel te beperken tot hetgeen waarop de vrijstelling ziet, te weten de overschrijding van de hoogte van het bouwwerk met 1,5 meter en de overschrijding van het bebouwingspercentage.

21. Verweerder heeft bezonningsdiagrammen opgesteld waarop het verschil in kaart is gebracht tussen de situatie die rechtstreeks mogelijk is op basis van het bestemmingsplan en de situatie na verlening van vrijstelling. Ter zitting is vastgesteld dat uit dit onderzoek blijkt dat een verschil in hoogte van het bouwwerk van 1,5 meter slechts een verwaarloosbare invloed heeft op de bezonning c.q. schaduwwerking van de omliggende bebouwing.

22. Ook de overige gestelde aspecten, zoals waardedaling van het pand van eiser, treffen geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op het geringe verschil tussen het bouwplan met vrijstelling en de bouwmogelijkheden die rechtstreeks mogelijk zijn op basis van het bestemmingsplan, in redelijkheid kan worden gesteld dat geen sprake is van onaanvaardbare nadelen aan de zijde van eiser. Zijn bezwaren zijn met name gericht tegen het bouwplan als geheel. De afwijking van het vigerende bestemmingsplan is slechts marginaal. Ook indien een bouwplan conform de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan zou zijn vergund, zouden de nadelen voor eiser hetzelfde zijn als met het onderhavige bouwplan het geval is.

23. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid zwaarder gewicht had moeten toekennen aan het belang van eiser dan aan het belang dat is gediend bij realisering van het bouwplan. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid vrijstelling kunnen verlenen op grond van artikel 15 van de WRO . Eiser heeft voorts geen grieven aangevoerd in het kader van artikel 44 van de Ww . Gelet op het limitatief-imperatieve stelsel van deze bepaling is de bouwvergunning derhalve terecht verleend.

24. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

25. De rechtbank ziet geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en evenmin voor vergoeding van het griffierecht.

26. Ten overvloede, uitsluitend ter informatie aan partijen, merkt de rechtbank op dat met ingang van 31 maart 2010 de Crisis- en herstelwet in werking is getreden. Gelet op artikel 1.1, in samenhang gezien met bijlage II van deze wet, in welke bijlage het ruimtelijke en infrastructurele project ‘Den Bosch spoorzone’ wordt genoemd, is de rechtbank van oordeel dat op onderhavig bouwplan de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat indien hoger beroep tegen deze uitspraak wordt ingesteld, partijen ingevolge artikel 1.6 van de Crisis- en herstelwet geen pro forma beroepschrift kunnen indienen en dat ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe beroepsgronden kunnen worden aangevoerd.

27. Beslist wordt als volgt.

<b>Beslissing</b>

De rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als rechter in tegenwoordigheid van mr. E.C.J. Kohl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature