Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een uitbouw aan de achterzijde van de woning aan de [locatie] te Den Haag (hierna: het perceel).

Uitspraak



201111543/1/H1 en 201111543/2/H1.

Datum uitspraak: 2 december 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te 's-Gravenhage,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 oktober 2011 in zaak nrs. 11/7064 en 11/7062 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een uitbouw aan de achterzijde van de woning aan de [locatie] te Den Haag (hierna: het perceel).

Bij besluit van 22 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 oktober 2011, verzonden op 6 oktober 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2011, hoger beroep ingesteld.

Bij brief van dezelfde datum heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 november 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.W. van Amerongen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Voorts is daar als partij gehoord [belanghebbende].

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Benoordenhout" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden."

Ingevolge artikel 6, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:

1. eengezinshuizen (E2Gk),

2. t/m 8. (…)

9. bijgebouwen en in de bestemming passende andere bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat:

a. t/m g. (…)

h. met betrekking tot bijgebouwen het bepaalde in Tabel 2 van toepassing is.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder h voor wat betreft de goothoogte tot een maximum van drie meter.

In Tabel 2 is bepaald dat de maximale goothoogte van de bijgebouwen bij eengezinshuizen (E2Gk) 2.50 m boven het direct aangrenzend terreinniveau bedraagt en de maximale gezamenlijke grondoppervlakte van de bijgebouwen 10 m² per woning.

2.3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge onderdeel c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1 º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2 º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Bor behorende Bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt in deze bijlage verstaan onder: bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.4. Het bouwplan, dat ziet op het oprichten van een uitbouw aan de achterzijde van de woning, is in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat de goothoogte 2,90 m bedraagt en de grondoppervlakte 14 m². Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1 º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2 º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.

2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, nu het gebied, waarin het perceel is gelegen, is aangewezen als beschermd stadsgezicht.

2.5.1. Ter zitting is namens het college overgelegd het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 oktober 1996, waarbij het Benoordenhout is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Bij dat besluit is het bestemmingsplan aangemerkt als beschermend bestemmingsplan in de zin van artikel 36 van de Monumentenwet 1988 . Gelet hierop is, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, gewaarborgd dat het belang van de bescherming van het stadsgezicht bij de voorschriften van het bestemmingsplan, met inbegrip van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, wordt betrokken. Met het verlenen van omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1 º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften om de goothoogte van 2,90 m mogelijk te maken, is de bescherming van het stadsgezicht in zoverre dan ook voldoende gewaarborgd.

2.5.2. Voorts staat de aanwijzing van een gebied, waarin een perceel is gelegen, tot beschermd stadsgezicht er, anders dan [appellant] betoogt, niet aan in de weg dat voor een bijbehorend bouwwerk op dat perceel krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2 º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, ontheffing kan worden verleend. Indien krachtens deze bepalingen omgevingsvergunning wordt verleend, dient in het concrete geval een afweging te worden gemaakt.

De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het bouwplan, voor zover daarmee de in het bestemmingsplan maximaal toegestane grondoppervlakte met 4 m² wordt overschreden, voldoende is getoetst aan het beschermde stadsgezicht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Welstands- en Monumentencommissie van de gemeente Den Haag op 6 april 2011, toetsend aan de "Objectcriteria en het Algemeen welstandscriteria" van de welstandsnota van de gemeente Den Haag, ten behoeve van het bouwplan een positief advies heeft gegeven en daarbij heeft overwogen dat het bouwplan in schaal, compositie, verschijningsvorm, materialisatie, detaillering en in kleurstelling in voldoende mate is gerelateerd aan de architectuur gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Nu

[appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont en hij geen advies heeft overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie, mocht het college aan dat advies doorslaggevende betekenis toekennen.

Voorts is ter zitting aan de hand van de bouwtekeningen en een luchtfoto van het gebied, waarin het perceel is gelegen, gebleken dat de achtergevel van het bouwplan niet dieper in de tuin komt te liggen dan de thans op het perceel aanwezige schuur en dat op dezelfde afstand van achtergevels van de omliggende woningen ook bijgebouwen zijn gelegen.

Onder deze omstandigheden heeft het college zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bouwplan in zoverre geen negatieve gevolgen voor het beschermd stadsgezicht heeft.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. De Haseth

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2011

476.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature