Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 1 november 2010, kenmerk 2010/X-8, heeft de raad het bestemmingsplan "Duiven-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.

Uitspraak



201100604/1/R2.

Datum uitspraak: 30 november 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Duiven,

2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Duiven,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Duiven,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2010, kenmerk 2010/X-8, heeft de raad het bestemmingsplan "Duiven-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2011, waar [appellant sub 2], bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.A.B. Giezen en ing . D. Boschman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Planbeschrijving

2.1. Het plan is conserverend van aard en legt de bestaande situatie in het noordelijke deel van Duiven vast. Daarnaast zijn plannen waarover geen discussie meer bestaat, alsmede beperkte ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.2. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de in het plan vervatte regeling voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor zover deze betrekking heeft op het naast zijn woning gelegen perceel [locatie A] (hierna: het perceel).

[appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen de bestemming "Wonen". Dit leidt volgens [appellant sub 1] tot een aantasting van het woonkarakter van de buurt. Verder wijst hij op de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 juni 2010, waarin zijn beroep tegen de bouwvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op het bijgebouw op het perceel gegrond is verklaard. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat verruiming van deze bouw- en gebruiksmogelijkheden in strijd is met het beheersgericht karakter van het plan. Ten slotte voert hij aan dat het plan zal leiden tot een waardevermindering van zijn woning.

2.2.1. Volgens de raad is voor de in het plan vervatte regeling voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen de bestemming "Wonen" aansluiting gezocht bij actuele regelingen zoals die gelden voor de rest van Duiven. Dit is geen grote wijziging ten opzichte van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die golden in het voorgaande bestemmingsplan. Deze regeling biedt voordelen en sluit aan bij de huidige woonwensen.

2.2.2. Aan het perceel zijn de bestemming "Wonen" en de aanduiding 'twee-aaneen' toegekend.

Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het bestaande aantal woningen en ter plaatse van de aanduiding

'twee-aaneen' twee aaneengebouwde woningen;

b. aan huis gebonden beroepen.

Ingevolge artikel 17, lid 17. 2.2, aanhef en onder b, sub 2, voor zover thans van belang, mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en mag de gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal 50 m² bedragen voor bouwpercelen met een oppervlakte van 250 m² tot en met 500 m², mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 60 procent is.

Ingevolge artikel 1, voor zover thans van belang, wordt onder aan- en uitbouw verstaan een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Voorts wordt ingevolge hetzelfde artikel onder bijgebouw verstaan een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Ten slotte wordt ingevolge dit artikel onder aan huis verbonden beroep verstaan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerp-technisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.2.3. Op grond van het voorgaande bestemmingsplan, "Duiven-Noord" uit 1985, was per eengezinshuis één bijgebouw van maximaal 30 m² toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kon ontheffing verlenen voor de bouw van een carport met een oppervlakte van ten hoogste 20 m². Daarnaast bestond de mogelijkheid bepaalde aan- en uitbouwen vergunningvrij te bouwen. Het uitoefenen van een beroep aan huis was op grond van een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (thans: ingevolge artikel 2.12. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ) mogelijk .

In de plantoelichting is vermeld dat het plan een beheersgericht karakter heeft en de reeds bestaande situatie in het noordelijke deel van Duiven vastlegt. Daarnaast heeft de raad gekozen voor een actuele en uniforme opzet en systematiek voor de gehele kern van Duiven. Daarbij is het maximaal aantal toegestane vierkante meters voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in het plan afhankelijk gesteld van de grootte van het bouwperceel. Volgens de raad sluit een dergelijke regeling beter aan bij de huidige wensen van de inwoners. Om deze reden heeft de raad er tevens voor gekozen aan huis verbonden beroepen rechtstreeks mogelijk te maken binnen de bestemming "Wonen". De raad acht de in het plan vervatte regeling voorts flexibeler en eenvoudiger te handhaven.

2.2.4. In artikel 17, lid 17.2.2, van de planregels, wordt de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen begrensd. Voorts volgt uit de planregels dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten kunnen worden onderscheiden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht daaraan ondergeschikt dienen te zijn. Indien een beroep aan huis wordt uitgeoefend, dient de woning in overwegende mate de woonfunctie te behouden en het desbetreffende beroep moet een ruimtelijke uitstraling of uitwerking hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan vervatte bouw- en gebruiksmogelijkheden voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen de bestemming "Wonen" zullen leiden tot een aantasting van het woonkarakter van de buurt.

Voorts overweegt de Afdeling dat de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin wordt geoordeeld dat het plaatsen van de dakopbouw ten behoeve van het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep in strijd is met het voorgaande bestemmingsplan "Duiven-Noord" uit 1985, niet in de weg staat aan de bevoegdheid van de raad thans het plan vast te stellen dat wel voorziet in dergelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Zoals hiervoor onder 2.1. reeds is vermeld, wordt met het plan beoogd de bestaande situatie in het noordelijk deel van Duiven vast te leggen. Daarnaast zijn bepaalde, beperkte, ontwikkelingsmogelijkheden, zoals het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep, opgenomen in het plan. Ook is voorzien in de mogelijkheid tot het bouwen van een iets grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen of bijgebouwen dan op grond van het voorgaande bestemmingsplan was toegestaan. De Afdeling ziet in de enkele omstandigheid dat het plan dergelijke beperkte uitbreidingen mogelijk maakt, geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake is van een conserverend plan. Zij neemt daarbij in aanmerking dat deze ontwikkelingsmogelijkheden voorheen op grond van een ontheffing of vrijstelling konden worden gerealiseerd. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor de thans in het plan voorziene regeling is gekozen. Daarbij wordt overwogen dat is gebleken dat de raad heeft getracht te voorzien in een flexibele, actuele en uniforme opzet en systematiek, die aansluit bij andere bestemmingsplannen, eenvoudiger handhaafbaar is, en tegemoetkomt aan de wensen van bewoners.

Voor zover [appellant sub 1] vreest voor een waardedaling van zijn woning, overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor de verwachting dat, zo al sprake zou zijn van waardedaling, die zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

2.2.5. Voor het overige heeft [appellant sub 1] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de Responsnota zienswijzen die tot het bestreden besluit behoort is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.2.6. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.3. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plan voor zover het perceel [locatie B], waarop zijn bedrijf is gevestigd, geen onderdeel hiervan uitmaakt.

Hiertoe voert [appellant sub 2] aan dat zijn bedrijfsperceel vanwege de samenhang met de daaraan grenzende agrarische gronden die wel in het plan zijn opgenomen, in het plan betrokken had moeten worden. In dit kader betoogt hij tevens dat het noordwestelijke deel van het perceel bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet langer in het plan is opgenomen.

Voorts kan hij zich niet verenigen met de door de raad aangedragen argumenten om het perceel [locatie B] niet in het plan op te nemen. Er is geen sprake van nieuwe bedrijfsactiviteiten op zijn perceel, zodat dit ook in een conserverend plan had kunnen worden opgenomen. Het aspect geluid kan daaraan evenmin in de weg staan.

2.3.1. Volgens de raad is er vanwege het beheersgerichte karakter van het plan voor gekozen het bedrijfsperceel van [appellant sub 2] niet in het ontwerpplan en evenmin in het plan op te nemen. Het agrarische bedrijf is geleidelijk uitgebreid met een loonwerktak, waardoor het gebruik thans in strijd is met de in het bestemmingsplan "Buitengebied 1980" aan het perceel toegekende bestemming. Vanwege strijdigheid met dit bestemmingsplan is ruimtelijk gezien sprake van een nieuwe ontwikkeling, aldus de raad. Om deze reden zijn ook sommige andere locaties niet in het plan opgenomen. Gelet op de specifieke ruimtelijke situatie van het bedrijf zal voor het perceel [locatie B] een apart bestemmingsplan worden vastgesteld. De agrarische gronden grenzend aan het bedrijfsperceel zijn wel opgenomen in het plan, nu hierop geen ontwikkelingen plaatsvinden. Overigens zijn deze gronden geen eigendom van [appellant sub 2]. Volgens de raad is het plan in zoverre gewijzigd vastgesteld dat ook het noordwestelijk deel van het perceel vanwege de kadastrale grenzen buiten het plangebied is gelaten.

2.3.2. Voor zover [appellant sub 2] in beroep bezwaren naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op de bedrijfsvoering en de typering van zijn op het perceel [locatie B] gevestigde bedrijf, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren niet in deze procedure aan de orde kunnen komen aangezien deze geen betrekking hebben op het plan.

2.3.3. Voor zover [appellant sub 2] zich niet kan verenigen met de begrenzing van het plan overweegt de Afdeling dat gelet op de systematiek van de

Wet ruimtelijke ordening de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het plan conserverend van aard is en beoogt de bestaande planologische situatie vast te leggen, terwijl volgens de raad op het bedrijfsperceel van

[appellant sub 2] sprake is van een vanuit planologisch oogpunt nieuwe situatie. In dit verband is namens de raad gesteld dat hij nader onderzoek naar de bedrijfssituatie op het perceel noodzakelijk acht. Namens de raad is ter zitting verklaard dat hij er naar streeft voor 1 juli 2013 voor het gehele grondgebied van de gemeente en dus ook voor het perceel [locatie B] actuele bestemmingsplannen te hebben vastgesteld. De daarvoor benodigde onderzoeken dienen dus ruim voor die datum te worden uitgevoerd.

Voorts is niet gebleken dat tussen het bedrijfsperceel en de daaraan grenzende agrarische gronden in het plangebied een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat ook het bedrijfsperceel in het plan had moeten worden opgenomen. De enkele omstandigheid dat het bedrijf deze landbouwgronden pacht of daarvan gebruik maakt is daartoe onvoldoende. Verder overweegt de Afdeling dat de raad de aan het bedrijfsperceel grenzende landbouwgronden in redelijkheid in het plan heeft kunnen opnemen, nu hierop geen ontwikkelingen plaatsvinden en dit derhalve past bij het beheersgerichte karakter van het plan. Tevens bestaat gezien het feit dat de raad bij de vaststelling van het plan voor de planbegrenzing op dit punt de kadastrale grens van [locatie B] heeft aangehouden geen grond voor het oordeel dat de raad het noordwestelijke deel van het perceel niet in redelijkheid buiten het plangebied heeft kunnen laten.

Evenmin bestaat er aanleiding voor het oordeel dat de begrenzing anderszins in strijd is met het recht.

2.3.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Troost

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011

234-694.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature