Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

aanvraag; artikel 4:5 Awb

alleen gegevens opvragen waarover de aanvrager kan beschikken

SDE-subsidie

ontbreken vereiste watervergunning

als de vereiste vergunning pas na de indieningstermijn wordt afgewezen, is de minister gehouden de aanvraag af te wijzen

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 11/594 18 november 2011

27301 Kaderwet EZ-subsidies

Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)

Uitspraak in de zaak van:

Ecofys Netherlands B.V., te Utrecht, appellante,

tegen

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Weda, werkzaam bij Agentschap NL.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 26 juli 2011, bij het College binnengekomen op 27 juli 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 juni 2011.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 25 maart 2011 op grond van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (hierna: SDE).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Het College heeft besloten tot versnelde behandeling van de zaak.

Op 3 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante zijn verschenen A en B en verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 Appellante heeft eind december 2010 SDE-subsidie aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht. Artikel 56, tweede lid, aanhef en onder c van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: BSDE) bepaalt, voor zover van belang, dat indien dit op het voorgeschreven aanvraagformulier is vermeld, een aanvraag vergezeld gaat van de door het bevoegde gezag verleende vergunning op grond van paragraaf 6 van het hoofdstuk 6 van het Waterbesluit (hierna: de watervergunning), indien een dergelijke vergunning is vereist. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de het College gaat hiervan uit, dat voor het te subsidiëren project een watervergunning is vereist. De watervergunning was ten tijde van het indienen van de aanvraag nog niet verleend. Verweerder heeft besloten de aanvraag van appellante op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) buiten behandeling te stellen, omdat appellante geen watervergunning heeft overgelegd. Voorafgaand aan dat besluit heeft verweerder appellante bij brieven van 22 februari 2011 en 1 maart 2011 (uiteindelijk tot 8 maart 2011) de gelegenheid geboden om haar aanvraag aan te vullen met de watervergunning.

De watervergunning is eerst op 4 juli 2011 verleend.

2.2 Appellante voert, samengevat en voor zover van belang, aan dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 Awb, omdat deze bepaling alleen kan worden toegepast als sprake is van een herstelbaar gebrek en dat geval deed zich niet voor zolang de watervergunning niet was afgegeven.

2.3 Het College overweegt dat ingevolge artikel 4:2, tweede lid Awb de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid Awb kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Aan de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 Awb (Kamerstukken II 1988-1989, 21221, nr. 3, blz. 91) valt te ontlenen dat dit artikel ziet op de schending van de procedurele of formele vereisten voor het indienen van een aanvraag:

" De bepaling noemt naast het verschaffen van onvoldoende informatie het niet voldoen aan enig 'wettelijk voorschrift' voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Daaruit vloeit voort dat het niet naleven van bij wettelijk voorschrift gestelde eisen niet tot toepassing van artikel 4:5 (niet in behandeling nemen) kan leiden. Maar het artikel is wel van toepassing indien bij voorbeeld niet is voldaan aan de verplichting een geldbedrag te betalen wanneer dat bij wettelijk voorschrift is voorgeschreven."

Het ontbreken van gegevens of bescheiden kan alleen leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag, indien het niet mogelijk is zonder die gegevens of bescheiden op de aanvraag te beslissen. Anders ligt het, indien direct of bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag blijkt dat deze niet voor inwilliging vatbaar is. Artikel 4:5 Awb kan dan niet worden toegepast: er moet een inhoudelijke beslissing tot afwijzing van de aanvraag volgen.

2.4 Artikel 56, tweede lid, aanhef en onder c BSDE verplicht om, als deze nodig is, bij de aanvraag de verleende watervergunning over te leggen. Artikel 59, aanhef en onder a BSDE schrijft verweerder dwingend voor om een aanvraag af te wijzen indien deze niet voldoet aan het BSDE en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 35, tweede lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010 (hierna: RACDE) bepaalt het uiterste indieningstijdstip voor aanvragen voor de door appellante gewenste subsidie op 30 december 2010 te 17.00 uur.

Voor de in artikel 56, tweede lid, aanhef en onder c BSDE opgenomen eis dat bij de aanvraag in voorkomende gevallen bepaalde vergunningen moeten worden overgelegd geeft de Nota van Toelichting (Stb 2007, 410), twee redenen:

" Enerzijds gaat het om het verkrijgen van meer zekerheid ten aanzien van de realisatie van het project waarvoor een aanvraag is ingediend. Anderzijds bestaat de behoefte om voor wat betreft de eisen die aan een aanvrager worden gesteld zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de systematiek zoals die bij andere financiële instrumenten wordt gehanteerd (…). Hiermee wordt stroomlijning van informatieverplichtingen bereikt."

Volgens artikel 36 RACDE geldt een subsidieplafond en verdeelt verweerder dat bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Als gevolg van het subsidieplafond concurreren aanvragen om SDE-subsidie met elkaar. Toewijzing aan de ene aanvrager kan immers ten koste van de andere gaan. Derhalve kan een aanvraag na het uiterste indieningstijdstip niet meer worden veranderd of inhoudelijk aangevuld.

Gelet hierop staat artikel 59, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 56, tweede lid, aanhef en onder c BSDE eraan in de weg om subsidie toe te kennen voor die projecten waarvoor de in die laatste bepaling bedoelde vergunningen (voor zover daarom op het aanvraagformulier wordt gevraagd) op het voor de indiening van de aanvragen vastgestelde eindtijdstip van 30 december 2010 te 17.00 uur, niet zijn verleend.

Waar de watervergunning na dit tijdstip is afgegeven, is verweerder op grond van artikel 59 BSDE verplicht om de aanvraag van appellante af te wijzen.

2..5 Weliswaar is het mogelijk een gebrekkige aanvraag, die tijdig is ingediend, na afloop van het wettelijke indieningstijdstip aan te vullen (zie de uitspraak van het College van 17 juni 2011 (AWB 10/967 t/m 10/970; <www.rechtspraak.nl>, LJN: BQ9603) en Kamerstukken II 1988-1989, 21221, nr. 3, blz. 91), maar dat geldt hier alleen voor het ontbreken van de vóór 30 december 2010 te 17.00 uur verleende watervergunning.

Omdat die vergunning niet bestond, was er ook geen grondslag om de aanvraag ingevolge artikel 4.5 Awb buiten behandeling te laten.

2.6 Derhalve is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.

Nu nog slechts één besluit genomen kan worden, vindt het College aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c Awb de aanvraag af te wijzen en te bepalen dat zijn uitspraak voor het bestreden besluit in de plaats treedt.

2.7 Van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.

3. De beslissing

Het College

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- wijst de aanvraag van appellante af;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 302,--(zegge: driehonderdentwee euro)

vergoedt.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. R.C. Stam en mr. S.A.C.M. Lavrijssen in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2011.

w.g. W.E. Doolaard w.g. I.C. Hof


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature