Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Duikongeval in Egypte. Een van de twee duikers raakt op grote diepte in de problemen en de ander, die hem naar de oppervlakte helpt, loopt daarbij letsel (decompressietrauma) op. Zaakwaarneming. Eigen schuld redder.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROERMOND

Sector civielrecht

zaaknummer / rolnummer: 90474 / HA ZA 08-862

Vonnis van 23 november 2011

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. P.J.G. Goumans te Helmond,

tegen

1. [gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],

2. de naamloze vennootschap

REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Zoetermeer,

gedaagden,

advocaat mr. I. van der Putt-van Vessem te Utrecht.

Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde 1] en Reaal genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 28 januari 2009

- de in dat vonnis niet genoemde akte houdende correcties van [eiser]

- het proces-verbaal van comparitie van 26 maart 2009 en de ten behoeve van de comparitie

door [eiser] in het geding gebrachte stukken

- de akte uitlating van [gedaagde 1] en Reaal.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [eiser] en [gedaagde 1] waren eind 2003 lid van duikclub Samantha Maaseik vzw (vereniging zonder winstoogmerk) te Maaseik, België. Deze duikclub is onderdeel van Nelos vzw, de Nederlandstalige Liga voor Onderwateronderzoek en - sport te Mechelen, de overkoepelende organisatie van duikverenigingen in Vlaanderen. Partijen zijn beiden geregistreerd bij Nelos, [eiser] onder nummer [Y] en [gedaagde 1] onder nummer [X]. Beiden waren in het bezit van een duikbrevet 3*D, [eiser] vanaf 11 april 2003 en [gedaagde 1] vanaf 25 mei 1998. [eiser] had een duikervaring van 169 duiken en [gedaagde 1] van 350 duiken. Beiden waren bevoegd om dieper te duiken dan -30 meter en hadden meerdere van zulke diepe duiken gemaakt.

2.2. In november 2003 hebben 13 leden van de duikclub, waaronder partijen, een reis gemaakt naar Hurgada in Egypte (Rode Zee). Op 14 november 2003 is de boot Sea Swan I van het lokale duikcentrum Sub Aqua Dive Center vanuit de haven van het hotel Le Meridien in Makadi Bay te Hurgada met onder andere de 13 duikers aan boord uitgevaren. Het weer was goed en het water was kalm, warm (26? C) en helder (een zicht van circa 20 meter horizontaal). Nadat een plaatselijke gids tijdens de ongeveer een half uur durende vaart een algemene briefing aan alle duikers aan boord had gegeven hebben de duikers duikploegen samengesteld. [eiser] en [gedaagde 1] vormden een duikploeg van 2 man, waarbij [gedaagde 1] gelet op zijn grotere ervaring zou optreden als duikleider.

2.3. [eiser] en [gedaagde 1] hebben vervolgens de planning van de duik doorgenomen. Zij zouden duiken naar een diepte van -68 meter en dan weer naar boven gaan. Afgesproken werd (onder meer) dat zodra de resterende luchtvoorraad ten hoogste 100 atmosfeer (100 bar) zou bedragen, de duik zou worden afgebroken en de weg terug omhoog zou worden aangevangen. Ieder had een luchtfles van het locale duikcentrum met een druk van ongeveer 200 bar en ieder had een eigen duikcomputer bij zich. Alvorens met de duik te beginnen hebben [eiser] en [gedaagde 1] op de vereiste wijze elkaars uitrusting gecontroleerd (de zogenaamde buddycheck).

2.4. Vervolgens zijn alle duikers in zee gegaan en zijn zij gezamenlijk afgedaald tot een rotsformatie op circa 10 meter diepte die tot circa 40 meter diepte reikte. Daarna is iedere duikploeg zijn eigen weg gegaan. Vanaf de voet van de rotsformatie liep een zandbodem geleidelijk af tot circa 100 meter diepte. Volgens de duikcomputers zijn partijen aanvankelijk langzaam afgedaald: na de eerste 5 minuten bevonden zij zich nog op een diepte van 10 meter, na 15 minuten op 20 meter. Daarna verliep de afdaling blijkens de computers sneller, namelijk met een gemiddelde snelheid van 7 meter per minuut. Na 20 minuten was een diepte bereikt van 53 meter en na 22 minuten 65 meter diepte.

2.5. Op de vooraf afgesproken dieptes hebben partijen hun luchtvoorraad gecontroleerd en tekens uitgewisseld dat alles in orde was.

2.6. Op 68 meter diepte reageerde [gedaagde 1] niet meer op signalen van [eiser] en bleef hij verder afdalen. [eiser] is [gedaagde 1] daarop nagedoken. Volgens de duikcomputer hebben partijen na 24 minuten (vanaf de aanvang van de duik) een diepte van 80 meter en na 25 minuten een diepte van 89 meter bereikt.

2.7. Na een verblijf van nog geen 30 seconden op 89 meter diepte werd een verticale stijging ingezet. Er vond een stijging plaats van 13 meter per minuut tot een diepte van 72 meter. Op die diepte heeft [gedaagde 1] door middel van het daarvoor bestemde duikersteken aangegeven dat hij geen lucht meer had in zijn luchtfles, waarop [eiser] zijn luchtvoorraad met [gedaagde 1] is gaan delen. Vanaf die diepte zijn beiden met een snelheid van circa 35 meter per minuut in ongeveer 2 minuten naar de wateroppervlakte gestegen.

2.8. Partijen zijn aan boord genomen, aan land gebracht en naar een decompressie-ruimte van het ziekenhuis in El Gouna gebracht. Ongeveer 1,5 uur nadat zij aan de oppervlakte waren gekomen zijn zij in het hyperbaar centrum van El Gouna in caisson geplaatst.

2.9. Na een eerste verblijf van 7 uur in de decompressieruimte kon [gedaagde 1] het caisson zelfstandig verlaten. [eiser] kreeg tijdens dat verblijf een zwaartegevoel in beide benen, waarna gevoelloosheid optrad beneden het niveau van zijn rugwervel Th 10; hij was vanaf de navelstreek naar beneden tijdelijk verlamd. [eiser] moest vervolgens één à twee keer per dag naar het caisson worden gebracht. Op 26 november 2003 (twee weken na het duikongeval) heeft [eiser] het ziekenhuis verlaten met als diagnose een type II decompressietrauma van het ruggenmerg op de niveaus Th 10 tot S2. [eiser] is op 3 december 2003 vanuit Egypte naar België overgebracht, waar hij is overgebracht naar het hyperbaar centrum van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen. Daar kreeg hij nogmaals een recompressietherapie. Vervolgens is hij de dag daarna overgebracht naar het caisson van het Ziekenhuis Oost-Limburg te Genk.

2.10. Vastgesteld is dat [eiser] als gevolg van het duikongeval een partiële dwarslaesie heeft opgelopen ter hoogte van wervel Th 10, zeer waarschijnlijk als gevolg van een gasembolie in een slagader tussen de wervels Th 9 en Th 10. Aanvankelijk is een blijvende invaliditeit van tussen 10% en 30% en een arbeidsongeschiktheid van tussen 10% en 50% vastgesteld. Op 18 januari 2007 werd een resterende invaliditeit voorzien van minimaal

15% en maximaal 20% en een blijvende werkonbekwaamheid van minimaal 35% en maximaal 40%.

2.11. Aan [eiser] is door de ongevallenverzekeraar van duikclub Samantha inmiddels een bedrag van EUR 30.000,= betaald ter dekking van de door [eiser] geleden schade.

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht, dat [gedaagde 1] en Reaal hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, dan wel [gedaagde 1] en/of Reaal jegens [eiser] aansprakelijk is/zijn voor en is/zijn gehouden tot de vergoeding van alle schade, die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig, althans ontoelaatbaar onzorgvuldig en onregelmatig handelen van [gedaagde 1] en/of de door [eiser] op [gedaagde 1] uitgeoefende redding op 14 november 2003 te Egypte, een en ander zoals in het lichaam van de dagvaarding omschreven, vermeerderd met de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, en voorts vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval, althans met ingang van de dag waarop de onderscheiden schadeposten zijn of zullen ontstaan, althans met ingang van 14 september, dan wel 6 of 10 oktober 2006, althans met ingang van de dag der dagvaarding, en steeds tot aan de dag der algehele voldoening,

en/of [gedaagde 1] en Reaal hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, dan wel [gedaagde 1] en/of Reaal te veroordelen tot betaling van voormelde schades, kosten en intresten tegen deugdelijk bewijs van kwijting, een en ander zoals nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde 1] en Reaal, hetzij hoofdelijk, dan wel [gedaagde 1] en/of Reaal in de kosten van dit geding.

3.2. [gedaagde 1] en Reaal voeren verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

De rechtsmacht en het toepasselijke recht

4.1. Nu sprake is van een geschil tussen een in België ([eiser]) en een in Nederland wonende ([gedaagde 1]) en een in Nederland gevestigde (Reaal) partij, dient de rechtbank vooreerst te beoordelen of aan haar rechtsmacht toekomt en, indien dat het geval is, welk recht op het geschil van toepassing is.

4.2. Op het onderhavige geschil is van toepassing de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder: de EG-Vo). In artikel 2 van de EG-Vo is ten aanzien van de bevoegdheid bepaald dat, onverminderd de verordening, zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat. Nu [gedaagde 1] woonachtig en Reaal gevestigd is te Nederland komt derhalve aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.

4.3. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag omtrent het toepasselijke recht. Door [eiser] is gesteld dat primair het Belgische recht als het toepasselijke recht zou moeten worden aangemerkt. Hij heeft verder echter gesteld dat hij bij wijze van rechtskeuze bereid is akkoord te gaan met de toepassing van het Nederlandse recht. Nu [gedaagde 1] en Reaal hebben ingestemd met de rechtskeuze en de vorderingen van [eiser] geheel zijn gebaseerd op het Nederlandse recht is de rechtbank van oordeel dat op het geschil vanwege de rechtskeuze van partijen het Nederlandse recht van toepassing is.

de inhoudelijke beoordeling

4.4. [eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij [gedaagde 1] (en via hem diens verzekeraar, Reaal) aansprakelijk acht voor hetgeen hem is overkomen. [gedaagde 1] droeg als duikleider (vanwege zijn grotere ervaring) de verantwoordelijkheid voor het verloop en de veiligheid van de duik. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] op 56 meter een decompressietrap gehad en had hij - gelet op de afspraken tussen partijen - de duik toen moeten afbreken, hetgeen hij niet heeft gedaan. Ook had [gedaagde 1], aldus [eiser], nog tijdens de afdaling de grens van 100 bar luchtvoorraad bereikt en ook toen heeft hij de duik

- in strijd met de afspraken - niet afgebroken. Verder is [gedaagde 1] op enig moment kennelijk in dieptedronkenschap (stikstofnarcose) komen te verkeren en [eiser] verwijt [gedaagde 1] dat deze als ervaren 3*D duiker de symptomen van de intredende dieptedronkenschap bij zichzelf niet heeft onderkend en geen signalen aan [eiser] heeft gegeven dat er iets mis was. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] op grond van het vorenstaande in strijd gehandeld met de toepasselijke duikregels, waaronder zowel de ter plaatse gemaakte duikafspraken als ook de reglementen van Nelos, waardoor [gedaagde 1] [eiser] nodeloos in groot gevaar heeft gebracht, terwijl dat gevaar nadien is ingetreden. [gedaagde 1] heeft aldus, zo stelt [eiser], onrechtmatig jegens hem gehandeld, welk handelen aan [gedaagde 1] toerekenbaar is. [eiser] heeft verder gesteld dat hij als gevolg van dat handelen schade heeft geleden.

4.5. [eiser] heeft zijn vordering daarnaast gebaseerd op geoorloofde hulpverlening dan wel zaakwaarneming. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij [gedaagde 1], die in een levensgevaarlijke situatie verkeerde, uit die situatie heeft gered en daarbij, door en als gevolg van die redding, zelf letsel heeft opgelopen.

4.6. Vooropgesteld kan worden dat in het Nederlandse recht het uitgangspunt geldt dat in beginsel ieder zijn eigen schade draagt. Dit is slechts anders indien een ander op grond van - onder meer - de wet gehouden is tot vergoeding van die schade. Voor een uit de wet voortvloeiende gehoudenheid/verbintenis tot vergoeding van schade is vereist dat er een causaal verband bestaat tussen het - specifieke - handelen van de ander (onrechtmatige daad) dan wel de eigen hulpverlening enerzijds en de schade anderzijds.

4.7. Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen (artikel 6:198 BW).

4.8. In de uitdrukking “zaakwaarneming” heeft het woord “zaak” de betekenis van “belangen”. Het waarnemen van eens anders zaak kan men derhalve omschrijven als het behartigen van iemands belangen. Die behartiging van eens anders belang kan bestaan in een enkelvoudige, materiële handeling, zoals het redden van iemand uit een gevaarlijke situatie.

4.9. Van zaakwaarneming kan slechts sprake zijn indien iemand handelt zonder een daartoe strekkende (uit een rechtsverhouding voortvloeiende) verplichting, dus zonder tot dat handelen gehouden te zijn op grond van een rechtshandeling of de wet. Voorts is vereist dat willens en wetens de belangen van een ander zijn behartigd en dient er een redelijke grond voor de zaakwaarneming aanwezig te zijn. Zaakwaarneming kan plaatsvinden met of zonder medeweten van de belanghebbende, maar van zaakwaarneming tegen de wil van de belanghebbende kan geen sprake zijn.

4.10. Anders dan [gedaagde 1] en Reaal hebben betoogd (punt 3.7 van de conclusie van antwoord) is er van een gehoudenheid van [eiser] als duiker tot behartiging van de belangen van [gedaagde 1] als mededuiker en daarmee van een belangenbehartiging krachtens rechtshandeling geen sprake. Het verlenen van hulp aan iemand die in levensgevaar verkeert is een wettelijke plicht, omdat het nalaten daarvan strafbaar is (artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 ). Het feit dat duikers erop worden getraind en worden geacht een in nood verkerende mededuiker te redden, maakt het vorenstaande niet anders: het betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er, zoals door [gedaagde 1] en Reaal is gesteld, van een spontane belangenbehartiging binnen het kader van de duiksport geen sprake kan zijn en dat het redden enkel om die reden gekwalificeerd dient te worden als een rechtshandeling.

4.11. Door [eiser] is gesteld en door [gedaagde 1] en Reaal is erkend dat er sprake was van een noodsituatie onder water: [gedaagde 1] was, terwijl hij zich op een grote diepte onder water bevond, onder mogelijke invloed van een stikstofnarcose en handelde niet adequaat doordat hij, ondanks de afspraken daarover, niet (meer) reageerde op signalen en bleef afdalen, hoewel de afgesproken diepte al was bereikt (en zelfs was overschreden) en hij bovendien vervolgens niet meer beschikte over (voldoende) ademlucht voor een - noodzakelijke - gecontroleerde opstijging. [eiser] heeft vervolgens de belangen van [gedaagde 1] waargenomen: hij is [gedaagde 1] achterna gedoken, heeft hem voorzien van ademlucht en heeft hem vervolgens naar de oppervlakte gebracht. Door aldus te handelen heeft [eiser] [gedaagde 1] gered uit een levensgevaarlijke situatie en heeft aldus onverplicht (in de zin zoals hiervoor onder 4.11 bedoeld), willens en wetens en op een redelijke grond de belangen van [gedaagde 1] waargenomen. Nu door [gedaagde 1] is erkend dat de redding met zijn instemming (en daarmee niet tegen zijn wil) is geschied, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan alle vereisten zoals die voor zaakwaarneming gelden.

4.12. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:200 BW is de belanghebbende, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, gehouden de zaakwaarnemer die schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden. De omvang van de verplichting tot schadevergoeding wordt bepaald door de artikelen 6:95 BW en volgende, die immers op alle wettelijke schadevergoedingsverbintenissen van toepassing zijn. Op grond van deze bepalingen kan de belanghebbende in beginsel ook vergoeding verschuldigd zijn terzake van letsel van de zaakwaarnemer. Wil er sprake zijn van een vergoedingsplicht dan dient er sprake te zijn van causaal verband tussen de reddingshandelingen en het letsel en de daaruit voortvloeiende schade. Verder dient rekening gehouden te worden met eventuele eigen schuld van de benadeelde.

4.13. Door [eiser] is gesteld dat de schade daaruit bestaat dat hij als gevolg van een decompressietrauma blijvend letsel heeft opgelopen. Hij heeft gesteld dat hij vanwege de problemen van [gedaagde 1] samen met deze is begonnen aan een opstijging vanaf 89 meter, waarbij hij [gedaagde 1] omhoog heeft getrokken. Omdat [gedaagde 1] tijdens de ingezette opstijging op een diepte van ongeveer 70 meter aangaf in het geheel geen lucht meer te hebben heeft [eiser] tijdens de verdere opstijging zijn luchtvoorraad met [gedaagde 1] gedeeld. Volgens [eiser] wilde [gedaagde 1] echter, mogelijk vanwege paniek, zo snel mogelijk naar boven en weigerde hij de ontspanner (naar de rechtbank begrijpt: de automaat waarmee/-uit de duiker ademt) die [eiser] hem aanbood. [eiser] heeft gesteld dat hij [gedaagde 1] is blijven vasthouden en dat hij de ontspanner herhaaldelijk in de mond van [gedaagde 1] heeft geduwd, zodat deze kon blijven ademen. [eiser] had, zo heeft hij gesteld, daardoor zijn handen niet vrij om andere bereddingshandelingen te verrichten: vanwege de bereddering van [gedaagde 1] lukte het hem niet diens snelle opstijging af te remmen en de noodzakelijke stops te maken.

4.14. Door [gedaagde 1] en Reaal is niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat [eiser] zijn handen vol heeft gehad aan het helpen van [gedaagde 1] en dat hij daardoor niet in staat was die handelingen te verrichten die vereist waren om tijdens de (snelle) opstijging af te remmen en de noodzakelijke stops te maken. Verder is door [gedaagde 1] en Reaal gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat het door [eiser] opgelopen letsel vanwege het decompressietrauma een gevolg is van het niet maken van de noodzakelijke stops tijdens de opstijging (punten 1.2 en 3.4 van de conclusie van antwoord). In het licht van deze laatste stelling is het daarnaast door [gedaagde 1] en Reaal opgeworpen verweer dat het letsel van [eiser] reeds een gevolg is/kan zijn van het duiken naar de geplande diepte van 56 meter en dat [eiser] het letsel ook zou hebben opgelopen als [gedaagde 1] niet in de problemen zou zijn geraakt, inconsequent nu immers wordt erkend dat het letsel per definitie ontstaan is door de te snelle opstijging en daarmee in beginsel los staat van de diepte van de onderhavige duik (volgens de Nelos-regels mag in theorie zelfs gedoken worden tot 90 meter diepte, aldus (ook) [gedaagde 1] en Reaal). Nu dit verweer bovendien niet nader door [gedaagde 1] en Reaal is onderbouwd, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Daarmee staat genoegzaam vast dat het letsel een gevolg is van de te snelle opstijging wegens de redding van [gedaagde 1] door [eiser] en daarmee van een causaal verband tussen de zaakwaarneming (redding) en het letsel van [eiser].

4.15. Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zaakwaarneming door [eiser] van de belangen van [gedaagde 1] en dat er een causaal verband bestaat tussen die zaakwaarneming en het door [eiser] dientengevolge opgelopen letsel. Op grond hiervan en nu tegen de gestelde hoofdelijkheid geen verweer is gevoerd ligt de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en Reaal hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden schade in beginsel dan ook voor toewijzing gereed. Gelet hierop zal de rechtbank de overige grondslagen die door [eiser] naar voren zijn gebracht ten behoeve van zijn vordering, waaronder de gestelde onrechtmatige daad, als niet meer relevant onbesproken laten.

4.16. Door [gedaagde 1] en Reaal is (naar de rechtbank begrijpt als meest verstrekkende verweer) gesteld dat, zo er sprake is van zaakwaarneming, [eiser] afstand heeft gedaan van schadevergoeding omdat in het Nelos Veiligheidsreglement staat dat het duiken geheel voor eigen risico geschiedt. Deze stelling treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Het letsel van [eiser] is immers geen gevolg van het enkele maken van een duik (met de eventuele risico’s die aan sport verbonden zijn), maar van het redden van [gedaagde 1] uit een voor deze levensbedreigende situatie. Ook de stelling van [gedaagde 1] en Reaal dat [eiser] geen recht heeft op schadevergoeding omdat elke duiker de wil heeft en moet hebben om voor eigen rekening en risico in beginsel de belangen van de mededuiker die in nood komt te verkeren te behartigen treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel: zoals hiervoor onder 4.12 overwogen wordt een ieder geacht een in nood verkerende medemens te helpen. Dat en op welke (rechts)grond van een duiker verwacht moet (kunnen) worden dat hij dat geheel voor eigen rekening en risico doet is en hij dientengevolge wordt geacht af te zien van / althans geen recht te hebben op een schadevergoeding is door [gedaagde 1] en Reaal onvoldoende onderbouwd.

4.17. Ten aanzien van (de hoogte van) de door [eiser] geleden schade is door [gedaagde 1] en Reaal verder aangevoerd dat er (ook) in het kader van zaakwaarneming sprake is van eigen schuld van de zijde van [eiser] (punt 1.4 van de conclusie van antwoord). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.18. [eiser] en [gedaagde 1] hadden afgesproken om - niet met een speciaal luchtmengsel maar met normale lucht - te duiken naar een diepte van 68 meter. In de regels van de vereniging en/of de overkoepelende organisatie, waarbij [eiser] en [gedaagde 1] destijds behoorden, is duiken naar grote(re) diepten toegestaan (beide partijen hebben verklaard dat duiken tot -90 meter worden toegestaan) maar het duiken naar een diepte van meer dan 57 meter (vanaf welke diepte de duik kan of moet worden gekwalificeerd als extreem) wordt niet gepropageerd. Door [gedaagde 1] is onweersproken gesteld dat ingevolge de door de Egyptische Duikfederatie uitgevaardigde veiligheidsregels in Egypte, waar het ongeval zich heeft voorgedaan, niet dieper gedoken mag worden dan 40 meter. Naar het oordeel van de rechtbank waren zowel [eiser] als [gedaagde 1] bekend met deze regels, althans hadden zij daar, gezien hun opleidingsniveau en het aantal duiken dat zij reeds gemaakt hadden, mee bekend behoren te zijn. Het plannen en uitvoeren van een duik naar een diepte van 68 meter is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in strijd met alle veiligheidsregels. Daar komt bij dat het, gezien de stelling van [gedaagde 1] die door [eiser] niet is weersproken, in de duikwereld een feit van algemene bekendheid is dat het luchtmengsel, waarmee de tank van [eiser] en [gedaagde 1] gevuld was (“normale” lucht) vanaf een bepaalde diepte, welke gelegen is onder de grens van 40 meter diepte, toxisch kan worden. Verder is door [gedaagde 1] - evenzeer onweersproken - gesteld dat zich vanaf een bepaalde diepte, die zelfs gelegen kan zijn nog boven de grens van 40 meter diepte, de situatie of toestand van een zogenaamde stikstofnarcose kan voordoen, waardoor een toestand van bedwelming, algehele versuffing en verlies van realiteitszin ontstaat.

4.19. Gezien het vorenstaande hebben zowel [gedaagde 1] als [eiser] zich - door met normale lucht te duiken naar een diepte van 68 meter - naar het oordeel van de rechtbank bewust overgegeven aan gemeenschappelijk specifiek gevaarzettend gedrag. Beiden waren er zich van bewust van of hadden er zich van bewust moeten zijn dat de kans, dat zich onder water ernstige problemen zouden kunnen voordoen, groot was. Beiden waren zich er ook van bewust (of hadden dat moeten zijn) dat er alsdan handelend opgetreden zou moeten worden met alle risico’s van dien en hebben die risico’s kennelijk aanvaard. Uit deze omstandigheden vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat er van de zijde van [eiser] sprake is van eigen schuld: de onder water ontstane ernstige problemen zijn immers mede een gevolg van de keuze van ook [eiser] om een dergelijke risicovolle duik te maken. De schade is dan ook mede een gevolg van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, doordat [eiser] met [gedaagde 1] had besloten om een duik te maken die niet binnen de geldende (veiligheids)regels viel en daarmee welbewust het risico heeft genomen dat een van beide (of zelfs beide) duikers in de problemen zou geraken. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vergoedingsplicht van [gedaagde 1] derhalve verminderd te worden door de schade over [eiser] en [gedaagde 1] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Gelet op de omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de tot de schade bijdragende omstandigheden voor 50% aan ieder van beiden is toe te rekenen.

4.20. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag naar de hoogte van de door [eiser] geleden schade. [eiser] heeft gevorderd dat de schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet (een zogenaamde schadestaatprocedure). In artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis, voor zover hem dat mogelijk is, begroot. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Dit impliceert dat begroting van de schade de regel is en een schadestaatprocedure de uitzondering.

4.21. Door [eiser] is aangevoerd dat het vaststellen van de schade tot op heden erg lastig is gebleken, dat er nog geen medische eindsituatie bereikt is en dat in de meest recente rapportage een ander invaliditeitspercentage genoemd wordt dan in eerdere rapportages. Dat er ook thans nog geen sprake zou zijn van een medische eindtoestand is echter niet nader onderbouwd en volgt ook niet uit de stukken. Dat het vaststellen van de schade lastig is en mogelijk het invaliditeitspercentage nog niet vaststaat zijn geen redenen om niet thans al over te gaan tot het begroten van de schade. De rechtbank is gelet hierop voorshands van oordeel dat de gevorderde schadestaatprocedure dient te worden afgewezen en dat dient te worden overgegaan tot begroting van de schade.

4.22. Ten aanzien van de schadeberekening overweegt de rechtbank dat partijen nog niet in de gelegenheid zijn gesteld om zich inhoudelijk over de hoogte van de door [eiser] geleden schade uit te laten. Verder acht de rechtbank het denkbaar dat partijen naar aanleiding van dit vonnis - alvorens wordt overgegaan tot begroting van de schade - de mogelijkheid wensen om nader met elkaar in overleg te gaan. De rechtbank zal de zaak daarom verwijzen naar de rol voor akte uitlating zijdens beide partijen.

4.23. In afwachting daarvan zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. verwijst de zaak naar de rol van 14 december 2011 voor akte uitlating zijdens beide partijen over hetgeen in 4.22 is overwogen,

5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen, mr. J.M.E. Derks en mr. J. Schreurs-Van de Langemheen, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature