Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Ontheffing verleend voor uitoefenen bedrijfsmatige activiteiten aan huis voor onder meer een klussen- en schoonmaakbedrijf te Olst; beroep gegrond voor zover ontheffing is verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan die zien op het deel van het betreffende perceel met de bestemming tuin.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht

Registratienummers: Awb 11/659 en 11/616

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

(…)

allen wonende te Olst, eisers in het geding met procedurenummer 11/659

en

(..), wonende te Olst, eiser in het geding met procedurenummer 11/616, bijgestaan door mr. G. Yousef, advocaat te Utrecht

en

het college van burgemeester en wethouders van Olst - Wijhe, verweerder in beide zaken

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2010 heeft verweerder onder toepassing van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ontheffing verleend voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis voor een klussen- en schoonmaakbedrijf en voor hoveniers- en tuinonderhoudwerkzaamheden op het perceel Ter Stegestraat 8, 8121 XC te Olst. Aan de ontheffing is een zestal voorwaarden verbonden.

Het door (..) daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 februari 2011 ongegrond verklaard.

Het door (..) gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 februari 2011 ongegrond verklaard.

Tegen beide besluiten op bezwaar is beroep ingesteld, waarbij het beroep van de heer (..) procedurenummer 11/616 en het beroep van (..) procedurenummer 11/659 is toebedeeld.

De beroepen zijn gevoegd ter zitting van 6 september 2011 behandeld. Eisers in het beroep met procedurenummer 11/659 (nader te noemen: eisers) zijn met kennisgeving niet verschenen. De heer (..) (eiser in procedurenummer 11/616, nader te noemen eiser) is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Boer en A. Jaspers.

Overwegingen

1.De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende gegevens.

Op 6 januari 2009 is door eiser een aanvraag voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis ingediend ten behoeve van het vestigen van een ambachtelijk klussenbedrijf, een tuintechnisch adviesbureau en een schoonmaakbedrijf.

De aanvraag is door verweerder aangemerkt als een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro van bij het Bestemmingsplan Olst (het bestemmingsplan) aangegeven regels.

Verweerder heeft een voornemen tot verlenen van ontheffing ter inzage gelegd. Er zijn acht zienswijzen ingediend.

Vervolgens is op 21 september 2010, onder toepassing van artikel 40, onder e, van het bestemmingsplan, juncto artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro , ontheffing verleend voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis op het perceel Ter Stegestraat 8 te Olst. Hiertegen is door een vijftal personen bezwaar gemaakt. Op 15 februari 2011 is het bestreden besluit genomen, waarbij verweerder de ontheffing onder een aantal (aangepaste) voorwaarden heeft gehandhaafd.

Verweerder legt hieraan ten grondslag dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan van het verlenen van ontheffing zou moeten worden afgezien. Om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de klachten van de omwonenden is een aantal voorwaarden aan de ontheffing verbonden, waarvan een aantal in het bestreden besluit is aangepast.

Eisers in procedurenummer 11/659 brengen hier tegen in dat de ontheffing onder voor hen onaanvaardbare voorwaarden is verleend; de straat leent zich niet voor het op- en afrijden van bedrijfsauto(´s) met aanhanger(s), normaal parkeren van de bedrijfsauto is nu al niet mogelijk; tientallen meters over de stoep rijden is nodig. Er wordt gewezen op gevaar voor schoolgaande kinderen, aantasting van het straatbeeld en waardevermindering van de omliggende huizen. Verder wordt gesteld dat de voorwaarde betreffende opslag niet controleerbaar is en dat er onvoldoende wordt gehandhaafd door politie en gemeente. Er is volgens deze eisers sprake van een onvoldoende belangenafweging. Benoemd worden eeuwigdurende bouwplannen, tijdelijke bouwwerken voorzien van grote zeilen en hoge schuttingen. De wens is dat het perceel wordt gebruikt conform de bestemming.

Ter zitting is door eiser aangevoerd dat er zijns inziens geen ontheffing nodig is. Eiser voert voorts kort gezegd aan dat de voorwaarde dat laden en lossen van de bedrijfswagen mag plaatsvinden tussen 7.00 uur en 19.00 uur onevenredig bezwarend is. Hij verzoekt de voorwaarde te verruimen, zodat hij tot 22.00 uur mag laden en lossen. Hierdoor kan hij zijn bedrijf naar zijn mening op normale (redelijke) wijze uitoefenen, welk belang bij de belangenafweging zwaarder moet wegen dan de angst voor overlast van de omwonenden.

2. ontvankelijkheid

De rechtbank stelt vast dat (…) en (…) geen zienswijze hebben ingediend en geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 21 september 2010, terwijl (…) geen bezwaar heeft gemaakt. Het beroep van (…) wordt daarom niet ontvankelijk verklaard. De overige eisers kunnen wel in hun beroep worden ontvangen.

3. het beroep van (..) (procedurenummer 11/659) en het beroep van (…) (procedurenummer 11/616).

3.1. De rechtbank stelt vast dat, nu de aanvraag voor de ontheffing dateert van 6 januari 2009, van toepassing is de Wro, zoals die luidde ten tijde van belang.

Uit artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro volgt dat de v óór de invoering van die wet in bestemmingsplannen neergelegde mogelijkheden tot vrijstelling (in de nieuwe wet ontheffing genoemd) ook onder het nieuwe recht van kracht blijven.

Ingevolge artikel 3.6 eerste lid, aanhef, en onder c, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels (c ) van bij het plan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen.

Ingevolge het vierde lid van genoemd artikel kan een ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, onder c, onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 40, sub a, van het bestemmingsplan bepaalt dat het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

Artikel 40, sub b, van het bestemmingsplan bepaalt dat onder een gebruik, strijdig met de bestemming, in ieder geval wordt verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van: (3) gebouwen met een woonbestemming voor doeleinden van detailhandel of nijverheid en/of een gebruik van een aan huis verbonden beroep/bedrijf.

Artikel 40, sub e, van het bestemmingsplan geeft aan dat ontheffing van het bepaalde in artikel 40, sub b, onder 3, kan worden verleend ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf waarbij:

- het gedeeltelijk gebruik van de woning niet meer dan 1/3 van de bruto vloeroppervlak van de woning beslaat, dit tot een maximum van 80m2;

- bedrijfsmatig gebruik van bijgebouwen op het perceel niet tot aantasting leidt van de in het Bouwbesluit geëiste minimale oppervlakte aan huishoudelijke berging, met dien verstande dat het maximum van 80m2 aan bedrijfsruimte in de woning en bijgebouwen tezamen niet wordt overschreden;

- vooraf is aangetoond dat eventuele verkeersaantrekkende werking als gevolg van de vestiging van het aan huis verbonden bedrijf niet leidt tot verkeers-, parkeer-, geluid- en standoverlast;

- de activiteit die het aan huis verbonden bedrijf behelst niet vergunningplichtig is inzake de Wet Milieubeheer.

3.2. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 3.6. eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro de bestreden ontheffing (onder voorwaarden) te verlenen.

Het perceel van eiser is gelegen binnen het bestemmingsplan Olst, op gronden met de bestemming “tuin” en “wonen”.

De gronden, aangewezen voor “tuin”, zijn ingevolge dit bestemmingsplan bestemd voor tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor bebouwing ten dienste van de aangrenzende bestemming wonen, met daarbij behorende bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen.

De gronden aangewezen voor wonen zijn bestemd voor wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de activiteiten die de heer (..) ten behoeve van zijn ambachtelijk klussen-bedrijf, tuintechnisch adviesbureau en schoonmaakbedrijf op het betreffende perceel ontplooit c.q. wenst te ontplooien sprake is van bedrijfsmatige activiteiten, die met de doelomschrijving van de bestemming wonen en tuin strijdig zijn en niet zijn te waarderen als samenhangende met een aan huis verbonden beroep, maar als vallend onder de begripsomschrijving “aan huis verbonden bedrijf”.

Het gebruik is daarom terecht strijdig geacht met artikel 22. 1 (tuin) en artikel 31.1 (wonen) van het bestemmingsplan.

3.3. Verweerder heeft blijkens het besluit van 21 september 2010, dat voor zover hier van belang bij besluit van 18 februari 2011 is gehandhaafd, onder voorwaarden en met toepassing van artikel 40, sub e, van het bestemmingsplan, ontheffing verleend van de voorschriften 22, 22.1,31 en 31.1 van het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank miskend dat, gelet op het samenstel van toepasselijke regels, de planvoorschriften geen ruimte bieden voor het verlenen van ontheffing voor bedrijfsmatige activiteiten op het deel van het perceel met de bestemming tuin. Een ontheffing ingevolge artikel 40, sub e, van het bestemmingsplan ziet immers (alleen) op het gebruik van gebouwen met een woonbestemming.

4. De beroepen zijn gegrond. De besluiten op bezwaar worden vernietigd, voor zover deze zien op de ontheffing onder voorwaarden van de voorschriften van het bestemmingsplan voor het deel van het betreffende perceel met de bestemming tuin. Het besluit van 21 september 2010 wordt herroepen voor zover het ziet op de ontheffing onder voorwaarden van de voorschriften van het bestemmingsplan die zien op het deel van het betreffende perceel met de bestemming tuin.

Daarbij tekent de rechtbank aan dat een ontheffing met toepassing van artikel 40, onder f, van het bestemmingsplan niet in de rede ligt, terwijl verweerder niet bevoegd is een ontheffing te verlenen met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro , nu het aan de orde zijnde geval niet is opgenomen in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening .

Voor het betreffende deel moet opnieuw op de aanvraag van (..) worden beslist.

5.1. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder bevoegd was met toepassing van artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro en artikel 40, onder e, van het bestemmingsplan (binnenplanse) ontheffing te verlenen voor bedrijfsmatige activiteiten op het deel van het betreffende perceel dat een woonbestemming heeft. Daarbij tekent de rechtbank aan dat naar zijn oordeel inderdaad is voldaan aan de voorwaarden die artikel 40, sub e, van het bestemmingsplan stelt.

5.2. De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing voor bedrijfsmatige activiteiten op genoemd deel van het perceel onder de opgenomen voorwaarden.

5.2.1. De rechtbank tekent daarbij ten aanzien van de in het beroep met procedurenummer 11/659 genoemde schade aan, dat toepassing van een binnenplanse ontheffingsbevoegdheid een oorzaak is op grond waarvan een tegemoetkoming in de schade kan worden toegekend. Daarvoor kan een verzoek worden ingediend, dat los staat van de onderhavige procedure.

5.2.2. Wat de verwachte verkeersaantrekkende werking betreft is de rechtbank van oordeel dat verweerder daaraan terecht geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend, mede gelet op de aard van de bedrijfsmatige activiteiten waarop de ontheffing ziet. Er is sprake van een onvoldoende onderbouwde verwachting.

5.2.3. Aangaande de controleerbaarheid van de voorwaarden waaronder het aan de orde zijnde deel van de ontheffing is verleend is de rechtbank van oordeel dat dit een handhavingskwestie is die buiten het bestek van het voorliggende geschil valt; of daadwerkelijk sprake is of zal zijn van gebruik overeenkomstig de daarvoor verleende ontheffing staat niet ter toetsing bij de behandeling van het beroep tegen het besluit waarbij die ontheffing is verleend.

5.2.4. Wat de gestelde onrust en het ongemak door bouwplannen en schuttingen betreft stelt de rechtbank vast dat de ontheffing niet ziet op een bouwplan en/of een schutting, zodat de rechtbank daar verder aan voorbij gaat.

5.2.5. De gemelde angst voor een mogelijke toekomstige situatie is onvoldoende specifiek en onderbouwd, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.

Voor het overige heeft verweerder in de gestelde voorwaarden getracht mogelijke overlast zoveel mogelijk te beperken. Daarmee heeft verweerder nadrukkelijk rekening gehouden met de belangen van genoemde eisers.

5.2.6. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser evenmin grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van genoemde ontheffing onder de voorwaarde dat mag worden geladen en gelost tussen 7.00 uur en 19.00 uur. Daarbij tekent de rechtbank allereerst aan dat in de aanvraag is aangegeven dat er na 17.00 uur geen verkeersbewegingen zijn.

5.2.7. De stelling van eiser dat hij, nu een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid bestond, er van uit mocht gaan dat die onvoorwaardelijk zou worden verleend, treft geen doel, nu er sprake is van een discretionaire bevoegdheid, waarvan op zorgvuldige wijze gebruik kan worden gemaakt onder afweging van de betrokken belangen.

5.2.8. De vrees voor (geluids)overlast vanwege de bedrijfsactiviteiten maakt wel degelijk deel uit van de belangenafweging bij het verlenen een ontheffing, die kan leiden tot het daaraan verbinden van (een) voorwaarde(n). Aan deze vrees mag betekenis worden toegekend, óók als er geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering van overwegende aard. Dat in de APV Olst-Wijhe wordt voorzien in bepalingen over (geluid)hinder, maakt dit niet anders.

5.2.9. De rechtbank is niet gebleken dat eiser voor onoverkomelijke problemen komt te staan of dat de betreffende voorwaarde anderszins zodanig onredelijk bezwarend is, dat verweerder te dezen in redelijkheid doorslaggevende betekenis had moeten toekennen aan het belang van eiser. Juist nu het gaat om bedrijfsmatige activiteiten in een woonwijk heeft verweerder in redelijkheid doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan het belang van de omwonenden om mogelijke negatieve effecten van de bedrijfsactiviteiten op hun woon- en leefklimaat zo veel mogelijk te voorkomen.

6. De besluiten op bezwaar blijven derhalve in stand, voor zover deze zien op de ontheffing onder voorwaarden voor bedrijfsmatige activiteiten op het deel van het perceel met de bestemming wonen.

7. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten van eisers in procedure 11/659.

Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.

Verder dient verweerder het door(..) betaalde griffierecht ad € 152,-- te vergoeden. Daarnaast dient het door eiser betaalde griffierecht ad € 41,-- te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep (11/659) van (..) en (..) niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep (11/659) van (..) en, (..) en (…) gegrond;

- vernietigt het besluit van 18 februari 2011, voor zover het ziet op de ontheffing onder voorwaarden voor het gebruik van het deel van het perceel Ter Stegestraat 8, 8121 XC te Olst met de bestemming tuin;

-verklaart het beroep van de heer (…) (11/616) eveneens gegrond;

-vernietigt het besluit van 15 februari 2011, voor zover het ziet op de ontheffing onder voorwaarden voor het gebruik van het deel van het perceel Ter Stegestraat 8, 8121 XC te Olst met de bestemming tuin;

-herroept het primaire besluit van 21 september 2010 voor zover het ziet op dat deel van genoemd perceel;

- draagt verweerder op het daartoe te geleiden dat ter zake opnieuw op de aanvraag van de heer N.A. Westra wordt beslist;

- bepaalt dat verweerder het griffierecht aan (..) ten bedrage van € 152,-- vergoedt;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van (..) ten bedrage van € 874,--

- bepaalt dat verweerder aan (..) het betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en mr. D. Hardonk-Prins als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature