Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Lening van € 4.000,-- van een oom. Appellante had ten tijde van de aanvraag de beschikking over geldelijke middelen uit een lening, zodat zij de kosten van woninginrichting door middel van gespreide betaling achteraf uit haar inkomen kon bestrijden.

Uitspraak



09/3841 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2009, 08/3372 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)

Datum uitspraak: 26 oktober 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met registratienummers 09/3811 en 09/3812, plaatsgevonden op 14 september 2011. Voor appellante is mr. Van Asten verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Eindhoven. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante is een vluchtelinge uit Bosnië-Herzegovina. Met ingang van 15 juni 2007 beschikt zij over een verblijfsstatus. Begin februari 2008 is haar in verband daarmee een eigen woning aangeboden, die zij per 20 maart 2008 kon betrekken.

1.2. Op 18 maart 2008 heeft appellante in verband met haar verhuizing bij het College een aanvraag ingediend om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting.

1.3. Tijdens een huisbezoek bij appellante op het nieuwe adres op 18 april 2008, afgelegd door een tweetal casemanagers van Werkteam Zuid van de Dienst Werk, Zorg en Inkomen, is gebleken dat appellante de door haar gewenste goederen reeds geheel had aangeschaft. Appellante heeft aangegeven hiervoor een lening van € 4.000,-- te hebben gekregen van haar oom.

1.4. Bij besluit van 23 april 2008 heeft het College de aanvraag van appellante om toekenning van bijzondere bijstand voor woninginrichting afgewezen, maar wel € 250,-- toegekend voor opknapkosten.

1.5. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het College het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat appellante ten tijde van de aanvraag over een lening beschikte van haar oom. Het College heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de toegekende bijzondere bijstand voor opknapkosten ten bedrage van € 250,-- ook had moeten worden afgewezen, omdat appellante deze kosten reeds had gemaakt voordat het College de noodzakelijkheid hiervan heeft kunnen onderzoeken. In verband met het verbod van reformatio in peius is het College hieraan voorbijgegaan.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

19 augustus 2008 ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij zich feitelijk al op 13 maart 2008 had gemeld met een verzoek om bijzondere bijstand en dat zij op dat moment beschikte over de lening en nog niet was voorzien in de kosten van woninginrichting. Omdat appellante vanuit een opvangwoning de aangeboden woonruimte vrijwel meteen diende te betrekken, ontbrak het haar aan de middelen om de woning in te richten. Appellante heeft niet kunnen reserveren, aangezien zij slechts “zakgeld” ontving in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

4.2. Naar vaste rechtspraak behoren kosten van inrichting van een woning tot de incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die door middel van reservering vooraf dan wel gespreide betaling achteraf uit het (bijstands)inkomen dienen te worden voldaan.

4.3. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat appellante zich op 13 maart 2008 heeft gemeld bij de Dienst Werk, Zorg en Inkomen met het verzoek formulieren toe te sturen waarmee bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Op 18 maart 2008 heeft appellante het aanvraagformulier ingevuld, dat blijkens de gedingstukken door genoemde Dienst op diezelfde datum is ontvangen. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat eerst met de ontvangst van het aanvraagformulier op 18 maart 2008 de aanvraag feitelijk is gedaan, omdat eerst uit dat formulier is af te leiden waarvoor precies bijstand wordt gevraagd en wat de persoonlijke gegevens van de aanvrager zijn. Voorts stelt de Raad vast dat appellante vanaf 14 maart 2008 kon beschikken over een lening van € 4.000,-- van haar oom, waarmee zij (kort) na de aanvraag haar inrichting (grotendeels) heeft aangeschaft. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat appellante ten tijde van de aanvraag de beschikking had over geldelijke middelen uit een lening, zodat zij de kosten van woninginrichting door middel van gespreide betaling achteraf uit haar inkomen kon bestrijden.

4.4. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en M. Hillen en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) J. de Jong.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature