Uitspraak
11/4806 t/m 4809 ZW
11/4810 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 juli 2011, 10/296 t/m 10/300 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam in de functie van administratief medewerker A (muteerder) bij [werkgever] voor 17 uur per week. Het dienstverband met MeanderGroep is met ingang van 1 mei 2008 verbroken. Met ingang van 2 oktober 2007 is appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft zij zich op 29 september 2008, 4 maart 2009, 8 oktober 2009 en 18 november 2009 ziek gemeld.
1.2. Bij primaire besluiten van 17 oktober 2008, 27 april 2009, 21 oktober 2009 en 30 november 2009 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van achtereenvolgens 20 oktober 2008, 29 april 2009, 22 oktober 2009 en 1 december 2009 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat zij op en na deze data niet meer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. De bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten zijn achtereenvolgens bij de besluiten van 28 januari 2010 (bestreden besluit 1), 28 januari 2010 (bestreden besluit 2), 27 januari 2010 (bestreden besluit 3) en 25 januari 2010 (bestreden besluit 4) ongegrond verklaard.
1.3. Bij primair besluit van 24 maart 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 8 juli 2009 afgewezen, omdat de wachttijd niet is vervuld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 28 januari 2010 (bestreden besluit 5) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten onder verwijzing naar de bevindingen en conclusies van de door haar ingeschakelde reumatoloog prof. dr. Sj. van der Linden ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
11/4806 t/m 4809 ZW
3.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. In een geval als dat van appellante wordt op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
3.2. Bezwaararbeidsdeskundige C.P.M. Harren heeft in zijn rapport van 15 september 2010 een uitgebreide beschrijving gegeven van de werkzaamheden die appellante, voordat zij werkloos werd, als muteerder gedurende 17 uur per week heeft verricht. Appellante heeft deze werkbeschrijving niet betwist en evenmin gesteld dat de werkzaamheden verschillen van die bij een soortgelijke werkgever. Door uit te gaan van de werkzaamheden van muteerder heeft het Uwv voor het begrip “zijn arbeid” een juiste maatstaf aangenomen.
3.3. De door de rechtbank als deskundige geraadpleegde reumatoloog Van der Linden heeft in zijn rapport van 19 mei 2011 bij appellante de diagnoses artrose, fibromyalgie en carpaaltunnelsyndroom vastgesteld. Hij acht het aannemelijk dat deze diagnoses op de data in geding bij appellante aanleiding gaven tot enige medische beperking. De deskundige kan zich verenigen met de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Hij acht appellante naar zijn medisch oordeel op de data in geding in staat haar arbeid als muteerder te verrichten, zoals omschreven in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Harren van 15 september 2010.
3.4. De Raad is van oordeel dat de rechtbank de door haar ingeschakelde deskundige terecht heeft gevolgd. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere feiten en omstandigheden aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het geval van appellante daartoe geen aanleiding bestaat. Er is geen reden om aan te nemen dat er gebreken kleven aan het onderzoek van de deskundige of aan de conclusies die uit het onderzoek voortkomen. De deskundige heeft zijn conclusies gebaseerd op eigen en aanvullend onderzoek en op de zich in het dossier bevindende (uitgebreide) medische informatie, daaronder begrepen inlichtingen van de behandelend sector.
3.5. De Raad komt met de rechtbank tot de slotsom dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de in geding zijnde data van 20 oktober 2008, 29 april 2009, 22 oktober 2009 en 1 december 2009 in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten, zodat per die data geen recht (meer) bestaat op een ZW-uitkering. De Raad ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd - en in wezen een herhaling is van hetgeen zij bij de rechtbank heeft aangevoerd - geen aanknopingspunten om tot een andersluidend oordeel te komen. De door haar in hoger beroep overgelegde medische gegevens waren reeds bekend en die gegevens zijn in de beoordeling meegenomen.
11/4810 WIA
3.6. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA kan de verzekerde pas aanspraak maken op een uitkering ingevolge de Wet WIA nadat een wachttijd van 104 weken is verstreken.
3.7. Uit de conclusies van de deskundige ten aanzien van de gezondheidstoestand van appellante, zoals neergelegd in zijn rapport van 19 mei 2011, volgt dat appellante reeds voor het einde van de wachttijd geschikt is te achten voor haar arbeid. Met de rechtbank onderschrijft de Raad dan ook de conclusie van het Uwv dat appellante op 8 juli 2009 de wachttijd niet heeft vervuld, zodat niet is voldaan aan deze voorwaarde voor het ontstaan van recht op uitkering ingevolge de Wet WIA. Het Uwv heeft derhalve terecht vastgesteld dat appellante met ingang van 8 juli 2009 geen recht heeft op een
WIA-uitkering.
3.8. Uit 3.1 tot en met 3.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
4. Er is geen aanleiding om een der partijen te veroordelen tot betaling van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) L. van Eijndthoven.
NK