Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 11 februari 2010 heeft het college geweigerd [appellant] een ligplaatsvergunning te verlenen ten behoeve van het vervangen van zijn huidige woonschip door een ander woonschip.

Uitspraak



201101913/1/H3.

Datum uitspraak: 9 november 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Wassenaar,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 december 2010 in zaak nr. 10/6304 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2010 heeft het college geweigerd [appellant] een ligplaatsvergunning te verlenen ten behoeve van het vervangen van zijn huidige woonschip door een ander woonschip.

Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit onder wijziging van de grondslag voor het overige gehandhaafd.

Bij uitspraak van 29 december 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Oosterhof, werkzaam bij BOdG ruimtelijk advies, en het college, vertegenwoordigd door G.G. Janssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Woonschepenverordening Teylingen (hierna: Wsv), voor zover thans van belang, is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een ligplaats in te nemen met een woonschip of een woonschip te vervangen.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, wijst de gemeenteraad plaatsen aan waar woonschepen een ligplaats mogen innemen.

Ingevolge het tweede lid zijn de in het eerste lid bedoelde ligplaatsen aangegeven op de ligplaatsenkaart (hierna: ligplaatsenkaart), welke als bijlage bij deze verordening is opgenomen.

Ingevolge het derde lid is een overzicht van de maximale maatvoering van de woonschepen per ligplaats onderdeel van de ligplaatsenkaart.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, mag een woonschip op één van de op grond van artikel 4, eerste lid, aangewezen plaatsen een ligplaats innemen en hebben, mits de eigenaar van het woonschip beschikt over een voor het betreffende woonschip afgegeven ligplaatsvergunning van burgemeester en wethouders voor die ligplaats,

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder e, wordt een ligplaatsvergunning als bedoeld in het eerste lid slechts geweigerd indien het woonschip de maatvoering die per ligplaats op de ligplaatsenkaart is aangegeven, zoals bedoeld in artikel 4, derde lid, overschrijdt.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, dient, indien de vergunninghouder voornemens is veranderingen aan het woonschip aan te brengen of het woonschip te vervangen, een aanvraag tot wijziging van de ligplaatsvergunning te worden aangevraagd.

Ingevolge het tweede lid is op een aanvraag tot wijziging van een ligplaatsvergunning het bepaalde in artikel 5, leden 2 tot en met 5, van toepassing.

2.2. In het in beroep bestreden besluit heeft het college de aanvraag van [appellant] om een ligplaatsvergunning ten behoeve van het vervangen van zijn huidige woonschip, met de maten 14,40 meter lang, 5,20 meter breed en 2,90 meter hoog, door een ander woonschip, met de maten 20,20 meter lang, 6,10 meter breed en 3,40 meter hoog, afgewezen. Het heeft aan deze afwijzing ten grondslag gelegd dat de in de ligplaatsenkaart vastgestelde maximale maten van een woonschip voor het innemen van die ligplaats, door het nieuwe woonschip zullen worden overschreden.

2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2002 in zaak nr. 200202092/1, geoordeeld dat het college het besluit van 20 juli 2010 terecht heeft genomen op grond van de Wsv en niet op grond van de ten tijde van de aanvraag geldende Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Teylingen (hierna: de Apv).

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Wsv niet onverbindend is wegens strijd met de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat de Wsv en het voor de in geding zijnde ligplaats geldende bestemmingsplan niet dezelfde belangen beogen te behartigen. De Wsv heeft tot doel het gebruik van openbaar water in de gemeente te regelen en ziet niet op de ruimtelijke inpassing, aldus de rechtbank.

Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, nu niet is gebleken dat het college gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld.

2.4. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht het besluit van 20 juli 2010 heeft genomen op grond van de Wsv in plaats van op grond van de Apv, nu de Wsv een voor zijn situatie ongunstiger regime inhoudt dan de Apv. De rechtbank heeft voor de vraag of hij in een nadeliger positie komt te verkeren indien het ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit geldende recht wordt toegepast, ten onrechte het Interimligplaatsenbeleid (hierna: het beleid) behorende bij de Apv vergeleken met de Wsv, nu van 1 december 2009 tot 1 januari 2010 noch dit beleid, noch de Wsv van toepassing was. Voor zover de rechtbank terecht het beleid relevant heeft geacht, betoogt [appellant] dat dit beleid niet redelijk is, nu hierin de bevoegdheid om ontheffing te verlenen op grond van de Apv te zeer wordt ingeperkt.

2.4.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 oktober 2010 in zaak nr. 201001598/1/T1/H3) bepaalt artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 maart 2011 in zaak nr. 201006814/1/H3) is de enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van dit uitgangspunt in een ongunstigere positie komt, daargelaten het antwoord op de vraag of deze omstandigheid zich in dit geval voordoet, onvoldoende om daarvan af te wijken. Nu het college de aanvraag derhalve terecht aan de Wsv heeft getoetst, behoeft het betoog van [appellant] over de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het beleid geen bespreking.

2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Wsv niet onverbindend is.

Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat de rechtbank heeft miskend dat de Wsv, in het bijzonder artikel 5, derde lid, aanhef en onder e, dezelfde belangen regelt als het voor de in geding zijnde ligplaats geldende bestemmingsplan (hierna: het bestemmingsplan). De rechtbank heeft miskend dat bovengenoemd artikel onmiskenbaar betrekking heeft op de ruimtelijke inpassing van woonschepen. De maximale maatvoering van woonschepen had volgens [appellant] in het bestemmingsplan in plaats van in de Wsv moeten worden geregeld.

In de tweede plaats voert hij daartoe aan dat de gemeenteraad van de gemeente Teylingen (hierna: de raad) bij de vaststelling van de ligplaatsenkaart in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Geheel gelijke situaties zijn verschillend geregeld zonder dat daarvoor een concrete, op de situatie gerichte motivering wordt gegeven, aldus [appellant].

2.5.1. Met de vaststelling van de Wsv heeft de raad gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet . De Wsv heeft tot doel, zoals de rechtbank heeft overwogen, voor het gebruik van het openbaar water regels te stellen voor het ordelijk gebruik van ligplaatsen voor woonschepen uit een oogpunt van veiligheid, gezondheid en aanzien van de gemeente. In dit verband is in de bij de Wsv behorende ligplaatsenkaart voor iedere ligplaats afzonderlijk een maximale maatvoering vastgelegd waaraan het woonschip dient te voldoen. Dat deze vastgestelde maximale maatvoering gevolgen heeft voor de ruimtelijke inpassing maakt niet dat artikel 5, derde lid, aanhef en onder e, van de Wsv bepalingen bevat over een onderwerp waarin reeds door of krachtens de Wro is voorzien.

Aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals de bij de Wsv behorende ligplaatsenkaart, kan verbindende kracht worden ontzegd indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel zoals het gelijkheidsbeginsel. Terecht heeft de rechtbank te dien aanzien overwogen dat de raad met de ligplaatsenkaart onder meer de bestaande maatvoering van de woonschepen die reeds ligplaats hebben ingenomen, heeft willen conserveren. Deze conservering van de bestaande maatvoering is niet kennelijk onredelijk nu, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, deze in algemene zin is vastgelegd en dit tot gevolg heeft dat iedere aanvraag om het mogen overschrijden van de voor een ligplaats vastgestelde maximale maat wordt afgewezen. In zoverre wordt een ieder gelijk behandeld. Dat voor verschillende ligplaatsen onderling afwijkende maximale maten gelden, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit inherent is aan de conservering van de bestaande maatvoering en deze conservering voor alle bestaande ligplaatsen op hetzelfde moment is geschied.

Gelet op het voorgaande faalt het betoog van [appellant] dat artikel 5, derde lid, aanhef en onder e, van de Wsv en de daarbij behorende ligplaatsenkaart onverbindend zijn.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Klein

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011

176-591.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature