Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Het met terugwerkende kracht opleggen van de hoge eigen bijdrage AWBZ over het jaar 2009 is in strijd met de rechtszekerheid. Door toedoen van verweerder moet de besluitvorming inzake de verschuldigde eigen bijdrage voor betrokkene volstrekt onbegrijpelijk zijn geweest.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 10/3494

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2011

inzake

De erven van [betrokkene],

te [plaats],

eisers,

gemachtigde: mr. J.J.C.M. Rouws,

tegen

Centraal Administratie Kantoor,

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: A.M.D. Burlage.

<b>Procesverloop</b>

Bij afzonderlijke primaire besluiten van 7 mei 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf van [betrokkene] (hierna: betrokkene) met ingang van diverse nader genoemde data in 2009 met terugwerkende kracht vastgesteld op € 369,11.

Bij factuur van 22 mei 2010 heeft verweerder aan betrokkene medegedeeld dat zij € 2.696,421 dient te betalen aan verweerder, zijnde het verschil tussen de reeds in rekening gebrachte lage eigen bijdrage over het jaar 2009 en de alsnog opgelegde hoge eigen bijdrage over dit jaar.

Bij besluit van 14 september 2010 heeft verweerder de bezwaren van betrokkene tegen de primaire besluiten van 7 mei 2010 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de factuur van 22 mei 2010 is door verweerder bij ditzelfde besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.

Betrokkene heeft tegen het besluit op bezwaar van 14 september 2010 beroep ingesteld.

Op 8 september 2011 heeft de gemachtigde van betrokkene de rechtbank in kennis gesteld van het overlijden van betrokkene op 21 april 2011. Voorts is medegedeeld dat de erven van betrokkene het beroep wensen voort te zetten.

De zaak is behandeld op de zitting van 18 oktober 2011, waar namens eisers is verschenen [...] bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.

<b>Overwegingen</b>

1. In dit geding is de vraag aan de orde of het besluit op bezwaar van 14 september 2010, dat strekt tot ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de primaire besluiten tot vaststelling van de eigen bijdrage Zorg met Verblijf en tegen de hiervoor genoemde factuur, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.

2. De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

3. Betrokkene verbleef met een indicatie van het Zorgkantoor sinds 20 december 2007 in Zorgcentrum De Grevelingen.

• Bij besluit van 24 januari 2009 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 23 juli 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van 4 september 2009 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 15 augustus 2009 vastgesteld op € 176,58.

4. Op 10 november 2009 heeft verweerder van het Zorgkantoor de melding ontvangen dat de echtgenoot van betrokkene eveneens sinds 20 december 2007 in Zorgcentrum De Grevelingen verblijft.

• Bij besluit van 21 januari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 21 januari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 22 juli 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 21 januari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 23 juli 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 21 januari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 14 augustus 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 21 januari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 15 augustus 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van 3 februari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 3 februari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 22 juli 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 3 februari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 23 juli 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 3 februari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 14 augustus 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 3 februari 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 15 augustus 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van 10 maart 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 10 maart 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 22 juli 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 10 maart 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 23 juli 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 10 maart 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 14 augustus 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 10 maart 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 15 augustus 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 27 april 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 22 juli 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 27 april 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 23 juli 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 27 april 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 14 augustus 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van eveneens 27 april 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 15 augustus 2009 vastgesteld op € 176,58.

• Bij besluit van 7 mei 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 1 januari 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 7 mei 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 22 juli 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 7 mei 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 23 juli 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 7 mei 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 14 augustus 2009 vastgesteld op € 369,11.

• Bij besluit van eveneens 7 mei 2010 heeft verweerder de eigen bijdrage Zorg met Verblijf met ingang van 15 augustus 2009 vastgesteld op € 369,11.

5. Bij factuur van 22 mei 2010, welke factuur moet worden aangemerkt als een invorderingsbesluit, heeft verweerder aan betrokkene medegedeeld dat zij € 2.696,41 moet betalen aan verweerder. Dit betreft het verschil tussen de met terugwerkende kracht opgelegde hoge eigen bijdrage en de reeds in rekening gebrachte lage eigen bijdrage over het jaar 2009.

6. Het door betrokkene tegen de besluiten van 7 mei 2010 ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 14 september 2010 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat de navordering het gevolg is van de wijziging van een lage eigen bijdrage in een hoge eigen bijdrage, welke wijziging noodzakelijk was doordat het Zorgkantoor op 10 november 2009 voor het eerst aan verweerder heeft doorgegeven dat de echtgenoot van betrokkene eveneens sinds 20 december 2007 in een zorginstelling verbleef. Omdat verweerder via de gemeentelijke basisadministratie had doorgekregen dat betrokkene gehuwd was en verweerder voorafgaande aan 10 november 2009 geen opnamegegevens betreffende de echtgenoot van betrokkene heeft ontvangen via het Zorgkantoor, is verweerder van mening dat hij er voorafgaande aan 10 november 2009 terecht van uit ging dat betrokkene een zelfstandig wonende partner had en aan haar derhalve een lage eigen bijdrage moest worden opgelegd.

7. Het door betrokkene tegen de factuur van 22 mei 2010 ingediende bezwaar is door verweerder bij hetzelfde besluit van 14 september 2010 gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder stelt dat er sprake is van een bijzondere situatie. Hoewel betrokkene had kunnen weten dat zij een hoge eigen bijdrage verschuldigd was voor het verblijf in de zorginstelling gedurende het jaar 2009, acht verweerder het aannemelijk dat betrokkene ervan uit is gegaan dat zij door middel van de betaling van haar eigen bijdrage, de kosten voor haar verblijf in de instelling had voldaan. Verweerder is van mening dat in deze situatie is gebleken van onevenredige zware gevolgen, waardoor gedeeltelijk van de invordering van het nagevorderde bedrag moet worden afgezien. Verweerder acht het onbillijk en onevenredig zwaar om in de situatie van betrokkene de vastgestelde eigen bijdrage ook daadwerkelijk geheel in rekening te brengen. Aangezien verweerder een afweging maakt tussen enerzijds het maatschappelijk belang van toegankelijke en betaalbare zorg voor eenieder en anderzijds de individuele belangen van betrokkene, heeft verweerder besloten over te gaan tot kwijtschelding van een kwart van het nagevorderde bedrag.

8. Eisers kunnen zich niet verenigen met het besluit op bezwaar van 14 september 2010. Zij achten het nadien met terugwerkende kracht wijzigen en aanzienlijk verhogen van de betreffende eigen bijdrage naar € 369,11 strijdig met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Ten aanzien van de gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar tegen de factuur van 22 mei 2010 hebben eisers opgemerkt dat het beroep hiertegen als “subsidiair” is te beschouwen. Wanneer het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel wordt gehonoreerd kan er volgens eisers geen sprake meer zijn van terugvordering en gedeeltelijke kwijtschelding.

9. De rechtbank overweegt als volgt.

10. Artikel 6, vierde lid, van de AWBZ bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor het verkrijgen van een verstrekking als voorwaarde kan worden gesteld dat de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan.

11. Het Bijdragebesluit zorg strekt ter uitvoering van artikel 6, vierde lid, van de AWBZ .

Artikel 2 van het Bijdragebesluit zorg bepaalt dat de verzekerde van 18 jaren of ouder bijdraagt in de kosten van de zorg, verleend door een instelling.

12. De rechtbank is van oordeel dat dit imperatief gestelde algemeen verbindende voorschrift verweerder geen ruimte biedt om af te zien van het opleggen van een eigen bijdrage en ook niet om deze te matigen of kwijt te schelden. Het vorenstaande neemt niet weg dat er krachtens vaste rechtspraak van de CRvB, waaronder de uitspraak van 3 oktober 2001, LJN: AD7575, bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin een strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht dat dit op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.

13. Bovendien merkt de rechtbank op dat krachtens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de CRvB van 22 september 2010, LJN: BN9770, aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toekomt een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.

14. In het hier voorliggende geval verbleven betrokkene en haar echtgenoot beiden met ingang van 20 december 2007 in Zorgcentrum De Grevelingen. Verweerder heeft via de Gemeentelijke Basisadministratie vernomen dat betrokkene gehuwd was, maar bij verweerder was aanvankelijk niet bekend dat ook de echtgenoot van betrokkene in een zorginstelling verbleef. In verband daarmee is aan betrokkene de lage eigen bijdrage in rekening gebracht. Eerst op 10 november 2009 heeft verweerder via het Zorgkantoor vernomen dat de echtgenoot van betrokkene eveneens sinds 20 december 2007 in een zorgcentrum verbleef. In verband hiermee was betrokkene een hoge eigen bijdrage verschuldigd in plaats van de haar in rekening gebrachte lage eigen bijdrage. De primaire besluiten van 7 mei 2010 strekken ertoe om aan betrokkene over het jaar 2009 alsnog met terugwerkende kracht de verschuldigde hoge eigen bijdrage op te leggen.

15. In een situatie, als hier aan de orde, is verweerder in beginsel gehouden om betrokkene de door haar verschuldigde hoge eigen bijdrage in rekening te brengen en komt verweerder in beginsel ook de bevoegdheid toe om een gemaakte fout te herstellen. Echter naar het oordeel van de rechtbank moet onder de zeer bijzondere omstandigheden van dit geval worden geoordeeld dat het alsnog opleggen van de hoge eigen bijdrage met terugwerkende kracht zich niet verdraagt met het beginsel der rechtszekerheid.

16. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder een groot aantal besluiten inzake de vaststelling van de - als definitief gepresenteerde - eigen bijdrage van betrokkene heeft genomen. Voordat verweerder op 10 november 2009 op de hoogte is gebracht van het verblijf van de echtgenoot van betrokkene in een zorginstelling is steeds de lage eigen bijdrage opgelegd. Nadat verweerder hiervan op de hoogte was zijn meerdere besluiten genomen waarbij aan betrokkene een eigen bijdrage is opgelegd. Daarbij is echter niet consequent de verschuldigde hoge eigen bijdrage opgelegd. Ook na 10 november 2009 zijn door verweerder nog meerdere besluiten genomen waarbij aan betrokkene over data in het jaar 2009 toch weer de lage eigen bijdrage is opgelegd. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat dit samenhangt met de omstandigheid dat de gegevensverstrekking van het Zorgkantoor en de zorginstelling in de richting van verweerder gebrekkig is geweest. Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de rechtbank behoort dit tot de risicosfeer van verweerder. Gelet op de zich hier voordoende gang van zaken, waarbij door toedoen van verweerder de besluitvorming inzake de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage voor betrokkene volstrekt onbegrijpelijk moet zijn geweest, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet kunnen besluiten tot het alsnog opleggen van de hoge eigen bijdrage met terugwerkende kracht over het jaar 2009.

17. Nu het beginsel der rechtszekerheid zich blijkens het vorenoverwogene verzet tegen het alsnog opleggen van de hoge eigen bijdrage met terugwerkende kracht over 2009, komt daarmee ook de grondslag aan de factuur van 22 mei 2010 te ontvallen.

18. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het besluit op bezwaar van 14 september 2010 wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dient te worden vernietigd.

19. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard.

20. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door zowel de primaire besluiten van 7 mei 2010 als de factuur van 22 mei 2010 te herroepen.

21. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat het vorenstaande betekent dat de besluiten van 27 april 2010 komen te herleven, bij welke besluiten aan betrokkene over het jaar 2009 door verweerder de lage eigen bijdrage is opgelegd.

22. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;

• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

• waarde per punt € 437,00;

• wegingsfactor 1.

23. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ad € 41,00 dient te worden vergoed.

24. Beslist wordt als volgt.

<b>Beslissing</b>

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar;

- herroept de primaire besluiten van 7 mei 2010 en de factuur van 22 mei 2010;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar;

- gelast verweerder aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad € 41,00;

- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;

- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.

Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen op 25 oktober 2011.

<HR>

<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature