Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft tot besluit tot verlening ontheffing op grond van de Ffw kunnen komen, gelet op de onderzoeksrapportages van het adviesbureau. Geen sprake van zodanig verouderde gegevens dat op grond daarvan niet van uitkomsten onderzoeken mocht worden afgegaan.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ASSEN

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Zaaknummer: AWB 10/26 en 10/27 BESLU

Uitspraak in het geschil tussen

1. Stichting Milieufederatie Drenthe, gevestigd te Assen, eiseres sub 1,

gemachtigde: ing . R.H. Hoekstra, werkzaam bij de Milieufederatie Drenthe,

2. De Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, Afdeling Eelde-Paterswolde (IVN), gevestigd te Paterswolde, eiseres,

gemachtigde: dr. A.AB-van Zanten, secretaris van de IVN, afdeling Eelde-Paterswolde,

hierna te noemen: eisers,

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)), verweerder,

gemachtigde: mr. A.M. van der Hofstede-de Jong, werkzaam bij het ministerie van EL&I.

1. Onderwerp van geschil

Eiseres sub 2 heeft op 13 januari 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van 3 december 2009, verzonden op 4 december 2009.

In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit van 1 mei 2009 ongegrond verklaard laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende het verlenen van een ontheffing onder voorwaarden, als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (Ffw), van de verboden genoemd in de artikelen 9, 11 en 13, eerste lid, van de Ffw aan Groningen Airport Eelde N.V. (hierna: GAE).

2. Zitting

De geschillen zijn met de zaak onder procedurenummer 10/109 BESLU gevoegd behandeld op de zitting van 8 februari 2011. Voor het doen van uitspraak zijn de zaken onder de procedurenummers 10/26 en 10/27 BESLU vervolgens gesplitst van de zaak onder procedurenummer 10/109 BESLU.

Eiseres sub 1 werd aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Eiseres sub 2 werd aldaar vertegenwoordigd door de gemachtigde W.L. Jonker-ter Veld, J.G. Bosch en P.W.G. Boucher.

Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde en mw. J. Kamps.

Namens GAE zijn verschenen de gemachtigde mr. J.A.R. Vermont, advocate te Amsterdam, en mw. A. Alserda.

3. Beoordeling van het geschil

3.1 Feiten en procesverloop

GAE heeft het voornemen de start- en landingsbaan te verlengen van 1800 meter naar 2500 meter. Baanverlenging wordt noodzakelijk geacht om de aanwezige marktpotenties te realiseren en vormt de basis voor een verantwoorde bedrijfsvoering op lange termijn als goed uitgeruste luchthaven met een kwalitatief hoogwaardige dienstverlening. De luchthaven speelt hiermee adequaat in op veranderingen in de markt voor luchtvervoer en luchthaven georiënteerde bedrijvigheid, op de positie van regionale luchthavens in het overheidsbeleid en op trends in de economie en het bedrijfsleven in het algemeen.

Namens GAE is op 15 augustus 2008 in het kader van de baanverlenging op de luchthaven te Eelde een aanvraag om ontheffing, als bedoeld in artikel 75, vierde lid en vijfde lid onder c, van de Ffw bij verweerder ingediend. Bij deze aanvraag zijn onder meer de volgende stukken overgelegd:

- een projectomschrijving;

- een inpassingsplan van de baanverlenging GAE;

- een onderzoek en verkenning Ffw baanverlenging op luchthaven Eelde (Buro Bakker, 2005);

- een onderzoek vaste verblijfplaatsen vogels bij vliegveld Eelde (Buro Bakker, 2007);

- een samenvatting van de milieueffectrapportage (MER); en,

- het Aanwijzingsbesluit.

De werkzaamheden bestaan uit:

- de aanleg van 700 meter verharding in het verlengde van de huidige hoofd start- en landingsbaan;

- het slopen van een zestal huizen;

- het rooien en dunnen van diverse boomgroepen;

- het verplaatsen en uitbreiden van watergangen; en,

- het verwijderen en aanpassen van vegetatie.

Op 14 oktober 2008 heeft verweerder GAE verzocht nadere gegevens te verstrekken met betrekking tot de visgegevens in het plangebied.

Door Buro Bakker is een veldonderzoek naar beschermde vissoorten in het plangebied verricht. In een rapportage van maart 2009 komt Buro Bakker tot de conclusie dat het Bermpje voorkomt in het onderzoeksgebied. Bermpje valt onder beschermingsregime 2 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Voor deze soort kan worden volstaan met een door verweerder goedgekeurde gedragscode.

GAE heeft de rapportage van het voornoemde veldonderzoek bij verweerder ingediend.

De Dienst Landelijk Gebied Noord (DLG) heeft verweerder bij brief van 11 maart 2009 geadviseerd ontheffing, als bedoeld in artikel 75 van de Ffw , te verlenen:

- voor de gewone dwergvleermuis, watervleermuis, rosse vleermuis en de gewone grootoorvleermuis voor artikel 11 van de Ffw (wegnemen en verstoren);

- voor de buizerd en de grote bonte specht voor artikel 11 van de Ffw (wegnemen);

- voor de heikikker en poelkikker voor de artikelen 9 (van gen, bemachtigen en met het oog daarop opsporen ), 11 (beschadigen, vernielen, wegnemen en verstoren) en 13 van de Ffw (vervoer en onder zich hebben).

Bij primair besluit van 1 mei 2009 heeft verweerder aan GAE een ontheffing, als bedoeld in artikel 75 van de Ffw, verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, watervleermuis, buizerd en de grote bonte specht, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13, eerste lid, van de Ffw voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, het beschadigen, vernielen of verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen, het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen alsmede het vervoeren en onder zich hebben van de heikikker en de poelkikker.

Namens eiseres sub 2 is bij brief van 25 mei 2009 tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 6 juni 2009 bij verweerder ingediend.

Namens eiseres sub 1 is bij brief van 8 juni 2009 tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.

Eisers zijn in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten, van welke gelegenheid namens hen op 7 september 2009 gebruik is gemaakt. Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

3.2 Toepasselijke regelgeving

Ingevolge artikel 16, eerste lid aanhef, en onder c, van de Habitatrichtlijn mogen de Lid-Staten afwijken van het bepaalde in de artikelen 12, 13, 14 en 15, letters a ) en b) in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Ingevolge artikel 13, eerste lid aanhef, en onder a, van de Ffw is het verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.

Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de Ffw kan, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van de ze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.

Ingevolge artikel 75, vijfde lid, van de Ffw worden vrijstellingen en ontheffingen slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen.

Ingevolge artikel 75, zesde lid aanhef, en onder a, van de Ffw worden, onverminderd het vijfde lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van richtlijn 92/43/EEG, voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat:

a. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;

b. teneinde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van bij die maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben of,

c. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

De gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, watervleermuis, heikikker en poelkikker vallen onder bijlage IV van richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn).

Ingevolge artikel 2, derde lid aanhef, en onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Besluit) zijn als andere belangen als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, van de wet aangewezen dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

3.3 Overwegingen

In formeel opzicht overweegt de rechtbank als volgt.

Onder verwijzing naar een uitspraak van 9 september 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), gepubliceerd in AB 2010/43, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres sub 1 ontvankelijk is en kan tot een inhoudelijke beoordeling van de gronden worden gekomen.

Inhoudelijk wordt als volgt overwogen.

In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder terecht op juiste gronden ontheffing ingevolge artikel 75, vijfde lid, van de Ffw heeft verleend aan GAE. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat de gewone dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis, de rosse vleermuis en de watervleermuis alsmede de heikikker en de poelkikker behoren tot de soorten die zijn vermeld in Bijlage IV bij de Habitatrichtlijn en daarmee worden aangemerkt als diersoorten van communautair belang, die strikt moeten worden beschermd. Bij de beoordeling van de vraag of een ontheffing kan worden verleend wordt een dwingend en beperkt toetsingskader gehanteerd. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen volgt dat de ontheffing slechts kan worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de betrokken soort. Als aanvullende voorwaarde geldt dat de ontheffing slechts kan worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op de in artikel 75 van de Ffw en in het krachtens die bepaling vastgestelde Besluit nader aangeduide belangen (vgl. ABRS, 29 december 2004, LJN: AR8370).

De beroepsgronden van eiseres hebben betrekking op de navolgende aspecten van de door verweerder na bezwaar gehandhaafde ontheffing, voor zover deze ziet op de vleermuizen:

1. er zijn geen dwingende redenen van groot openbaar belang;

2. de onvolledigheid van het flora- en faunaonderzoek door Buro Bakker;

3. de compenserende maatregelen zijn onvoldoende om de gunstige staat van instandhouding van de soort te waarborgen.

De rechtbank zal in het vervolg inhoudelijk op de afzonderlijke beroepsgronden ingaan.

Ten aanzien van de dwingende redenen van groot openbaar belang

Verweerder heeft de ontheffing mede genomen met het oog op dwingende redenen van groot openbaar belang, als bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit. Onder verwijzing naar een uitspraak van 11 juni 2008 van de ABRS, kenbaar uit LJN: BD3598, heeft verweerder in de motivering van het thans bestreden besluit aangegeven dat er sprake is van een zwaarwegend regionaal belang bij het bestaan (behoud) van de luchthaven en uitbreiding (versterking) van de luchthaven. Er is derhalve sprake van een dwingende reden van regionale bereikbaarheid en een dwingende reden van regionale economie. Het gaat hierbij niet om een kortstondige verbetering van deze kwaliteiten, maar om een op lange termijn persistente verbetering.

Tussen partijen is in geschil of de voorgenomen baanverlening van de luchthaven Eelde aangemerkt dient te worden als een dwingende reden van groot openbaar belang, als bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Eisers betogen in dit verband dat uit de tekst van het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen 1988 (hierna: het SBL) blijkt dat de regering de baanverlenging wenselijk acht. In de visie van eiseres is wenselijkheid niet hetzelfde als dwingende redenen van groot openbaar belang. Het SBL dateert uit 1988. De luchtvaart heeft sindsdien ontwikkelingen doorgemaakt waardoor de luchthaven Eelde inmiddels met de huidige baanlengte alle taken van een regionale luchthaven kan vervullen, aldus eiseres. Naar de mening van eiseres ontbreekt een behoorlijke onderbouwing van de dwingende redenen van groot openbaar belang.

Verweerder heeft benadrukt dat in de procedure over het aanwijzingsbesluit reeds door de ABRS is geoordeeld dat de verbetering van de regionale bereikbaarheid en regionale economie zwaarder wegen dan het beschermingsbelang van de betrokken soorten.

De rechtbank overweegt dat de ABRS in zijn uitspraak van 11 juni 2008 over het aanwijzingsbesluit heeft overwogen het aannemelijk te achten dat dit besluit beoogt de bereikbaarheid van de regio en de functionaliteit van het luchtvervoerssysteem te verbeteren, en acht hiermee een zwaarwegend belang gemoeid.

De ABRS heeft verschillende in die procedure en ook thans weer overgelegde rapporten besproken en geoordeeld dat gelet hierop, mede in aanmerking genomen de beleidsvrijheid van verweerders, er geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het aanwijzingsbesluit bijdraagt aan het behoud en de versterking van het luchtvervoerssysteem, de bereikbaarheid van de regio en de regionale economie.

Daarnaast is de ABRS reeds in deze uitspraak ingegaan op de thans bestreden ontheffing en heeft geoordeeld dat verweerders zich in het besluit over het aanwijzingsbesluit zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Ff-wet zal worden verleend. Onder verwijzing naar hetgeen de ABRS over de zwaarwegende belangen die gemoeid zijn met het aanwijzingsbesluit, is overwogen dat de noodzaak van de baanverlenging ook in het kader van de toetsing ingevolge de Ff-wet, voldoende aannemelijk is gemaakt door verweerder.

De in de thans aanhangige procedure door eisers ingebrachte stukken brengen de rechtbank niet tot het oordeel dat de omstandigheden inmiddels zodanig zijn gewijzigd dat niet langer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang die de ontheffing kunnen rechtvaardigen. De rechtbank ziet dus geen aanleiding thans een ander standpunt in te nemen dan de ABRS in de reeds meermalen genoemde uitspraak. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de door middel van deze stukken onderbouwde stelling van eisers dat de luchthaven Eelde ook na een eventuele baanverlenging niet rendabel zou zijn, niet van belang is bij beantwoording van de vraag of er sprake is van een groot openbaar belang in vorenbedoelde zin. Naar het oordeel van de rechtbank is in de bestreden ontheffing niet enkel de grondslag genoemd, maar ook gemotiveerd op grond waarvan dwingende redenen van groot openbaar belang zouden moeten worden aangenomen om de ontheffing te kunnen rechtvaardigen. In zoverre kan de grond van eisers dan ook niet slagen.

Ten aanzien van de onvolledigheid van het flora- en faunaonderzoek

De door verweerder verleende ontheffing ingevolge de Ffw is gebaseerd op de door GAE ingediende aanvraag en behelst vier verschillende soorten vleermuizen. Aan het bestreden besluit heeft verweerder flora- en faunaonderzoek van Buro Bakker ten grondslag gelegd.

Eisers betogen dat het flora- en faunaonderzoek van Buro Bakker alleen het gebied waar 700 meter startbaan is gepland, beslaat, de zogenaamde destructieve zone. In de ‘tien meter zone’ is alleen de fauna onderzocht. Buro Bakker heeft geen onderzoek verricht naar vleermuispopulaties in de ruimere omgeving. Met betrekking tot die ruimere omgeving heeft verweerder ook geen gegevens overgelegd. Op grond van de aangeleverde gegevens is het niet mogelijk om na te gaan hoeveel schade het vernietigen van het leefgebied en de vliegroutes toebrengen aan de aan de vitaliteit van de vleermuizenpopulaties in de omgeving in ruimere zin, aldus eiseres. Voorts is eiseres van mening dat verweerder de verleende ontheffing niet mocht baseren op een oud en onvolledig veldonderzoek, maar dat een nieuw onderzoek volgens het protocol nodig is.

Verweerder wijst erop dat Buro Bakker op een aantal momenten onderzoek verricht heeft in het plangebied en de directe omgeving. Buro Bakker heeft in de rapportage de bezoekdata en methode opgenomen. Op 7 juli 2004, 7 en 8 september 2004, 4 oktober 2004 en op 29 juni 2005 is specifiek onderzoek naar vleermuizen verricht. Op 28 april 2006 heeft een aanvullende gebouweninspectie plaatsgevonden om de aan- of afwezigheid van vleermuizen vast te stellen. Onder verwijzing naar een uitspraak van 29 december 2004 van de ABRS, kenbaar uit LJN: AR8370, stelt verweerder zich op het standpunt dat het feit dat er ook andere soorten aanwezig zijn en dat voor die soorten (mogelijk) een ontheffing nodig is, niet binnen de reikwijdte van de beoordeling in de bezwaarfase valt. Naar de mening van verweerder maakt het vaststellen van de aanwezigheid van een laatvlieger in 2007 het onderzoek van Buro Bakker uit 2004 en 2005 niet onzorgvuldig. Immers, onduidelijk blijft of dit een zwervend exemplaar is of dat er in de omgeving van het vliegveld zich laatvliegers bevinden, aldus verweerder. Met betrekking tot het protocol merkt verweerder op dat het protocol vooral bedoeld is om te bepalen wat de minimale kwaliteitseisen zijn waaraan een onderzoek moet voldoen bij het aanvragen van een ontheffing ingevolge de Ffw. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat er in een later stadium (aanvullend) onderzoek moet plaatsvinden. In de visie van verweerder maakt de aanwezigheid van het protocol niet dat alle onderzoeken die niet op basis van het protocol hebben plaatsgevonden onzorgvuldig zijn.

De rechtbank stelt in dit verband vast dat de aanvraag van GAE voor een ontheffing blijkens de stukken gebaseerd is op de onderzoeken van Buro Bakker van 7 juli 2004, 7 en 8 september 2004, 4 oktober 2004 en 29 juni 2005. Op 28 april 2006 heeft een aanvullende gebouweninspectie plaatsgevonden om de aan- of afwezigheid van vleermuizen vast te stellen. Voor de beantwoording van de vraag of geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de verschillende soorten op en nabij de luchthaven Eelde heeft verweerder zich op voornoemde onderzoeken gebaseerd, waarin de aanwezige planten- en diersoorten zijn geïnventariseerd.

Tussen partijen is in geschil of verweerder zich bij het verlenen van de ontheffing aan GAE mocht baseren op de voornoemde onderzoeken. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge vaste jurisprudentie van de ABRS, onder meer kenbaar uit LJN: BL6224, mag een bestuursorgaan uitgaan van het advies van een deskundige, indien op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.

Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het onderzoeksgebied als zodanig niet is gewijzigd. Wel bestaan er nieuwe technische methoden om verschillende soorten vleermuizen in een onderzoeksgebeid te detecteren.

Met betrekking tot het door eisers gestelde over het (mogelijk) ontbreken van aangetroffen vleermuissoorten in de door Buro Bakker uitgevoerde onderzoeken wijst de rechtbank ten eerste op een uitspraak van 29 december 2004 van de ABRS, kenbaar uit LJN: AR8370, waarin is overwogen dat in de bezwaarfase slechts kan worden geoordeeld over de diersoorten waarvoor ontheffing van de verbodsbepalingen ingevolge de Ffw is aangevraagd. Dat er ook andere soorten aanwezig (kunnen) zijn en dat voor die soorten (mogelijk) een ontheffing nodig is, valt niet binnen de reikwijdte van de onderhavige beoordeling. In dit verband merkt de rechtbank overigens nog op dat voor beschermde soorten, waarvoor ingevolge artikel 75 van de Ffw geen ontheffing is of kan worden verleend, de beschermende werking van het bepaalde in de artikelen 8 tot en met 18 van die wet onverminderd van kracht is. De stelling van eisers dat het onderzoeksgebied in opdracht van verweerder vaker had dienen te worden onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van andere dan de reeds aangetroffen vleermuissoorten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de representativiteit van de door verweerder naar aanleiding van de rapportages van Buro Bakker gebruikte onderzoeksgegevens in het geding is. Weliswaar is er sprake van verouderde gegevens in de rapportages van Buro Bakker, maar naar het oordeel van de rechtbank ook weer niet zodanig dat deze niet meer actueel zouden zijn. In het licht daarvan rustte, anders dan de gemachtigde van eiseres sub 1 ter zitting heeft gesteld, op verweerder in het kader van haar zorgplicht niet de verplichting om nadien steeds opnieuw onder uit te voeren naar de mogelijke aanwezigheid van andere vleermuissoorten in het onderzoeksgebied. In de aan de verleende ontheffing gekoppelde voorwaarden is bovendien opgenomen dat tijdens de kap- en sloopwerkzaamheden een vleermuisdeskundige aanwezig dient te zijn. Voorafgaand aan de kap- en sloopwerkzaamheden dienen de gebouwen en bomen te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van vleermuizen. Verweerder heeft dan ook kunnen uitgaan van de door Buro Bakker uitgebrachte onderzoeksrapportages en heeft de onderzoeksrapportages aan de besluitvorming ten grondslag kunnen leggen, mede gelet op het feit dat eisers niet door middel van een deskundig tegenonderzoek aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van de aanwezigheid van andere vleermuissoorten in het vorenbedoelde onderzoeksgebied.

Met betrekking tot het vleermuisprotocol overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat het vleermuisprotocol ten tijde van de indiening van de aanvraag van GAE om ontheffing ingevolge de Ffw niet bestond. Onweersproken is gesteld dat de methodiek die ten grondslag ligt aan de onderzoeken van Buro Bakker gebaseerd is op soortgelijke uitgangspunten als de methodiek opgenomen in het vleermuisprotocol. Er is allereerst op basis van een veldbezoek en beschikbare verspreidingsgegevens en met behulp van ecologische expertise door Buro Bakker geïnventariseerd welke vleermuizen in het onderzoeksgebied zouden kunnen voorkomen. Uit deze inventarisatie kwam een aantal potentieel aanwezige vleermuizen. Op basis van deze inventarisatie is ervoor gekozen om in de periode van juli tot en met oktober veldinventarisaties uit te voeren, onder meer met behulp van een batdetector. Dit nadere onderzoek naar de vleermuizen is in overeenstemming met de gebruikelijke praktijk ruim opgezet en niet beperkt tot de soorten die uit de eerste inventarisatie naar voren kwamen. Het onderzoek bestond uit het opsporen van kolonies in de vroege ochtenduren en het opsporen van paargebieden in de vroege nacht. Daarnaast zijn vliegroutes en foeragerende dieren in beeld gebracht. Tevens heeft Buro Bakker gekeken naar potentiële verblijfplaatsen in bomen en gebouwen onder meer door middel van het controleren op aanwezigheid van gebruikssporen. Het onderzoek is daarna nog uitgebreid met een gebouweninspectie voor wat betreft de mogelijke aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen. Tijdens dit veldonderzoek en de gebouweninspectie zijn de vier in de ontheffing genoemde soorten vleermuizen waargenomen. Andere vleermuissoorten en verblijfplaatsen van andere vleermuissoorten zijn destijds niet aangetroffen. Op dat moment kon slechts geconcludeerd worden dat de vier in de ontheffing genoemde vleermuissoorten zich in het plangebied ophielden. De rechtbank overweegt dat niet gebleken is dat de door Buro Bakker gehanteerde onderzoeksmethodiek niet past in die van het vleermuisprotocol, aangezien voornoemd protocol als codificatie van de reeds bestaande onderzoekspraktijk dient te worden beschouwd. Uit het vorenstaande volgt dat de door Buro Bakker gehanteerde onderzoeksmethodiek geschikt was om andere soorten vleermuizen dan de uiteindelijk vier aangetroffen soorten in het plangebied te detecteren. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een onjuist dan wel onzorgvuldig uitgevoerd onderzoek door Buro Bakker. Evenmin kan worden geconcludeerd dat de door Buro Bakker aan de conclusies ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onbegrijpelijk zijn. Hierbij acht de rechtbank van belang dat voor het zich ophouden van nog andere soorten vleermuizen in het plangebied ten tijde van het verrichte onderzoek geen concrete onderbouwde aanwijzingen bestonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet volgen van het vleermuisprotocol in het onderhavige geval niet tot de conclusie leidt dat de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoeksgegevens van Buro Bakker als onzorgvuldig dienen te worden aangemerkt. De gronden van eisers treffen dan ook geen doel.

Ten aanzien van de compenserende maatregelen en de gunstige instandhouding van de soort

Eisers merken op dat de compensatie van vleermuisvliegroutes in verband met de obstakelvrije zone niet mogelijk is op het luchtvaartterrein, maar daar buiten aangelegd zal moeten worden. Een vleermuisvliegroute bestaat uit een lijnvormige beplanting van bomen met een hoogte van een meter of tien, aldus eiseres. In de ontheffing ontbreekt een voorschrift of aanduiding van de hoogte van de aanplant die vereist is, wil deze ook daadwerkelijk als vliegroute kunnen functioneren. Omdat de hoogte van de beplanting niet is aangegeven, valt niet objectief vast te stellen of voorafgaand aan de vernietiging van de vliegroute is voldaan aan de realisatie van de compenserende maatregel. Doordat geen toetsbare criteria zijn aangegeven hoe valt te voldoen aan het compensatiebeginsel, is deze compensatie naar de mening van eiseres niet te handhaven, hetgeen strijdig is met de rechtszekerheid.

Met betrekking tot de toereikendheid van de opgelegde mitigerende en compenserende maatregelen stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen objectieve informatie of rapportages heeft overgelegd, waaruit blijkt dat deze maatregelen ontoereikend zijn. Naar de mening van verweerder heeft eisers geen begin van bewijs geleverd voor haar stelling. Om die reden gaat verweerder uit van de juistheid van de door GAE overgelegde gegevens en het advies van DLG.

De rechtbank stelt vast dat aan de verleende ontheffing onder het kopje ‘specifieke voorwaarden’ onder meer de volgende voorschriften zijn verbonden:

- het verlies van vaste verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis en de watervleermuis dient te worden gecompenseerd door het aanleggen van een vleermuiskelder, vleermuiskasten en andere nestgelegenheden (aangepaste bomen), conform de paragrafen 5.4 tot en met 5.7 van het bij de aanvraag gevoegde ‘Achtergronddocument ecologie behorende bij Inpassing Baanverlenging GAE’ van juni 2005 (voorschrift 7);

- het verlies van leefgebied dient te worden gecompenseerd door de aanleg van 5,6 hectare bos, singels en struiken, conform hoofdstuk 5 van het bij de aanvraag gevoegde rapport ‘Inpassing Baanverlenging Groningen Airport Eelde’ van juli 2005 (voorschrift 8);

- er dienen bomen te worden aangeplant die binnen een periode van 15 tot 20 jaar geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen en die als broedplaats kunnen dienen voor de buizerd en de grote bonte specht (voorschrift 9);

- het verlies van vliegroutes voor vleermuizen dient te worden gecompenseerd door het aanleggen van lijnvormige beplanting. Deze beplanting zal het gebied tevens (beter) geschikt maken als foerageergebied (voorschrift 10).

In de verleende ontheffing is onder voorwaarde 12 opgenomen dat de compenserende maatregelen gerealiseerd dienen te zijn voor er wordt begonnen met het wegnemen en verstoren van vliegroutes en verblijfplaatsen of, indien de compensatie op dezelfde plaats is gepland als de te verwijderen objecten, binnen het jaar.

Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat er in het onderhavige geval sprake is van een verstoring van de in het plangebied aangetroffen vleermuissoorten en dat de in de ontheffing opgenomen compenserende maatregelen door GAE uitgevoerd dienen te worden.

Ter zitting is komen vast te staan dat eisers onvoldoende vertrouwen hebben dat GAE de compenserende maatregelen, zoals hierboven omschreven, ook daadwerkelijk zal uitvoeren. Voorts betoogt eiseres sub 2 dat er twijfel bestaat over de compensatie van de aanvliegroute van de aangetroffen vleermuissoorten.

Met betrekking tot de compensatie van de aanvliegroute van de vleermuizen stelt de rechtbank vast dat in voorschrift 10 van de verleende ontheffing expliciet is vermeld dat het verlies van vliegroutes voor de vleermuizen dient te worden gecompenseerd door het aanleggen van lijnvormige beplanting. Reeds om die reden kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is van objectieve twijfel aan de compensatie van de vliegroutes van de vleermuizen. Voor zover eisers betogen dat er getwijfeld dient te worden aan de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende maatregelen door GAE, wijst de rechtbank er op dat dit een handhavingskwestie betreft, die als zodanig buiten de reikwijdte van deze beroepsprocedure valt.

Gelet op de voorgaande overwegingen zijn de beroepen van eisers ongegrond. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb , uit te spreken.

Beslist wordt als volgt.

4. Beslissing

De rechtbank Assen,

RECHT DOENDE,

- verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.P. Claus, voorzitter, mr. T.F. Bruinenberg en mr. K. Wentholt, rechters, en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 21 maart 2011 in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.

De griffier De rechter

De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag

Afschrift verzonden op:

typ: hvk


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature