Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kindermishandeling, diverse malen gepleegd. Meervoudige schedelfractuur en onderhuidse bloedingen kunnen alleen het gevolg zijn van ernstig geweld. Verdachte was telkens alleen met de bewuste baby op momenten dat het letsel moet zijn veroorzaakt. Alternatieve oorzaken kunnen worden uitgesloten op grond van medische expertise. Gevaar voor herhaling, maar geen mogelijkheden voor behandelingsmaatregel omdat verdachte niet wil meewerken aan onderzoek en behandeling. Gevangenisstraf van 11 jaar opgelegd.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer

Promis II

Parketnummer : 05/701068-11 en 05/700175-11

Datum zitting : 12 juli 2011, 20 september 2011 en 11 oktober 2011

Datum uitspraak : 25 oktober 2011

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum en plaats],

adres : [adres],

thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16

Arnhem.

Raadsman: B.R. van Buul, advocaat te Cuijk.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na een door de rechtbank toegestane wijziging tenlastegelegd dat:

Ter zake het onder parketnummer 05/701068-11 tenlastegelegde

1.

hij in of omstreeks de periode 20 oktober 2007 tot en met 22 oktober 2007 te

Zwolle, in ieder geval in Nederland,

ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk R.R.R.

[slachtoffer1] (geboortedatum 20 februari 2007) van het leven te beroven,

opzettelijk die [slachtoffer1] heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of

drukkend en/of klemmend geweld ('compressie') op het hoofd en/of tegen lichaam

van die [slachtoffer1] heeft uitgeoefend,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 20 oktober 2007 te Zwolle

aan een persoon genaamd R.R.R. [slachtoffer1] (geboortedatum 20 februari

2007), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, heeft

toegebracht,

doordat verdachte opzettelijk die [slachtoffer1] heeft geslagen en/of (hevig)

botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld ('compressie') op het hoofd en/of

tegen het lichaam van die [slachtoffer1] heeft uitgeoefend;

2.

hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2008 tot en met 7 april 2008 te

Weeze (Duitsland),

aan een persoon genaamd R.R.R. [slachtoffer1] (geboortedatum 20 februari

2007), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een

breuk in de schedel en/of een breuk in het linkerscheenbeen en/of een breuk in het rechteropper-armbeen en/of

een breuk in het linkerdijbeen, in ieder geval één of meerdere botbreuken,

door opzettelijk geweld op die lichaamsdelen uit te oefenen en/of door die arm

(met kracht) vast te pakken en met zijn, verdachtes, handen in tegengestelde

richting draaibewegingen op die arm te maken/uit te oefenen;

3.

hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2011 tot en met 20 januari 2011

te Nijmegen, in ieder geval in Nederland,

opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten R.

[slachtoffer2], met zijn hand in het gezicht heeft geslagen,

waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Ter zake het onder parketnummer 05/700175-11 tenlastegelegde

1.

hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland,

ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk zijn kind/baby

[slachtoffer3] (geboortedatum 3 december 2010) van het leven te beroven,

opzettelijk die [slachtoffer3]

- krachtig door elkaar heeft geschud en/of

- heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld

('compressie') op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer3]

heeft uitgeoefend,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland,

aan een persoon, te weten zijn kind/baby [slachtoffer3], geboortedatum 3

december 2010,

opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht te weten

- één of meerdere schedelbreuken en/of hersenbloedingen en/of

hersenkneuzingen en/of

doordat verdachte opzettelijk

- die [slachtoffer3] krachtig door elkaar heeft geschud en/of

- die [slachtoffer3] heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of

klemmend ('compressie') geweld op het hoofd en/of tegen het lichaam van die

[slachtoffer3] heeft uitgeoefend;

art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht

2.

hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 22 januari 2011

te Nijmegen, althans in Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer3]

(geboren 3 december 2010), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of

meerdere breuk(en), althans (benig) letsel in/aan het linkerbeen), heeft

toegebracht, door opzettelijk (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend

('compressie') geweld op het (linker)been van die [slachtoffer3] uit te oefenen;

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 11 oktober 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door B.R. van Buul, advocaat te Cuijk.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Voorts heeft de officier van justitie verzocht vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 5681,- , met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet –ontvankelijk te verklaren in de vordering.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

De zaak met parketnummer 05/700175-11

Ten aanzien van feit 1

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

[slachtoffer2] woont aan de [adres]. Op enig moment vóór de-cember 2010 is verdachte bij haar ingetrokken en sindsdien wonen zij gezamenlijk in Nijme-gen. Zij hebben op 3 december 2010 een tweeling gekregen, [slachtoffer3] en [naam]. In de nacht van vrijdag 21 op zaterdag 22 januari 2011 zijn verdachte en [slachtoffer2] met [slachtoffer3] naar de spoedeisende hulp van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen gegaan. [slachtoffer3] werd van daar overgeplaatst naar de intensive care van het UMC St. Radboud. Daar werd na medisch onderzoek ernstig traumatisch hoofdletsel geconstateerd: meervoudige lineaire breuken aan weerszijden van de schedel, een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, en kneuzingen in de hersenen.

De aan het NFI -verbonden forensisch arts [naam] beschrijft het hoofdletsel van [slachtoffer3] als volgt: meervoudige schedelbreuken, te weten rechtszijdig één breuklijn in het wandbeen, lopend vanaf de schedelnaad aan de bovenzijde tussen beide schedelhelften aan de bovenzijde tot aan de achterzijde en linkszijdig twee breuklijnen in het wandbeen, vanaf de schedelnaad voor het oor richting bovenzijde, zich splitsend in twee breuklijnen die uitkomen op de schedelnaad aan de bovenzijde tussen beide hersenhelften. Daarnaast werden subdurale hematomen (bloedingen onder het harde hersenvlies) en kneuzingen in de hersenen geconstateerd. Als prognose concludeert de deskundige dat [slachtoffer3] zeer wel mogelijk op latere leeftijd op een lager cognitief niveau zal functioneren dan wanneer er geen sprake zou zijn geweest van schedel/hersentrauma. Het is nog niet te bepalen wat de lange termijn gevolgen zullen zijn.

Als complicatie bleek later op de plaats van de bloeduitstorting tussen de zachte en harde hersenvliezen een vochtpocket aanwezig, waarvoor een ontlastende, maar risicovolle operatie nodig was.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair. Zij wijst daarbij op de verschillende verklaringen die verdachte heeft gegeven voor het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer3]. Voorts wijst zij op de verklaring van [slachtoffer2], de moeder van [slachtoffer3], die wijst op betrokkenheid van verdachte bij het voorval dat het letsel moet hebben veroorzaakt. Het rapport van het NFI duidt erop dat de letsels zijn veroorzaakt doordat er grof geweld is uitgeoefend op het hoofd.Dit soort geweldshandelingen leveren poging doodslag op: de aard van de in de tenlastelegging genoemde handelingen is er op gericht, zeker indien gericht tegen een zes weken oude baby, om die baby om het leven te brengen. Iemand die dit soort geweld uitoefent tegen een baby, aanvaardt daarmee de kans op overlijden.

Het standpunt van de verdediging

Verdachte ontkent feit 1.Hij heeft weliswaar [slachtoffer3] uit zijn handen laten glippen waardoor hij van een hoogte van ongeveer 30 à 40 cm met zijn hoofd op de rand van het bed is gevallen en met zijn been tussen de spijlen van het bed terecht is gekomen, maar dat was een ongeluk. Als dit voorval het geconstateerde letsel niet kan verklaren, dan moet het letsel zijn toegebracht door de moeder, [slachtoffer2]. Zij had immers ook gelegenheid daartoe. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.

De beoordeling door de rechtbank

[slachtoffer2] heeft verklaard dat verdachte de voeding van [slachtoffer3] in de nacht van 21 op 22 ja-nuari 2011 zou verzorgen. Zij lag al in bed. Zij hoorde [slachtoffer3] huilen en verdachte er naar toe gaan. [slachtoffer3] was even stil, begon daarna weer te huilen en meteen daarop hoorde [slachtoffer2] een ijzingwekkende kreet. Toen zij meteen daarna op de kamer kwam, stond verdachte met [slachtoffer3] in zijn armen. [slachtoffer3] had zijn ogen dicht, alles aan zijn lichaam was slap, de armen hingen slap langs zijn lichaam, hij kreunde zachtjes, een geluid dat [slachtoffer2] niet van hem kende en was lijkbleek.

Verdachte heeft in eerste instantie (op 24 januari 2011) verklaard dat hij op de donderdag voordat [slachtoffer3] naar het ziekenhuis werd gebracht, met hem in de douche was. Hij zat op de grond met opgetrokken knieën en hield [slachtoffer3] vast. Op een gegeven moment is [slachtoffer3] naar achter gevallen en met het hoofd op zijn knie terecht gekomen, een afstand van ca 15 cm. Hij had toen een bult op zijn hoofd. 's Avonds was [slachtoffer3] wat zeurderig en huilerig, maar uiteindelijk heeft hij wel zijn flesje opgedronken. In de daarop volgende verhoren heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van vrijdag op zaterdag omstreeks middernacht [slachtoffer3] hoorde huilen, een krijs hoorde. Hij ging naar hem toe en toen hij [slachtoffer3], die toen nog druk met zijn armen bewoog en ontroostbaar was, oppakte, slaakte [slachtoffer3] een harde kreet, hij had moeite met ademhalen en werd slap. Pas later tijdens het tweede deel van het vijfde verhoor op 1 februari 2011 vertelde verdachte dat hij in de nacht van vrijdag op zaterdag [slachtoffer3], toen hij iets na middernacht lag te huilen, oppakte en hem daarbij heeft laten vallen. [slachtoffer3] viel toen met de voorkant van zijn hoofd hard tegen de bedrand. Hij slaakte op dat moment een kreet en kwam vervolgens met zijn linkerbeen tussen de spijlen van het bed. [slachtoffer3] is van een hoogte van ca 30-40 cm gevallen. Hij huilde als een gek. Verdachte heeft [slachtoffer3] toen meteen bij zijn hoofd gepakt en is met [slachtoffer3] op de bureaustoel gaan zitten. Toen kwam [slachtoffer2] binnen. [slachtoffer3]s ademha-ling was meteen anders; hij wilde huilen, maar kon het niet. Na de val was hij een ander kind, aldus verdachte.

Volgens verdachte zou deze val van ca 30 à 40 cm de oorzaak moeten zijn van het hoofdletsel.

Met betrekking tot de bij [slachtoffer3] geconstateerde schedelbreuken stelt de deskundige [naam] dat deze, in combinatie met ernstig hersenletsel, zeer veel waarschijnlijker zijn bij een niet accidentele toedracht (het gevolg van menselijk handelen) dan bij een accidentele toedracht (het gevolg van een ongeval of ongeluk en/of de gemelde val op de rand van het bedje). Met betrekking tot de bloeding onder het harde hersenvlies stelt [naam] dat deze een bevinding kan zijn bij toegebracht hersenletsel, waarbij sprake kan zijn van een contacttrauma, van schudden of van een combinatie van beiden. Hiervoor is zeer veel kracht nodig. Krachten die ontstaan bij het vallen van beperkte hoogte (1-2 meter) zijn onvoldoende voor het ontstaan van een bloeding onder het hersenvlies. Het is zeer onaannemelijk dat een val van 30-40 cm hoogte tegen een bedrand heeft kunnen leiden tot een bloeding onder het harde hersenvlies. [naam] concludeert dat de bij [slachtoffer3] aangetroffen bloeding onder het harde hersenvlies, in combinatie met ernstig hersenletsel veel waarschijnlijker is bij een niet- accidentele toedracht (het gevolg van menselijk handelen) dan bij een accidentele toedracht. (ongeval en/of medische oorzaak en/of de gestelde toedrachten). Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor stollingsstoornissen, infectueuze aandoeningen, stofwisselingsziekten of vaatstoornissen die hebben kunnen leiden tot dergelijke bloedingen. De geconstateerde kneuzing aan de voorzijde van het hoofd kan passen bij geweld aan de voorzijde van het hoofd, maar ook bij geweld aan de achterzijde (omdat in dat geval de hersenen met kracht tegen de voorzijde van de schedel botsen).

Voorts heeft volgens dr. [naam] onderzoek uitgewezen dat kinderen met diffuus hoofdletsel, direct na het ontstaan van het letsel verschijnselen vertonen van verminderd bewustzijn, onregel-matige ademhaling en insulten. Verdere studies hebben uitgewezen dat het traumatisch incident juist vóór (ordegrootte: seconden) het ontstaan van deze klinische verschijnselen moet zijn ontstaan. Het is bijzonder onwaarschijnlijk, aldus [naam], dat bij een kind dat direct na het ontstaan van het hersenletsel gezond en normaal functioneert, in latere instantie alsnog ernstig hersenletsel wordt geconstateerd. [naam] concludeert dat het zeer aannemelijk is dat de verschijnselen bij [slachtoffer3] voor opname in het ziekenhuis op 22 januari 2011, te weten ademhalingsproblemen, slapte en bewustzijnsvermindering, juist na (ordegrootte: enkele seconden) een traumatisch incident zijn ontstaan. De ter zitting gehoorde kinderradiologen [namen] hebben verklaard dat in geval van ernstig hersenletsel zoals vastgesteld bij [slachtoffer3] de gevolgen daarvan vrijwel direct intreden, waarbij gedacht moet worden aan seconden. Vanaf dat moment kan een kind ook niet meer schreeuwen of huilen; het kan hoogstens nog een geluid maken vanuit de hersenschors.

Gezien deze bevindingen van de deskundigen, dat de gevolgen van ernstig hoofdletsel vrijwel meteen na het oorzakelijke incident optreden, kan het voorval in de douche op donderdag 20 januari 2011 worden uitgesloten als oorzaak voor het letsel. De schedelfracturen moeten zijn ontstaan in de nacht van 21 op 22 januari 2011. De rechtbank gaat er van uit dat er een ernstig traumatisch incident heeft plaatsgevonden op het moment dat [slachtoffer3] een (in de bewoordingen van [slachtoffer2]) "ijzingwekkende" kreet sloeg, iets na middernacht. Meteen daarna vertoonde hij de eerder beschreven verschijnselen en is hij naar het ziekenhuis gebracht.

De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat het letsel ontstaan zou zijn, doordat hij [slachtoffer3] uit zijn handen heeft laten glippen waardoor deze op de bedrand viel, niet aannemelijk.

Dr. [naam] heeft verklaard dat schedelbreuken bij jonge kinderen in zeldzame gevallen (minder dan 1%) ontstaan bij een accidentele val van beperkte hoogte (tot ca 110 cm), waarbij het betreft enkelvoudige lineaire breuken zonder ernstig hoofdletsel. Ten aanzien van de bloeding onder het harde hersenvlies, merkt [naam] op dat deze kan zijn ontstaan bij toegebracht schedel-/hersenletsel, waarbij sprake is van contacttrauma, van schudden of een combinatie daarvan. In ieder geval is daarvoor veel kracht nodig.

Niet alleen is het, gezien de verklaringen van de deskundigen, zeer onaannemelijk dat een dergelijke val kan leiden tot een bloeding onder het hersenvlies, het aangetroffen letsel aan en in de schedel van [slachtoffer3] is, aldus deskundige [naam], zeer veel waarschijnlijker bij een niet-accidentele toedracht. Het door de verdediging voorts geschetste scenario dat niet uit te sluiten is dat [slachtoffer2] [slachtoffer3] heeft mishandeld, acht de rechtbank eveneens niet aannemelijk. Reeds omdat zowel [slachtoffer2] als verdachte hebben verklaard dat verdachte bij [slachtoffer3] was toen deze een ijzingwekkende kreet slaakte. Als [slachtoffer2] inderdaad het letsel bij [slachtoffer3] zou hebben veroorzaakt voordat verdachte bij [slachtoffer3] was, zou [slachtoffer3] op dat moment, volgens de deskundigen, geen kreet meer kunnen slaken door de schade aan zijn hersenen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer3], toen verdachte bij hem kwam, voor zijn doen normaal reageerde: hij huilde hard, bewoog met zijn armen en benen en had zijn ogen open.

Verdachte was als enige aanwezig bij [slachtoffer3] toen deze de kreet slaakte, en vervolgens slap in de armen van verdachte hing, met zijn ogen dicht. Weliswaar heeft verdachte in het vijfde verhoor en ter terechtzitting verklaard eveneens een kreet te hebben gehoord toen verdachte nog beneden was, maar gelet op de slechts mogelijke tijdspanne van enkele seconden tussen het ontstaan van het letsel en het intreden van de gevolgen daarvan kan die vermeende kreet niet in verband worden gebracht met het ontstaan van het letsel en is verdachte derhalve degene die het letsel bij [slachtoffer3] heeft toegebracht. Verdachte heeft daarbij, gelet op het geconstateerde letsel, veel kracht en geweld uitgeoefend op het hoofdje van [slachtoffer3]; het moet daarbij gegaan zijn om dermate grof geweld tegen onder meer het – nog zeer kwetsbare- hoofd van een zes weken oude baby, dat dit door verdachte uitgeoefende geweld naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als (mede) gericht op de mogelijke dood van [slachtoffer3], in die zin dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer3] door dit geweld zou komen te overlijden. Dat een dergelijk grof geweld tegen een baby van enkele weken kan leiden tot de dood, moet ook verdachte onderkend hebben.

De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit, te weten poging tot doodslag, heeft gepleegd.

Ten aanzien van feit 2

De officier van justitie stelt dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij wel eens hardhandig de luier heeft verwisseld, en daarbij de beentjes van [slachtoffer3] stevig heeft vastgepakt. De deskundigen zijn het in ieder geval eens over één fractuur, namelijk een dwarse breuk over het scheenbeen. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel.

De verdediging voert aan dat de deskundigen het niet eens zijn over de breuk(en) in het beentje van [slachtoffer3] en dat er voorts geen bewijs is dat, als er al sprake was van een fractuur, deze zou zijn ontstaan door toedoen van verdachte.

De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel op basis van de diverse deskundigenrapporten alsmede de verklaringen van de deskundigen [namen] ter zitting kan worden geconclu-deerd dat er in ieder geval sprake was van één dwarse breuk in het linkerscheenbeen van [slachtoffer3], die is ontstaan door direct inwerkend geweld op het bot, kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid wanneer en hoe die breuk is ontstaan, en ook niet dat het verdachte is geweest die deze breuk al dan opzettelijk heeft toegebracht.

Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 2.

De zaak met parketnummer 05/701068-11

Ten aanzien van feit 1

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

[slachtoffer1] is geboren op 20 februari 2007. Verdachte had sinds juni 2007 een relatie met de moeder van [slachtoffer1], [moeder van slachtoffer1] en zij zijn in december 2007 gaan samenwonen in Weeze, Duitsland. Op 20 of 21 oktober 2007 zijn verdachte en [moeder van slachtoffer1] met [slachtoffer1] naar het ziekenhuis in Zwolle gegaan. Daar werd bij [slachtoffer1] een schedelbasisfractuur met bloedingen geconstateerd. Verdachte en [moeder van slachtoffer1] konden [slachtoffer1] weer mee naar huis nemen. De volgende ochtend is [moeder van slachtoffer1] weer met [slachtoffer1] naar het ziekenhuis gegaan. [slachtoffer1] is daar toen opge-nomen. De schriftelijke rapportage vanuit het Isalaziekenhuis vermeldt het volgende:

- Hoofd, hals: forse zwelling en hematoomvorming links pariëtaal en peri-orbitaal met als gevolg dat linker oog dicht zit.

- Huid: diverse hematomen met name op romp, die lijken te corresponderen met vingerafdruk-ken die kunnen zijn ontstaan bij optillen van het kind.

- CT-scan cerebrum: hematoom links uitwendig, fractuur pariëtaal-occipitaal links met minima-le translatie, gecommuniceerd, geen contusie. Gedurende de opname is [slachtoffer1] spontaan hersteld.

De aan het NFI verbonden forensisch arts [naam] beschrijft het letsel als volgt: de schedelbreuk betrof een lineaire breuklijn in het linkerwandbeen, doorlopend in het achterhoofdsbeen. Deze schedelbreuk past bij compressie en/of direct inwerkend stomp trauma. Daarnaast was er sprake van een gezwollen gelaat, waarbij met name het linker oog zo goed als dicht is, zichtbaar op de in het rapport opgenomen foto, en een asymmetrie van het hoofd. Een dergelijke zwelling kan een onderhuidse bloeding betreffen en passend zijn bij stomp uitwendig geweld met of door een stomp voorwerp, of bij het op basis van zwaartekracht onderhuids uitzakken van bloed of bij een ontsteking.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit gelet op de bewijsmiddelen in het dossier: de verklaringen van aangeefster [moeder van slachtoffer1], haar (stief)vader [naam] en haar moeder [[naam], het geconstateerde letsel en de foto’s van het letsel, en het NFI-rapport van 31 mei 2011.

Het standpunt van de verdediging

Verdachte stelt dat [slachtoffer1] in de ochtend van zaterdag 20 oktober, tijdens het verschonen door zijn moeder, [moeder van slachtoffer1], van de bank is gevallen, en met zijn hoofd op de plavuizen vloer terecht is gekomen. ’s Avonds zijn verdachte en [moeder van slachtoffer1] met [slachtoffer1] naar Zwolle gereden, naar de ouders van [moeder van slachtoffer1]. De volgende dag zijn verdachte en [moeder van slachtoffer1] naar Legoworld gegaan. Daar werden zij door de moeder van [moeder van slachtoffer1] gebeld dat het niet goed ging met [slachtoffer1], waarop ze naar huis zijn gegaan. Verdachte heeft niet gezien dat het gezichtje van [slachtoffer1] blauw was, wel dat het gezwollen was. [moeder van slachtoffer1] en verdachte zijn naar het ziekenhuis gegaan. Daar werd een schedelfractuur geconstateerd. [slachtoffer1] mocht weer naar huis. De volgende ochtend was de zwelling ver-ergerd en is [slachtoffer1] terug gegaan naar het ziekenhuis en is daar opgenomen.

Uit niets volgt dat verdachte iets te maken heeft gehad met de schedelfractuur van [slachtoffer1]. Er is geen bewijs dat verdachte opzet heeft gehad om [slachtoffer1] om het leven te brengen of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte moet van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

De beoordeling door de rechtbank

Aangeefster [moeder van slachtoffer1] heeft verklaard dat [slachtoffer1] zaterdag ‘s ochtends tijdens het verschonen van de bank was gevallen op de plavuizen vloer; hij huilde even, maar er was niets aan hem te zien en hij functioneerde de rest van de dag gewoon goed. ’s Avonds gingen ze gedrieën naar Zwolle, naar de ouders van [moeder van slachtoffer1]. In de auto merkte [moeder van slachtoffer1] dat [slachtoffer1] een beetje afwezig was. In Zwolle heeft ze de huisartsenpost gebeld. De arts zei dat een kind wel wat kan hebben en dat ze niet hoefde te komen. Wel moesten ze [slachtoffer1] om het uur wekken. Die nacht is goed gegaan. De volgende dag heeft [slachtoffer1] gewoon gegeten en hij functioneerde goed. In de ochtend van zondag zijn verdachte en [moeder van slachtoffer1] naar Legoworld geweest en zij lieten [slachtoffer1] achter in de zorg van [moeder van slachtoffer1]s ouders, waar zij die avond ook hebben overnacht. Toen zij terugkwamen, om een uur of één in de middag zei verdachte dat hij moe was en even ging liggen. Hij ging toen met [slachtoffer1] naar boven, terwijl aangeefster en haar ouders beneden bleven. Er was verder niemand in de woning. Aan [slachtoffer1] was op dat moment niets bijzonders te zien. Na een half uur kwam verdachte met [slachtoffer1] weer naar beneden. [slachtoffer1] was toen helemaal bont en blauw. Hij had blauwe plekken in zijn gezicht; aan de linkerzijde had hij een blauw gezicht. Zijn linkeroog was dicht, dik en blauw. Je kon zien dat [slachtoffer1] pijn had. Hij hing in de armen van verdachte. Verdachte zei dat hij [slachtoffer1] zo aangetroffen had in bed. [moeder van slachtoffer1] is meteen met [slachtoffer1], verdachte en haar ouders naar het ziekenhuis in Zwolle gegaan. Daar werd vastgesteld dat [slachtoffer1] een schedelfractuur had en bloedingen. De arts zei dat de bloeding was gaan schuiven richting het oog en dat ze op dat moment niets konden doen. De volgende dag was het hoofd van [slachtoffer1] helemaal dik. [moeder van slachtoffer1] is toen weer met [slachtoffer1] naar het ziekenhuis gegaan. Daar constateerden ze vocht van de zwelling die [slachtoffer1] de avond ervoor had opgelopen. Toen werden ook blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer1] geconstateerd. [slachtoffer1] moest een week in het ziekenhuis blijven.

De ouders van aangeefster bevestigen het relaas van aangeefster op cruciale punten, nu zij het volgende hebben verklaard:

De moeder van [moeder van slachtoffer1], [[naam], heeft verklaard dat [moeder van slachtoffer1], verdachte en [slachtoffer1] zaterdag naar Zwolle zijn gekomen. [moeder van slachtoffer1] had haar verteld dat [slachtoffer1] vrijdag tijdens het ver-schonen van de bank was gevallen. Zaterdag leek hij wat afwezig. In Zwolle hebben ze de huisartsenpost gebeld. De huisarts zei dat het geen kwaad kon, dat ze het in de gaten moesten houden en [slachtoffer1] iedere keer even wakker moesten maken. Zondagochtend zag [slachtoffer1] er goed uit en er was niets aan de hand. [moeder van slachtoffer1] en verdachte zijn naar Legoworld gegaan. Na twee uur waren ze weer terug. [slachtoffer1] moest naar bed en verdachte zei dat hij wel mee zou gaan, omdat hij moe was. [slachtoffer1] zag er toen uit als een normaal gezond kind. Na een half uur, drie kwartier kwam verdachte met [slachtoffer1] op de arm naar beneden. In de tussentijd was niemand anders naar boven geweest. [naam] zag dat [slachtoffer1]'s gezicht helemaal dik en blauw was. De bovenkant, het voorhoofd en de zijkant van het hoofd waren dik en blauw, het glom echt. De huid was blauwig, een heel naar gezicht. Verdachte zei dat hij wakker werd en geschrokken was dat [slachtoffer1] er zo uitzag. De enige verklaring voor hen, aldus [naam], was dat [slachtoffer1] vrijdagochtend van de bank was gevallen. In het ziekenhuis bleek dat [slachtoffer1] twee scheurtjes in de schedel had, schedelbasisfractuur. Hij mocht weer mee naar huis. Maandagochtend was het hoofdje van [slachtoffer1] weer dik en opgezwollen. Ze zijn toen weer naar het ziekenhuis gegaan met [slachtoffer1].

De stiefvader van [moeder van slachtoffer1], [naam], heeft verklaard dat de avond voor het bezoek aan Lego-land [moeder van slachtoffer1], verdachte en [slachtoffer1] naar hen waren gekomen. [slachtoffer1] was toen niet helemaal fit en ze hebben de dokter gebeld. Zondagochtend was [slachtoffer1] weer fit en speelde hij. Verdachte en [moeder van slachtoffer1] zijn naar Legoland gegaan, maar kwamen eerder terug, omdat verdachte hoofdpijn had en moe was. Verdachte wilde gaan slapen en ging met [slachtoffer1] naar boven. [slachtoffer1] zag er toen uit zoals een kindje er uit moet zien. Na drie kwartier tot een uur zag [naam] verdachte beneden of half op de trap, en hoorde verdachte zeggen “het gaat niet zo goed”. [naam] is met [moeder van slachtoffer1], [naam], en verdachte naar boven gelopen en zag een hele dikke bult op de zijkant van het hoofd van [slachtoffer1]. [slachtoffer1] had de ogen open en was afwezig. Zijn huid was een beetje wittig. Ze zijn met [slachtoffer1] naar het ziekenhuis gegaan. Er zijn foto’s gemaakt. Er zaten breukjes, maar [slachtoffer1] kon wel naar huis. De volgende ochtend is [slachtoffer1] weer naar het ziekenhuis gegaan. Het bleek dat het letsel aan de zijkant van het hoofd naar voren trok. [slachtoffer1] moest in het ziekenhuis blijven en de kinderbescherming werd ingeschakeld.

Ten aanzien van het letsel staat vast dat [slachtoffer1] een schedelfractuur had.

De deskundige [naam] schrijft in zijn rapport dat er een breuk is geconstateerd in het linkerwandbeen, doorlopend in het linker achterhoofdsbeen.. [naam] schrijft voorts dat accidentele schedelbreuken na een val van beperkte hoogte (tot 110 cm) bij kinderen zeldzaam zijn (minder dan 1% van de kinderen). De schedelbreuk is passend bij compressie en/of bij direct inwerkend stomp trauma. en iets waarschijnlijker bij een niet-accidentele toedracht (door menselijk han-delen) dan bij de genoemde toedracht van een val van de bank . [naam] heeft in zijn rapport een foto van [slachtoffer1] opgenomen met een gezwollen gezichtje en een geheel dicht linkeroog. [naam] schrijft ten aanzien van die foto dat in geval van uitwendig geweld het aannemelijk is dat de zwelling van het oog en het gelaat binnen enkele uren na het moment van de geweldsinwerking ontstaan zijn. [moeder van slachtoffer1] heeft ten aanzien van bedoelde foto verklaard dat deze direct na het incident is gemaakt, toen [slachtoffer1] nog thuis was. In een e-mail bericht aan de officier van justitie d.d. 6 juli 2011, schrijft [naam] dat een verband tussen de zwelling en de schedelbreuk voor de hand ligt. Het is (zeer) onwaarschijnlijk dat een onderhuidse zwelling bij een schedel-breuk binnen 30-60 minuten plots ontstaat, er van uit gaande dat er sprake is geweest van een oorzakelijke val van geringe hoogte een dag eerder.

De deskundigen [namen] hebben verklaard dat voor het ontstaan van een schedelfractuur bij een baby veel kracht nodig is.

Tegenover de verklaring van verdachte staan de verklaringen van [moeder van slachtoffer1], [naam] en [naam]. Deze verklaringen komen zoals gezegd op hoofdpunten overeen: [slachtoffer1] was zondagochtend fit en er was niets aan de hand. Verdachte is ’s middags met [slachtoffer1] naar boven gegaan om te slapen. Daarna was het gezichtje van [slachtoffer1] aan de linkerkant dik en blauw.

In het ziekenhuis worden breuken in de schedel van [slachtoffer1] geconstateerd. Uit de verklaringen komen twee mogelijke oorzaken voor deze breuken naar voren: [slachtoffer1] is van de bank gevallen tijdens het verschonen of hij heeft het letsel opgelopen terwijl hij met verdachte boven was. In aanmerking genomen dat de symptomen binnen enkele uren na het ontstaan van dergelijk letsel optreden, en [slachtoffer1] zaterdag en zondagochtend, voor hij met verdachte naar boven ging, goed en redelijk normaal functioneerde en er niets aan de hand was met hem, moet, in het voetspoor van de hiervoor vermelde bevindingen van de deskundige [naam], de val van de bank – die meer dan een etmaal tevoren had plaatsgevonden- als oorzaak van het letsel van de hand worden gewezen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat het letsel is ontstaan toen [slachtoffer1] met verdachte boven was. Gelet op de aard van het letsel, moet verdachte grote kracht hebben uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer1]. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de mate van geweld die nodig is om bij een zo jong kind een schedelfractuur te veroorzaken en de ernst van het ontstane letsel, de gedragingen van verdachte waardoor het letsel is ontstaan van dien aard moeten zijn geweest dat deze naar hun uiterlijke verschijnings-vorm kunnen worden aangemerkt als (mede) gericht op de mogelijke dood van [slachtoffer1], in die zin dat verdachte door het toegepaste geweld bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer1] door het geweld zou komen te overlijden.

De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit, te weten poging tot doodslag, heeft gepleegd.

Ten aanzien van feit 2

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

[slachtoffer1] is geboren op 20 februari 2007. Verdachte had sinds juni 2007 een relatie met de moeder van [slachtoffer1], [moeder van slachtoffer1] en zij zijn in december 2007 gaan samenwonen in Weeze, Duitsland. Op maandagochtend 7 april 2008 is [moeder van slachtoffer1] samen met de moeder van verdachte met [slachtoffer1] naar het ziekenhuis gegaan in Krefeld. [slachtoffer1] was toen 13 maanden oud. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer1] een verse dwarse breuk in het linker scheenbeen kniewaarts had. Een dag later werd tevens een verse breuk in het rechteropper-armbeen geconstateerd en een oude breuk in het linker opperarmbeen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit. Er is wettig bewijs met de aangifte en de letselbeschrijvingen. Verdachte geeft geen adequate verklaring voor de kreet die door aangeefster werd gehoord de nacht voordat de breuken werden geconstateerd. Uit het hele dossier komt naar voren dat verdachte een agressieprobleem heeft en agressie afreageert op zwakke, weerloze mensen en dieren.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat [moeder van slachtoffer1] in haar verklaringen heeft erkend dat ze nimmer heeft gezien of gemerkt dat verdachte [slachtoffer1] iets zou hebben aangedaan. Voorts is aangevoerd dat de verschillende deskundigen niet geheel eenduidig verklaren over de geconstateerde breuken en de leeftijd van die breuken. Tenslotte stelt de verdediging dat zelfs al zouden de breuken door toepassing van geweld zijn ontstaan, dan is nog de vraag wie dat dan heeft gedaan. Er is echter geen enkel bewijs dat verdachte het zou hebben gedaan, en nog minder dat hij het dan opzettelijk zou hebben gedaan.

De beoordeling door de rechtbank

[moeder van slachtoffer1] heeft verklaard dat op een vrijdag in april 2008 [slachtoffer1] van de schoot van de kinderleid-ster hupte, toen zij hem ophaalde bij de kinderopvang. De leidster ving hem op en hij is niet op de grond gevallen. [slachtoffer1] is ’s avonds gewoon op bed gelegd. Die nacht begon [slachtoffer1] te huilen. Verdachte zei dat hij wel zou gaan kijken. Hij is naar het bed van [slachtoffer1] gegaan. [moeder van slachtoffer1] hoorde een harde krijs en ze hoorde [slachtoffer1] nog harder huilen. Op de kamer van [slachtoffer1] zag ze verdachte met [slachtoffer1] staan. Hij had [slachtoffer1] op de arm. [moeder van slachtoffer1] heeft [slachtoffer1] gecontroleerd, maar zag niets. [slachtoffer1] voelde wel warm aan. Dat weekend huilde [slachtoffer1] veel. Zondagavond merkte [moeder van slachtoffer1] dat er iets met zijn beentje was. Het was dikker en warm en ze mocht er niet aankomen, dan begon hij te huilen. De maandag erna is [moeder van slachtoffer1] met [slachtoffer1] naar het ziekenhuis gegaan. Daar is een foto gemaakt. [slachtoffer1] had een breuk in zijn linkerbeen onder de knie. En [slachtoffer1] had breuken in zijn bovenarm. De dokter zei dat het recente breuken waren. Vanaf het moment dat [slachtoffer1] die krijs gaf was hij heel hangerig; hij was sloom en wilde alleen bij [moeder van slachtoffer1] op schoot zitten. Hij wilde niet zitten of niks. Als [moeder van slachtoffer1] hem verschoonde huilde hij harder dan normaal.

Verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie ontkend de breuken te hebben veroorzaakt en heeft zich voor het overige beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft alleen nog verklaard zich te herinneren dat [moeder van slachtoffer1] met zijn moeder met [slachtoffer1] op een maandag naar het ziekenhuis is gegaan en dat daar in de arm en het been van [slachtoffer1] breuken zijn geconstateerd.

Deskundige [naam] schrijft in zijn rapport dat op 7 april 2008 [slachtoffer1] in het St.-Clemens Hos-pital in Geldern, Duitsland kwam met een zwelling aan het linkerbeen. Er werd een dwarse breuk in het linkerscheenbeen kniewaarts vastgesteld. Een dag later werden aan de hand van röntgenfoto’s een breuk in het rechteropperarmbeen geconstateerd, alsmede een mogelijke oude breuk in het linker opperarmbeen. Bij een herbeoordeling van deze radiologische bevindingen in het Helios Klinikum Krefeld werd de verse breuk in het linkerscheenbeen bevestigd. Tevens werd in het linkerdijbeen (bovenbeen) aan de zijde van de knie een breuk geconstateerd. De verse breuk in het rechteropperarmbeen werd bevestigd, evenals de oude breuk in het linker opperarmbeen. Ten aanzien van de breuk in het linkerscheenbeen stelt [naam] dat breuken in het scheenbeen ontstaan door direct inwerkend geweld op de schacht en dat deze bij niet-mobiele kinderen zeer verdacht zijn voor mishandeling. Ten aanzien van de breuk in de rechterboven-arm schrijft [naam] dat het een verse dwarse breuk betrof. Dwarse botbreuken ontstaan door tor-sie en draaien (bijvoorbeeld door de bovenarm stevig met twee handen vast te pakken en de handen tegengesteld aan elkaar te draaien), en doorgaans niet door direct inwerkend geweld. Het feit dat op twee verschillende plaatsen in het lichaam sprake is van een verse botbreuk, maakt dat de combinatie van botbreuken zeer veel waarschijnlijker is bij een niet-accidentele toedracht (door menselijk handelen) dan bij een accidentele toedracht (door een val of ongeval). Nu de botbreuken pijnlijk zullen zijn geweest is het niet aannemelijk dat deze op een verschillend moment zijn ontstaan, zonder dat er gedragsmatige aanwijzingen zouden zijn voor het bestaan van een botbreuk.

De deskundigen [namen] hebben na bestudering van de foto’s ter terechtzitting van 11 oktober 2011 bevestigd dat

- in de bovenarm rechts een schuin verlopende fractuur zichtbaar was; er geen aanwijzing van genezing was en de fractuur minder dan een week oud was;

- in het linkerbovenbeen aan de buitenkant een torus-fractuur zat;

- en in het linker scheenbeen aan de binnenkant een fractuur zat tot aan de groeischijf, welke in lijn lag met de torusfractuur; ook deze fractuur toonde geen kenmerk van genezing.

Zij verklaarden voorts dat deze combinatie van fracturen niet te verklaren was met het scenario dat [slachtoffer1] bijna van de schoot van de kinderleidster zou zijn gesprongen, zo dat overigens al met één van de fracturen het geval zou zijn. Datzelfde wordt verklaard door prof . dr. S. [naam], werkzaam bij het instituut voor forensische geneeskunde in Düsseldorf. Zij beschrijft in een herbeoordeling van de foto's dezelfde fracturen en voegt daaraan toe dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor osteogenesis imperfecta (broze botten). Het door de moeder beschreven voorval in de kinderopvang biedt geen plausibele verklaring voor welke van de fracturen dan ook. Evenmin kunnen zij worden toegeschreven aan kleine ongevallen bij het spelen of in de huishouding. De botbreuken moeten zijn ontstaan als gevolg van ernstig en bot geweld, eventueel met torsiecomponent.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaande de lezing van verdachte dat de bij [slachtoffer1] na het weekeinde geconstateerde verse breuken in zijn linkerscheenbeen en rechter-bovenarm het gevolg kunnen zijn van zijn vergeefse poging op de vrijdag daarvoor om van de schoot van de kinderleidster af te springen terzijde dient te worden gesteld. Dit zowel gelet op de combinatie van fracturen als op de ruime tijdspanne tussen het pogen van de schoot te springen en de gedragswijziging bij [slachtoffer1] en het ontstaan van een dik beentje, welke aanleiding waren voor [moeder van slachtoffer1] om met [slachtoffer1] naar het ziekenhuis te gaan. Verdachte was aanwezig bij [slachtoffer1] op het moment dat deze een harde krijs gaf en nog harder ging huilen. [moeder van slachtoffer1] trof [slachtoffer1] aan op de arm van verdachte. Vanaf dat moment was [slachtoffer1] meer aan het huilen, hij was hangerig en wilde alleen bij [moeder van slachtoffer1] op schoot zitten; hij huilde ook harder tijdens het verschonen en zijn been was gevoeliger dan normaal.

De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden volgt dat verdachte het letsel bij [slachtoffer1] heeft toegebracht. In aanmerking genomen dat de breuk in het scheenbeen ontstaan moet zijn door direct inwerkend geweld en de dwarse breuk in de rechterbovenarm is ontstaan door torsie en draaien, is de rechtbank voorts van oordeel dat de breuken niet kunnen zijn ont-staan door een ongeluk, doch dat verdachte de breuken opzettelijk heeft toegebracht, dan wel dat verdachte zodanig geweld heeft toegepast op [slachtoffer1] dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij dergelijk zwaar letsel bij [slachtoffer1] zou toebrengen.

De officier van justitie heeft de tenlastelegging ter terechtzitting van 11 oktober 2011 aangevuld met een breuk in de schedel van [slachtoffer1], nu de kinderradiologen [namen] op de ter zitting beoordeelde foto’s tevens een schedelbreuk hebben geconstateerd, waarvan de ouderdom moeilijk is vast te stellen, maar die volgens hen hooguit enkele maanden en zeker niet van

oktober 2007 kan dateren. Deze breuk zou veroorzaakt zijn door inwerkend geweld. De recht-bank kan echter uit het verhandelde ter zitting noch uit de bewijsmiddelen een incident destilleren dat in causaal verband kan worden gebracht met deze schedelbreuk, laat staan dat verdachte hier enige betrokkenheid bij heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit, te weten zware mishandeling, heeft gepleegd.

Ten aanzien van feit 3

Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:

- het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer2] ;

- het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de politie ;

- verklaring verdachte ter terechtzitting .

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het navolgende tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

Ter zake het onder parketnummer 05/701068-11 tenlastegelegde

1.

hij in of omstreeks de periode 20 oktober 2007 tot en met 22 oktober 2007 te

Zwolle, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk R.R.R.

[slachtoffer1] (geboortedatum 20 februari 2007) van het leven te beroven,

opzettelijk die [slachtoffer1] heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of

drukkend en/of klemmend geweld ('compressie') op het hoofd van die [slachtoffer1] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2008 tot en met 7 april 2008 te

Weeze (Duitsland),

aan een persoon genaamd R.R.R. [slachtoffer1] (geboortedatum 20 februari

2007), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een

een breuk in het linkerscheenbeen en/of een breuk in het rechteropperarmbeen,

door opzettelijk geweld op die lichaamsdelen uit te oefenen en/of door die arm

(met kracht) vast te pakken en met zijn, verdachtes, handen in tegengestelde

richting draaibewegingen op die arm te maken/uit te oefenen;

3.

hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2011 tot en met 20 januari 2011

te Nijmegen, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon te weten R.

[slachtoffer2], met zijn hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

Ter zake het onder parketnummer 05/700175-11 tenlastegelegde

1.

hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland,

ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk zijn kind/baby

[slachtoffer3] (geboortedatum 3 december 2010) van het leven te beroven,

opzettelijk die [slachtoffer3]

- heeft geslagen en/of (hevig) botsend en/of drukkend en/of klemmend geweld

('compressie') op het van die [slachtoffer3] heeft uitgeoefend,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ter zake het onder parketnummer 05/701068-11 tenlastegelegde

Ten aanzien van feit 1: Poging doodslag

Ten aanzien van feit 2: Zware mishandeling

Ten aanzien van feit 3: Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel

Ter zake het onder parketnummer 05/700175-11 tenlastegelegde

Ten aanzien van feit 1: Poging doodslag

5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitslui-ten.

6. De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht..

Het standpunt verdediging

De verdediging heeft betoogd dat, nu verdachte dient te worden vrijgesproken voor de twee tenlastegelegde pogingen doodslag en de zware mishandeling, de voor de resterende mishandeling op te leggen gevangenisstraf gelijk moet zijn aan de voorlopige hechtenis die verdachte al heeft ondergaan. Derhalve dient de verdachte op de dag van de uitspraak in vrijheid te worden gesteld.

De beoordeling door de rechtbank

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is be-gaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 14 september 2011;

• een Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. P.K. Kristensen, GZ-psychooloog, ge-dateerd, 8 juli 2011, betreffende verdachte

• een Pro Justitia rapport opgemaakt door J.M.J.F. Offermans, psychiater en drs. P.K. Kristensen, GZ-psycholoog, gedateerd, 8 juli 2011, betreffende verdachte

• een reclasseringsadvies, opgemaakt door J. van den Hoogen, gedateerd 8 juli 2011, betreffende verdachte.

Uit de psychiatrische en psychologische rapportages, opgesteld ten behoeve van het onder parketnummer 05/700175-11 tenlastegelegde, komt naar voren dat de intelligentievermogens van verdachte rond de grens van zwakbegaafd liggen. Verdachte is rationeel en concreet ingesteld en heeft uitleg nodig om het gedrag van een ander te begrijpen. Verdachte heeft grote gevoeligheid voor alles wat kan worden opgevat als kritiek. Verdachte heeft een aanpassingsstoornis en geremde agressieregulatie. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Rapporteurs beschikten ten tijde van hun onderzoek slechts over het dossier met betrekking tot [slachtoffer3] en waren slechts terloops ervan op de hoogte dat er nog een andere zaak (met betrek-king tot [slachtoffer1]) speelde. Toen zulks bekend werd, hebben zij de wens geuit aanvullend te rapporteren, bij voorkeur in een klinische setting teneinde in een 7 x 24 uurs observatie meer zicht te krijgen op de omgang van verdachte met emoties, controlebehoefte, impuls- en agressie-regulatie. Verdachte heeft echter ten enenmale geweigerd verder medewerking te verlenen aan een aanvullend onderzoek, hetzij klinisch, hetzij ambulant, omdat, in de woorden van de raadsman, de rapporterende deskundigen blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. Zij gaan immers bij voorbaat al uit van de schuld van verdachte terwijl de rechtbank zich daarover nog niet heeft uitgelaten. Mede gezien de stellingname van de ter zitting gehoorde deskundige Offermans, namelijk dat enkel observatie van verdachte zonder diens volledige medewerking, zinloos zal zijn, heeft de rechtbank ter zitting afgezien van een bevel tot opname van verdachte in een observatiekliniek alsook van een bevel tot nadere ambulante rapportage.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal geweldsmisdrijven. Tot twee maal toe heeft verdachte zeer jonge en volstrekt weerloze kinderen zodanig ernstig mishandeld dat fracturen in de schedel zijn vastgesteld en ten minste één maal fracturen in de ledematen. Het letsel had tot de dood van de kinderen kunnen leiden; ten aanzien van [slachtoffer3] is het zeer de vraag of hij volledig zal herstellen, dan wel of er enige mate van blijvend letsel zal resteren. [slachtoffer3] was verdachtes eigen zoon van enkele weken oud, [slachtoffer1] was de zoon van zijn partner, enkele maanden oud. Beide kinderen waren aan verdachtes zorg toevertrouwd en hij heeft op momen-ten dat hij alleen was met de betreffende kinderen geweld op hen toegepast dat gelet op het ont-stane letsel buitengewoon ernstig van aard moet zijn geweest. Dit soort feiten zijn uitermate schokkend te noemen. Te meer nu dit geweld heeft plaatsgevonden binnen de huiselijke kring. Immers binnen deze huiselijke kring dienen vooral kinderen veiligheid en geborgenheid te krijgen. Daarbij gaat het hier om kinderen die volkomen hulbehoevend zijn en zich op geen enkele wijze tegen dit wrede handelen hebben kunnen verweren. Daarnaast dient een (stief)ouder nu juist de persoon te zijn, waarop een kind het meest mag vertrouwen. Dit vertrouwen heeft ver-dachte op extreme wijze geschaad. Verdachte heeft door aldus te handelen tot tweemaal toe de slachtoffers blootgesteld aan een enorm risico, te weten letsel dat dodelijk had kunnen zijn.

Voorts heeft verdachte zijn toenmalige levensgezel mishandeld. Ook dit is een ernstig feit, omdat dit geweld eveneens binnen de huiselijke kring heeft plaatsgevonden.

Verdachte heeft door aldus te handelen een zeer grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijk integriteit van de slachtoffers.

Het moge duidelijk dat dergelijk feiten naast de fysieke schade ook ernstige psychologische consequenties zullen hebben voor de slachtoffers. De rechtbank rekent het verdachte onder ge-noemde omstandigheden voorts zeer aan dat verdachte geen enkele verantwoording neemt voor zijn daden, maar dat hij teneinde onder zijn schuld uit te komen de schuld van de letsels bij de betreffende moeders neerlegt.

Uit het dossier komt naar voren dat met name [slachtoffer3] in zijn eerste weken een 'huilbaby' was, die luidkeels en langdurig blijk gaf van zijn aanwezigheid. Dat is zonder meer zeer stressvol voor jonge ouders, temeer daar er nog een tweelingzusje was die ook verzorgd moest worden. Bovendien had verdachte in die periode problemen op het werk, hij had nog een huis in Duitsland en er waren financiële problemen. De rechtbank sluit niet haar ogen voor de problematische situatie in de bewuste periode en voor de frustraties die verdachte moet hebben ondervonden door het aanhoudende gehuil van de baby in combinatie met de andere problemen. Nooit echter kan zulks een rechtvaardiging zijn voor het gebruik van hevig geweld tegen deze weerloze kinderen.

Dit geldt te meer, nu verdachte meermalen en onder verschillende omstandigheden deze mate van geweld tegen baby’s en tevens geweld tegen zijn partner heeft gepleegd. De rechtbank acht dit zeer zorgwekkend, zeker nu uit het psychiatrische en psychologische rapport naar voren komt dat verdachte agressieproblematiek heeft. Aanvullend gedragskundig onderzoek zou zeer zinvol zijn geweest, nu er, anders dan bij de deskundigen aanvankelijk bekend was, sprake lijkt te zijn van een patroon van geweld. De psycholoog heeft vermeld dat verdachte sterk is gericht op het hebben van een eigen gezin. Op basis van zijn agressieregulatieproblematiek valt te voor-spellen dat verdachte geneigd zal zijn om relaties aan te gaan met een vrouw die zelf de nodige problemen heeft waarmee hij ze kan helpen. Hoewel hij dit niet bewust opzoekt, zal dat in combinatie met de moeite die hij heeft in het omgaan met complexe situaties, binnen een nieuwe relatie weer tot problemen kunnen leiden. De rechtbank leidt hieruit af (en wordt hierin bevestigd door het feit dat het inderdaad tot twee keer fout is gegaan) dat er een reëel gevaar voor herhaling is, wanneer verdachte geen inzicht krijgt in zijn eigen handelen en niet serieus zijn problemen onder handen neemt. Er zijn evenwel in juridisch opzicht te weinig aanknopingspun-ten voor het opleggen van een maatregel tot behandeling, zeker nu verdachte te kennen heeft gegeven nergens aan te willen meerwerken.

De rechtbank acht weliswaar minder feiten dan de officier van justitie bewezen, maar is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf geen recht doet aan de ernst de bewezenverklaarde feiten en zal derhalve een hogere onvoorwaarde-lijke gevangenisstraf straf opleggen.

6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De raadsman heeft primair betoogd dat de vordering die door R. [slachtoffer2] is ingediend niet ont-vankelijk dient te worden verklaard, nu zij niet als benadeelde partij kan worden aangemerkt.

De officier van justitie heeft hiertoe betoogd dat uit het onderbouwingsformulier duidelijk blijkt dat mevrouw R. [slachtoffer2] de schadevergoeding voor haar zoon vraagt.

De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Op het voegingsformulier strekkende tot vergoeding van geleden schade, is weliswaar de naam van R. [slachtoffer2] ingevuld, maar is ook op dezelfde regel aangegeven dat zij de moeder is van [slachtoffer3]. Daarnaast wordt in het begeleidend schrijven van Slachtofferhulp Nederland aangegeven dat [slachtoffer3] de benadeelde partij is. Uit deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat R. [slachtoffer2] deze vordering heeft ingediend namens haar zoon te weten [slachtoffer3]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat R. [slachtoffer2] namens haar zoon ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.

Gelet op het vorenstaande heeft de benadeelde partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. Namens de benadeelde partij wordt een bedrag van immateriële schade gevorderd van € 10.000,- en een bedrag van materiële schade van € 681-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft betoogd dat de gestelde materiële kosten van € 681,- zijn onder-bouwd en voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht deze toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,-.

De officier van justitie heeft gevorderd dat het toe te wijzen immateriële bedrag bij voorschot dient te worden toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de vordering niet van eenvoudige aard is omdat voor het gevorderde bedrag van € 10.681,- iedere onderbouwing ontbreekt en de posten niet zijn gespecificeerd en dus R. [slachtoffer2] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.

Voor zover de rechtbank R. [slachtoffer2] ontvankelijk verklaart in de vordering dient deze te wor-den afgewezen, nu naar de mending van de raadsman verdachte dient te worden vrijgespro-ken voor dit feit.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank oordeelt als volgt. De materiële schadevergoeding van € 618,- betreft de volgende posten:

- € 650,- ter zake van de ziekenhuisopname van [slachtoffer3] gedurende ruim een maand (waarbij het gaat om extra kosten die de patiënt maakt om het ziekenhuisverblijf enigszins te veraangenamen. Daarbij wordt aangeknoopt bij de forfaitaire bedragen, zoals opgenomen in de Letselschade richtlijn, die doorgaans wordt gehanteerd in letselschadeprocedures voor de civiele rechter. De rechtbank knoopt aan bij deze richtlijn, maar zal het bedrag wel enigszins matigen, nu [slachtoffer3] slechts enkele weken oud was en het niet in de rede ligt dat hij alle kosten heeft gemaakt die normaliter aan de orde zijn. Aannemelijk is echter dat zijn moeder wel extra kosten heeft gemaakt en deze komen uiteindelijk [slachtoffer3] ten goede. Deze kosten staan daarom ook in voldoende causaal verband met het onrechtmatig handelen. Omdat het gaat om forfaitaire bedragen, is een concrete onderbouwing met bonnetjes e.d. als door de verdediging verlangd, niet noodzakelijk. De kosten worden in redelijkheid gesteld op het bedrag van € 300,-

- € 31,- ter zake van reis- en parkeerkosten voor de moeder tijdens de ziekenhuisopname acht de rechtbank eveneens toewijsbaar.

De gevorderde immateriële schadevergoeding betreft een bedrag van € 10.000,-.

De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dat is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek , is voldaan. De rechtbank stelt de immateri ële schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 5.000,-- en zal dit bedrag bij wege van voorschot toewij-zen aan het slachtoffer.

De rechtbank zal de toegewezen vordering vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit.

Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toepassen en dus verdachte de verplichting opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 287, 300, 302, en 304 van het Wet-boek van Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Spreekt verdachte vrij ter zake het onder parketnummer 05/700175-11 onder feit 2 ten-lastegelegde.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij ter zake parketnummer 05/700175-11 .

Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer3], vertegenwoordigd door R. van [slachtoffer2], te betalen € 5.331,- (zegge vijfduizend driehonderd en één en dertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2011.

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Maatregel van schadevergoeding ad € 5.331,- (zegge vijfduizend driehonderd en één en dertig euro), subsidiair 63 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3], vertegenwoordigd door R. van [slachtoffer2], te betalen € 5.331,- (zegge vijf-duizend driehonderd en één en dertig euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2011, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Aldus gewezen door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll, mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 oktober 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature