Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Toekenning WAO-uitkering (35-45%) vanwege toename van arbeidsongeschiktheid. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak



11/1807 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 februari 2011, 10/799 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 19 oktober 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak 09/5253 ZW, plaatsgevonden op 7 september 2011. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. De Raad heeft de zaken na sluiting van het onderzoek gesplitst en zal in beide zaken afzonderlijk uitspraak doen.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Thans is aan de orde het besluit van het Uwv van 15 september 2010 (bestreden besluit). Bij dat besluit heeft het Uwv onder meer aan appellant, met toepassing van artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en gelet op het feit dat hij tot 1 januari 2003 in het genot van een WAO-uitkering is geweest, vanwege toename van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 20 december 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit onderdeel van het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen:

“ 2.5 Bij besluit van 15 september 2010 heeft verweerder eiser per 20 december 2004 belastbaar geacht conform de FML van 21 januari 2008. In beroep heeft eiser hiertegen aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen alsmede dat verweerder ten onrechte de FML van 21 januari 2008 op 20 december 2004 op hem van toepassing heeft geacht. Eiser acht zich per 20 december 2004 volledig arbeidsongeschikt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Dat eisers klachten als gevolg van zijn psoriasis niet hebben geleid tot het opnemen van meer beperkingen in de FML van 21 januari 2008, betekent immers niet dat verweerder bij zijn medische beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met deze klachten. Nu de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat eisers huidaandoening op de datum in geding werd bedekt door eisers kleren en niet infectueus was of overdreven jeukend zodat eiser zelf kon bepalen in hoeverre bij zijn huidaandoening zichtbaar liet zijn en eiser in dit kader tevens geen medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van deze bevindingen moet worden getwijfeld, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank in zijn rapportages van 21 december 2009 en 15 november 2010 uitvoerig heeft gemotiveerd dat de beperkingen die de verzekeringsarts in de probleemanalyse van 18 januari 2005 heeft geschetst, niet passen bij het beeld van een betrokkene die geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Nu de verzekeringsarts in de probleemanalyse ook niet onderbouwt waarom hij eiser volledig arbeidsongeschikt acht, mocht verweerder minder gewicht toekennen aan deze analyse van de verzekeringsarts dan aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Tot slot kan naar het oordeel van de rechtbank ook aan het door eiser overlegde rapport van psychiater De Graaff niet het door eiser gewenste gewicht worden toegekend. Uit deze rapportage blijkt immers niet dat De Graaff objectief onderzoek heeft gedaan naar eisers claimklachten. Daarnaast sluiten de bevindingen van de Graaff niet aan bij de bevindingen van de behandelend psychiater Sevinç en de behandeling die daarop heeft gevolgd. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit van 15 september 2010 naar het oordeel van de rechtbank voorzien van een deugdelijke medische grondslag.

2.6 Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de rechtbank dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportages van 5 februari 2008 en 29 mei 2009 uitvoerig en toereikend heeft gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser, zoals neergelegd in de FML van 21 januari 2008, niet overschrijden.

2.7 Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt voorts dat de eiser met de functies waarop de schatting is gebaseerd een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 41,89% en op die reden een zodanig inkomen kan verdienen dat hij 35 tot 45% arbeidsongeschikt in zin van de WAO moet worden beschouwd.”

3. Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de eind 2004 bestaande klachten en beperkingen, dat vooral zijn huidklachten het hem onmogelijk maken om arbeid te verrichten in verband met korsten op zijn lichaam en jeuk en dat hij door long- en slaapproblemen snel moe is en verminderde energie heeft. Appellant meent dat hij per 20 december 2004 volledig arbeidsongeschikt is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De rechtbank is uitvoerig en goed gemotiveerd ingegaan op de stellingen van appellant. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en leidt de Raad dan ook niet tot een ander oordeel. De Raad voegt hieraan nog toe dat de longklachten van appellant hebben geleid tot extra beperkingen in de FML. Dat niet in voldoende mate rekening is gehouden met die klachten is door appellant niet met medische stukken aangetoond.

4.2. Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011.

(get.) H.G. Rottier.

(get.) T.J. van der Torn.

IvR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature