Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De verdachte is een voorrangskruising op gereden met de bedoeling om linksaf te slaan. De op dat moment van links komende motorrijder werd door de verdachte niet opgemerkt. De motorrijder heeft krachtig geremd en is ten val gekomen. Als gevolg hiervan is de motorrijder komen te overlijden.

Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte lijdende is aan een terminale vorm van endeldarmkanker en dat hij, gelet op de veelvuldige ziekenhuisbezoeken die met zijn ziekte gepaard gaan, een groot belang heeft bij het behoud van zijn rijbewijs.

Het hof is - alles overwegende en in het bijzonder gelet op de fysieke gesteldheid van de verdachte en de omstandigheid dat een werkstraf daardoor geen passende strafmodaliteit is - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van 5.000 euro alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Uitspraak



Rolnummer: 22-003081-08

Parketnummer: 10-820758-07

Datum uitspraak: 19 oktober 2011

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1944,

adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 13 juli 2011 en 5 oktober 2011.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 03 februari 2007 te Brielle als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Langesingel en de Schrijversdijk (de Provincialeweg N218), althans op één van deze wegen, welk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,

terwijl

-de Schrijversdijk ter plaatse bestond uit twee, door een groenstrook gescheiden, rijbanen, bestemd voor verkeer in beide rijrichtingen, en/of

-zich in die groenstrook, ter hoogte van genoemde kruising, een doorsteek bevond, en/of

-aan bestuurders, die meergenoemde kruising naderden over de door verdachte bereden weg, de Langesingel, door middel van borden B6 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of haaientanden op het wegdek kenbaar werd gemaakt dat zij voorrang dienden te verlenen aan bestuurders op de kruisende weg (de Schrijversdijk), en/of

-een motorrijder, rijdend op de Schrijversdijk, die voor hem, verdachte, van links kwam, dat kruispunt (dicht) was genaderd of naderde,

(vanuit stilstand) genoemd kruispunt is gaan oprijden en/of (rechtdoorgaand) is opgereden of gaan oversteken naar bovengenoemde doorsteek en/of (daarbij) die voor hem, verdachte, van links komende motorrijder niet heeft opgemerkt en/of aan deze motorrijder - in strijd met de op hem rustende plicht - geen voorrang heeft verleend, zulks op een zodanig moment en/of op zodanige wijze dat die motorrijder, die zich (inmiddels) op of ter hoogte van het kruisingsvlak bevond, door (krachtig) remmen ten einde een botsing of aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen is geslipt en/of ten val is gekomen,

waardoor die motorrijder, gemaand [slachtoffer], werd gedood althans zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;

Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 03 februari 2007 te Brielle als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Langesingel en de Schrijversdijk (de Provincialeweg N218), althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, of kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd of kon worden gehinderd;

welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daa, terwijl

- de Schrijversdijk ter plaatse bestond uit twee, door een groenstrook gescheiden, rijbanen, bestemd voor verkeer in beide rijrichtingen, en/of

-zich in die groenstrook, ter hoogte van genoemde kruising, een doorsteek bevond, en/of

-aan bestuurders, die meergenoemde kruising naderden over de door verdachte bereden weg, de Langesingel, door middel van borden B6 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of haaientanden op het wegdek kenbaar werd gemaakt dat zij voorrang dienden te verlenen aan bestuurders op de kruisende weg (de Schrijversdijk), en/of

-een motorrijder, rijdend op de Schrijversdijk, die voor hem, verdachte, van links kwam, dat kruispunt (dicht) was genaderd of naderde,

(vanuit stilstand)genoemd kruispunt is gaan oprijden en/of (rechtdoorgaand) is opgereden of gaan oversteken naar bovengenoemde doorsteek en/of (daarbij) die voor hem, verdachte, van links komende motorrijder niet heeft opgemerkt en/of aan deze motorrijder - in strijd met de op hem rustende plicht - geen voorrang heeft verleend, zulks op een zodanig moment en/of op zodanige wijze dat die motorrijder, zie zich (inmiddels) op of ter hoogte van het kruisingsvlak bevond, door (krachtig) remmen ten einde een botsing of aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen is geslipt en/of ten val is gekomen;

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994), zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 03 februari 2007 te Brielle als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Langesingel en de Schrijversdijk (de Provincialeweg N218), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg (de Provincialeweg N218) werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;

welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,

terwijl

-de Schrijversdijk ter plaatse bestond uit twee, door een groenstrook gescheiden, rijbanen, bestemd voor verkeer in beide rijrichtingen, en

-zich in die groenstrook, ter hoogte van genoemde kruising, een doorsteek bevond, en

-aan bestuurders, die meergenoemde kruising naderden over de door verdachte bereden weg, de Langesingel, door middel van borden B6 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of haaientanden op het wegdek kenbaar werd gemaakt dat zij voorrang dienden te verlenen aan bestuurders op de kruisende weg (de Schrijversdijk), en

-een motorrijder, rijdend op de Schrijversdijk, die voor hem, verdachte, van links kwam, dat kruispunt naderde,

(vanuit stilstand) genoemd kruispunt is gaan oprijden en(rechtdoorgaand) is opgereden en (daarbij) die voor hem, verdachte, van links komende motorrijder niet heeft opgemerkt en aan deze motorrijder - in strijd met de op hem rustende plicht - geen voorrang heeft verleend, zulks op een zodanig moment en op zodanige wijze dat die motorrijder, zie zich (inmiddels) ter hoogte van het kruisingsvlak bevond, door (krachtig) remmen ten einde een botsing of aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen is geslipt en ten val is gekomen;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte (tevens) dient te worden vrijgesproken van het hem subsidiair ten laste gelegde feit, nu er in het onderhavige geval - mede gelet op de thans geldende jurisprudentie - geen sprake is geweest van gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 . De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte bij het oprijden van de kruising niet heeft gezien en/of heeft moeten zien dat zich daarop een motorrijder bevond. Voor de verdachte bestond op dat moment geen verplichting om voorrang te verlenen.

Het hof is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de navolgende feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld.

Op 3 februari 2007 rijdt de verdachte met zijn auto op de Langesingel te Brielle. Bij het naderen van een kruising met de Schrijversdijk, een voorrangsweg, staat de verdachte stil alvorens hij - na naar zijn zeggen naar links en rechts te hebben gekeken - de kruising oprijdt met de bedoeling om linksaf te slaan. De op dat moment van links komende motorrijder wordt door de verdachte niet opgemerkt. De motorrijder heeft krachtig geremd en is ten val gekomen. Als gevolg hiervan is de motorrijder komen te overlijden.

De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat zij met hun auto's achter de auto van de verdachte stonden te wachten om de kruising ter hoogte van de Langesingel over te kunnen steken en dat zij van links een motorrijder hebben zien aankomen. Gelet op deze verklaringen is het hof van oordeel dat de verdachte de motorrijder had kunnen en moeten zien aan komen rijden en hem voorrang had moeten verlenen.

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem subsidiair ten laste gelegde gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 van Wegenverkeerswet 1994 .

Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft bij het oprijden van een kruispunt nagelaten een motorrijder voorrang te verlenen, hetgeen tot een aanrijding heeft geleid met dodelijke afloop.

De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 september 2011, niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.

Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte lijdende is aan een terminale vorm van endeldarmkanker en dat hij, gelet op de veelvuldige ziekenhuisbezoeken die met zijn ziekte gepaard gaan, een groot belang heeft bij het behoud van zijn rijbewijs.

Tegenover de persoonlijke omstandigheden van de verdachte staat het verdriet van de nabestaanden door het overlijden van hun dierbare, dat, zoals onder meer is gebleken uit de in eerste aanleg voorgedragen slachtofferverklaring, nauwelijks in woorden valt uit te drukken. Strafoplegging, in welke vorm ook, zal het verlies van een dierbare naaste niet kunnen goedmaken.

Het hof is - alles overwegende en in het bijzonder gelet op de fysieke gesteldheid van de verdachte en de omstandigheid dat een werkstraf daardoor geen passende strafmodaliteit is - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Het hof acht met name gelet op de gevolgen van het ongeluk geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman is verzocht.

Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Redelijke termijn van berechting

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er voor wat betreft de hoger beroepfase sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Namens de verdachte is op 3 juni 2008 hoger beroep ingesteld. De stukken van het geding zijn eerst op

10 januari 2011 ter griffie van het hof binnengekomen.

Het hof heeft geconstateerd dat er sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM , nu de zaak niet binnen acht maanden na het instellen van het hoger beroep bij het hof is binnengekomen, maar eerst op 10 januari 2011, en de zaak niet binnen een termijn van twee jaren na het instellen van het appel is afgedaan.

Het hof zal de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat, zodat de door het hof passend geachte geldboete van € 6.000,- met € 1.000,- zal worden verminderd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 5.000,- (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.

Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,

mr. D. Jalink en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 oktober 2011.

Mr. S.A.J. van 't Hul is buiten staat dit arrest mede te onderteken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature