Uitspraak
201012801/1/V2.
Datum uitspraak: 29 september 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 17 november 2010 in zaak nr. 10/1105 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 21 oktober 2009, heeft de staatssecretaris van Justitie een verzoek van de vreemdeling om toezending van de motivering van de besluiten van 25 augustus 2009 en 29 september 2009, waarbij achtereenvolgens aan hem en zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2009 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 3:47, eerste lid, van de Awb wordt de motivering vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
Ingevolge artikel 3:48, eerste lid, kan de vermelding van de motivering achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien een belanghebbende binnen een redelijke termijn om de motivering verzoekt, deze zo spoedig mogelijk verstrekt.
2.2. Bij besluit van 25 augustus 2009 is aan de vreemdeling krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Bij datzelfde besluit onderscheidenlijk bij besluit van 29 september 2009 is aan de zonen van de vreemdeling een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2.3. Bij brief van 1 oktober 2009 heeft de vreemdeling de staatssecretaris verzocht om op de voet van artikel 3:48, tweede lid, van de Awb de motivering van voormelde besluiten te verstrekken, desgewenst door toezending van de minuten van die besluiten.
In het op 21 oktober 2009 verzonden besluit heeft de staatssecretaris dit verzoek geduid als een verzoek als bedoeld in artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) en dat verzoek afgewezen.
In het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris dit standpunt gehandhaafd en voorts overwogen dat geen aanleiding bestaat om aan de vreemdeling op de voet van artikel 3:48, tweede lid, van de Awb de motivering van de besluiten van 25 augustus 2009 en 29 september 2009 te verstrekken, nu die besluiten een kenbare motivering bevatten.
2.4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de besluiten van 25 augustus 2009 en 29 september 2009 geen kenbare motivering als bedoeld in artikel 3:47, eerste lid, van de Awb bevatten en dat de minister alsnog zodanige motivering had dienen te verstrekken, nu de vreemdeling binnen een redelijke termijn een verzoek als bedoeld in artikel 3:48, tweede lid, van de Awb heeft gedaan. Op grond hiervan heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 22 december 2009 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb vernietigd. Aan de overige door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden is de rechtbank niet toegekomen.
2.5. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende. Het tweede lid van artikel 3:48 van de Awb ziet op het geval dat vermelding van de motivering van een besluit achterwege is gebleven omdat werd aangenomen dat daaraan geen behoefte bestond. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 13 augustus 2008 in zaken nrs. 200800078/1 en 200800076/1, www.raadvanstate.nl), is het alsnog desverzocht verstrekken van die motivering niet het nemen van een besluit dat vervolgens afzonderlijk, los van het besluit waarop die motivering ziet, vatbaar is voor bezwaar en beroep. Gelet op artikel 1:3, tweede lid, van de Awb is de afwijzing van een verzoek om die motivering alsnog te verstrekken derhalve niet gelijk te stellen met een besluit in de zin van de Awb.
Reeds gelet op het voorgaande kan het oordeel van de rechtbank geen stand houden.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De grief behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over het beroep van de vreemdeling inzake de door de staatssecretaris gegeven toepassing aan de Wbp, ziet de Afdeling aanleiding om de zaak met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terug te wijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.7. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2010 in zaak nr. 10/1105;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken-Westra
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2011
434.
Verzonden: 29 september 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser