Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Begrip genothebbende als bedoeld in art. 24 Wet WOZ. Beschikking WOZ en aanslag WOZ opgelegd aan executoriaal verkopende bank. Nu de woning op 1 januari 2009 al wel executoriaal was verkocht, maar nog niet geleverd, was mevrouw A daarvan nog de eigenaar en daarmee genothebbende en belastingplichtige. Aan de bank kon geen aanslag worden opgelegd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 28 september 2011

in het geding tussen:

de naamloze vennootschap [X] N.V., gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Gravenhage, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 7 december 2010, nummer AWB 10/2686 WOZ, betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur bij beschikking op de voet van artikel 24 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde, vastgesteld op € 139.000, bekendgemaakt van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), naar waardepeildatum 1 januari 2008 en toestandsdatum 1 januari 2009 en geldend voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Bij hetzelfde geschrift heeft de Inspecteur bekendgemaakt de daaraan gerelateerde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen en in de rioolheffing van de gemeente ’s-Gravenhage voor het jaar 2009.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.3. Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 448,50 aan belanghebbende te voldoen, en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan haar te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.

2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 augustus 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen.

Belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. De woning is in januari 2006 in eigendom verworven door mevrouw [A]. Gelijktijdig is ten behoeve van belanghebbende een recht van eerste hypotheek op de woning gevestigd in verband met een door belanghebbende aan mevrouw [A] verstrekte hypothecaire geldlening.

3.2. Gedurende 2008 is mevrouw [A] in het voldoen aan haar betalingsverplichtingen aan belanghebbende in verzuim komen te verkeren. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van haar recht als eerste hypotheekhouder de woning te doen executeren.

3.3. Belanghebbende heeft op 2 december 2008 met de notaris de veilingvoorwaarden vastgesteld. De woning is op 9 december 2008 geveild en op 11 december 2008 gegund aan [B] Holding B.V. (hierna: de vennootschap).

3.4. Op 23 januari 2009 heeft betaling en kwijting van de koopsom plaatsgevonden en heeft mevrouw [A] de woning verlaten. Op 26 januari 2009 is de woning door de vennootschap in eigendom verworven door inschrijving in de openbare registers van de akte van vaststelling van de voorwaarden hypotheekveiling, het proces-verbaal van veiling en gunning en van de akte waarin betaling en ontvangst van de koopsom zijn vastgesteld en waarin kwijting daarvoor wordt verleend.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de Inspecteur de beschikking en de aanslagen terecht ten name van belanghebbende heeft gesteld en daarmee belanghebbende terecht als belastingplichtige aanmerkt, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

4.2 Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot bevestiging van de tenaamstelling van de beschikking en de aanslagen en het aanmerken van belanghebbende als belastingplichtige.

4.3 Belanghebbende is van opvatting, dat mevrouw [A] de belastingplichtige is en dat de beschikking en aanslagen aan haar hadden moeten zijn opgelegd.

4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij daartoe in de van hen afkomstige stukken hebben aangevoerd.

Conclusies van partijen

5.1. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar, van de beschikking en van de aanslagen.

5.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, omtrent het geschil het navolgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als ’eiseres’ en de Inspecteur als ’verweerder’:

”2.1 Ingevolge artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet kan ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken, onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven, voor zover van belang, een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2.2 Artikel 24, derde lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) luidt als volgt:

”De bekendmaking van de beschikking geschiedt terstond door toezending aan:

a. degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

b. degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.”

2.3 Artikel 1, lid 1, aanhef en onder b, van de Haagse ”Verordening onroerende-zaakbelastingen 2008” bepaalt:

”Onder de naam ”onroerende-zaakbelastingen” wordt ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken een eigenarenbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting".

Het derde lid luidt:

Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat deze op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is”.

2.4 De Haagse ”Verordening rioolheffing 2009” voor zover van belang, bevat het volgende:

"Artikel 2

Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede

de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3

Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven:

a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; (...)

2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is."

2.5 De rechtbank stelt vast dat op grond van de hierboven geciteerde bepalingen de belastingplicht voor zowel de onroerende-zaakbelasting als de rioolheffing bepaald wordt aan de hand van de feitelijke situatie aan het begin van het heffingsjaar.

In confesso is dat mevr. [A] op 1 januari 2009, hoewel de woning reeds executoriaal was verkocht, daarvan nog eigenaar was en dat zij deze ook bewoonde. Daarmee kwalificeert mevrouw [A] zich als genothebbende in de hierboven onder 2.2. t/m 2.4 vermelde bepalingen.

De stelling van verweerder dat - in plaats van mevrouw [A] - eiseres die hoedanigheid toekomt, omdat zij het aan de hypotheek verbonden recht van parate executie heeft uitgeoefend, is tevergeefs beproefd. In dit verband zij het volgende overwogen.

Het recht van hypotheek is een beperkt recht in de zin van artikel 3:8 van het Burgerlijk Wetboek , strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen (artikel 3:227, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Het is een zekerheidsrecht; de schuldeiser/ hypotheeknemer heeft van het registergoed niet het genot in de zin van artikel 24, derde lid a, van de Wet WOZ (hierna: het genot), ook niet indien wordt overgegaan tot executoriale verkoop van het registergoed. Het genot van het registergoed komt tot aan de levering ingevolge de executoriale verkoop, dus met inbegrip van de periode tussen de executoriale verkoop en de levering, toe aan de (oude) eigenaar/hypotheekgever en na de levering ingevolgde de executoriale verkoop aan de (nieuwe) eigenaar/verkrijger. Dit zou wat betreft de (oude) eigenaar/hypotheekgever anders kunnen zijn in een situatie waarin aan deze het genot van het registergoed tegen zijn wil is ontnomen, welke situatie zich (kennelijk) voordeed in de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 24 december 1996, Belastingblad 1997/415. Verweerder op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde ontkenning door eiseres, niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval van een ontneming tegen de wil van de (oude) eigenaar/hypotheekgever sprake was. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, naar eiseres onweersproken heeft gesteld, de oude eigenaar/hypotheekgever tot aan de levering ingevolge de executoriale verkoop van de woning, in de woning vertoefde. Nu een ontneming tegen de wil van de (oude) eigenaar/hypotheekgever in dit geval niet aan de orde is, kan in het midden blijven welk gevolg naar het oordeel van de rechtbank aan een dergelijke ontneming voor de toepassing van de onder 2.1 tot en met 2.3 genoemde bepalingen verbonden moet worden.

2.6 Het onder 2.5 overwogene is van overeenkomstige toepassing als het gaat om de toepassing van de onder 2.4 genoemde bepalingen.

2.7 Aan het voorgaande moet de gevolgtrekking worden verbonden dat verweerder eiseres ten onrechte als genothebbende in voormelde zin heeft aangemerkt en haar derhalve evenzeer ten onrechte als belastingplichtige heeft gekwalificeerd. De WOZ-beschikking en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen en rioolheffing zijn derhalve ten onrechte aan eiseres opgelegd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het recht van hypotheek is een zekerheidsrecht, strekkende om op de daaraan onderworpen onroerende zaak (de woning) een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Het recht van hypotheek verschaft de hypotheeknemer/schuldeiser (belanghebbende) een zekerheidsrecht op de onroerende zaak dat hem in zijn belangen als schuldeiser ten opzichte van andere schuldeisers beschermt. Van die bescherming ligt de kern in de bevoegdheid om zich met voorrang boven andere schuldeisers op de opbrengst van de onroerende zaak bij gedwongen verkoop te kunnen verhalen. Dit sluit de bevoegdheid tot toe-eigening van de onroerende zaak door schuldeiser (belanghebbende) uit (artikel 3:235 BW).

7.2. Tenzij overeengekomen (artikel 3:267 BW), verschaft het recht van hypotheek de hypotheeknemer /schuldeiser (belanghebbende) niet het gebruik of genot in de zin van artikel 24, derde lid a, Wet WOZ, ook niet indien wordt overgegaan tot executoriale verkoop van het registergoed. Het gebruik en genot van de verhypothekeerde onroerende zaak (de woning) komt tot aan de levering ingevolge de executoriale verkoop, dus met inbegrip van de periode tussen de executoriale verkoop en de levering, toe aan de (oude) eigenaar/hypotheekgever (mevrouw [A]) en eerst na de levering ingevolgde de executoriale verkoop, dat wil zeggen na de inschrijving van de koop/verkoop in de openbare registers, aan de (nieuwe) eigenaar/verkrijger (de vennootschap).

7.3. Indien de schuldenaar (mevrouw [A]) in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, is de hypotheeknemer (belanghebbende) van rechtswege bevoegd het verbonden goed in het openbaar ten overstaan van een bevoegde notaris te doen verkopen (artikel 3:268, eerste lid BW). De hypotheeknemer (belanghebbende) kan niet op andere wijze verhaal op het verbonden goed uitoefenen (artikel 3:268, vijfde lid BW). De koopprijs moet worden voldaan in handen van de notaris (artikel 3:270 BW). De executie vindt plaats door middel van de levering aan de koper (de vennootschap) (artikel 3:89 BW). Eerst nadat de onroerende zaak aan de koper (de vennootschap) is geleverd, is de gewezen eigenaar (mevrouw [A]) verplicht het bezit van de onroerende zaak (de woning) aan de koper (de vennootschap) te verschaffen.

7.4. In de hypotheekakte kan worden bedongen dat de hypotheeknemer bevoegd is het verhypothekeerde goed in beheer te nemen indien de hypotheekgever in zijn verplichtingen jegens hem in ernstige mate tekortschiet en de president van de rechtbank de hypotheeknemer daartoe machtiging verleent. Ook kan in de hypotheekakte worden bedongen dat de hypotheeknemer bevoegd is de aan de hypotheek onderworpen zaak onder zich te nemen indien zulks met het oog op de executie vereist is. Zonder uitdrukkelijke bedingen in de hypotheekakte mist de hypotheeknemer deze bevoegdheden (art. 3:267 BW). Om goederenrechtelijk effect te verkrijgen is nodig, dat de hypotheekakte wordt ingeschreven in de openbare registers. Het bestaan van dergelijke bedingen is door de Inspecteur gesteld noch gebleken.

7.5. De hypotheeknemer kan bij onderhandse, executoriale verkoop met de koper overeenkomen en bij een openbare, executoriale verkoop in de veilingvoorwaarden (doen) opnemen dat de verhypothekeerde onroerende zaak in een bepaalde toestand zal worden geleverd en dat de hypotheekgever zich ook dan niet kan verzetten tegen de executoriale verkoop en levering. Daaruit volgt echter niet dat de hypotheeknemer bevoegd is tot gebruik over te gaan zolang de hypotheekgever nog eigenaar is. Voor die bevoegdheid moet een (afzonderlijke) grondslag kunnen worden aangewezen en daarvan is, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, in dit geval niet gebleken.

7.6. Nu de woning op 1 januari 2009 al wel executoriaal was verkocht, maar nog niet geleverd, was, naar de rechtbank naar juistheid heeft overwogen, mevrouw [A] daarvan nog de eigenaar en daarmee genothebbende en belastingplichtige zoals bedoeld in artikel 24 Wet WOZ. De stelling van de Inspecteur dat - in plaats van mevrouw [A] - belanghebbende die hoedanigheid toekomt, omdat zij het aan de hypotheek verbonden recht van parate executie heeft uitgeoefend, is onjuist en tevergeefs voorgesteld.

7.7. Uit het vorenstaande volgt dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 437 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt à € 437 x 1 (gewicht van de zaak)).

8.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 454.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 437;

- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 454.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema - van der Koogh. De beslissing is op 28 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature