Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Sprake van misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.

Vast is komen te staan de vloer niet geheel vloeistofdicht was en vloeistoffen in de bodem terecht konden komen en ook kwamen, waardoor is gehandeld in strijd met de vergunning en dat verdachte daarvan weet had.

Opzettelijk veranderen van de inrichting zonder wijziging van de Wet milieubeheer-vergunning. Niet aannemelijk is dat verdachte meende, of op goede gronden mocht menen, dat de genoemde materialen binnen de termen vielen van de wel in de vergunning vermelde materialen.

Percolaatvocht is van de opslag van verdachte afkomstig.

Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de vervoersbewijzen in strijd met de waarheid zijn ingevuld en dat dit van de kant van verdachte willens en wetens gebeurde. Niet aannemelijk dat verdachte toestemming meende te hebben.

Het hof overweegt met de rechtbank dat voor de beoordeling van de kwalificatie van het begrip ‘afvalstof’ van belang is de Wet milieubeheer en de daaraan gekoppelde definitie van het begrip afvalstof in artikel 1 juncto Bijlage I van de richtlijn 75 /442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer: 21-001121-09

Uitspraak d.d.: 3 mei 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Arnhem van 5 maart 2009 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [postcode en woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 juni 2010 en 19 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,

mr D. Koningsbloem, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het onder 1 tenlastegelegde kent twee gedachtestreepjes. Het hof vat hetgeen achter deze streepjes is vermeld op als twee impliciet cumulatief tenlastegelegde feiten. Bij het bestreden vonnis is verdachte terzake van het onder 1 onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde feit vrijgesproken. Aangezien tegen deze vrijspraak voor haar geen rechtsmiddel openstaat, zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

Feit 1

[naam bedrijf]. en/of [naam bedrijf] op of omstreeks 10 april 2007 te Afferden, gemeente Druten, terwijl aan [naam bedrijf] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Druten bij besluit van 3 februari 2004 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Druten, sectie [letter], nummer [nummer], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 1, 7 en/of 9 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting genoemd in voornoemde Bijlage, zich, samen en in vereniging dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, hebben/heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers

- bestond de vloer waar de opslag van diverse materialen (onder andere dierlijke meststoffen, kalkachtige stoffen en/of houtsnippers) plaatsvond geheel of gedeeltelijk uit klinkers, in ieder geval was deze vloer niet (geheel) vloeistofdicht en/of werd niet al het uitzakkende vocht opgevangen en door middel van een vloeistofdichte leiding afgevoerd naar de op de tekening (behorende bij de milieuvergunning) aangegeven speciaal hiervoor aangelegde mestzak (voorschrift 1.3.1.1),

zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;

Feit 2

[naam bedrijf] en/of [naam bedrijf] in of omstreeks de periode van 3 februari 2004 tot en met 10 april 2007 te Afferden, gemeente Druten, samen en in vereniging dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting ten behoeve van het composteren van plantaardige organische stoffen en dierlijke meststoffen en/of het transporteren van de grondstoffen en eindproducten, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 1, 7 en/of 9 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in ieder geval een inrichting genoemd in voornoemde Bijlage, hebben/heeft veranderd en/of de werking hebben/heeft veranderd, immers werd de inrichting uitgebreid met de opslag van houtsnippers en/of kalkslib, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;

Feit 3

[naam bedrijf] op of omstreeks 10 april 2007, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 april 2007, te Afferden, gemeente Druten, zonder vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, al dan niet opzettelijk, met behulp van een werk, te weten een pijp, een hoeveelheid percolaatvocht, zijnde/althans (een) afvalstof(fen), verontreinigende en/of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in de Waal, zijnde een oppervlaktewater, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;

Feit 4

[naam bedrijf] op of omstreeks 10 april 2007, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 april 2007, te Afferden, gemeente Druten, zonder vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, al dan niet opzettelijk, op andere wijze dan met behulp van een werk, een hoeveelheid percolaatvocht, zijnde/althans (een) afvalstof(fen), verontreinigende en/of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in het winterbed van de Waal, zijnde een oppervlaktewater, door dat percolaatvocht in het winterbed van de Waal te doen of te laten afvloeien, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;

Feit 5

[naam verdachte] 289, althans een aantal malen in of omstreeks de periode van 1 december 2006 tot en met 10 april 2007 te Heeswijk, gemeente Cuijk, althans in Nederland, (telkens) één of meer Vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid op die/dat vervoersbewijzen/vervoersbewijs als afnemer de afnemer met relatienummer [relatienummer] ([naam afnemer] en/of [naam]) te vermelden of te doen vermelden, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;

Feit 6

[naam bedrijf] 27, althans een aantal maal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 april 2007, te Afferden, gemeente Druten, in elk geval in Nederland, (telkens) al dan niet opzettelijk, bedrijfsafvalstoffen (Filteraid slib) heeft ingezameld, zonder vermelding op een lijst van inzamelaars, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Uit de na aanhouding van de zaak door het hof afgelegde verklaring van getuige [naam getuige], gedateerd 22 september 2010, blijkt dat deze de pijp enkele dagen voor de constatering door verbalisanten buiten medeweten van verdachte heeft aangebracht.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.

Onrechtmatig verkregen bewijs

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het bevel als bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (telefoontap) niet had mogen worden afgegeven. Voor het afgeven van een dergelijk bevel is vereist dat sprake is van een verdenking van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Hiervan was in het onderhavige geval geen sprake, aldus de raadsman, zodat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De tapgesprekken dienen daarom -gelet op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering- (primair) uitgesloten te worden van het bewijs, hetgeen eveneens geldt voor de daaruit voortgekomen resultaten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat dit dient te leiden tot strafvermindering.

Voor de beoordeling van het verweer is van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van

11 oktober 2005, NJ 2006, 625, onder meer het volgende heeft overwogen:

“3.5.1. Het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevelen van opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel houdt in dat die bevoegdheid aan de officier van justitie is verleend. De rechter-commissaris dient tevoren een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt.

3.5.2. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een verdenking als bedoeld in art. 126m, eerste lid, Sv en of het onderzoek dringend vordert dat gegevensverkeer wordt opgenomen. Bij deze laatste toetsing spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol.

De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval als het onderhavige waarin de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen.

Voorts omvat die beoordeling de vraag of het gebruik dat de officier van justitie vervolgens heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het bevelen van het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel in overeenstemming is met die machtiging en ook overigens rechtmatig is.”

Gelet op bovenstaand arrest dient het hof te beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot heeft kunnen komen tot het oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor het verlenen van bedoelde machtigingen was voldaan, en of de officier van justitie de machtiging rechtmatig heeft gebruikt. Inzake de laatste vraag is door de verdediging geen verweer gevoerd, en het hof heeft op dit punt geen onrechtmatigheid geconstateerd.

Allereerst merkt het hof op dat het openbaar ministerie in het proces-verbaal ‘aanvraag bevel ex artikel 126m Wetboek van Strafvordering (onderzoek van telecommunicatie)’ van 10 januari 2007 uitgebreid en duidelijk heeft verantwoord waarom de gevorderde machtiging noodzakelijk werd geacht. Uit voornoemde aanvraag blijkt dat sprake was van een verdenking van valsheid- en milieudelicten. Tot dat vermoeden heeft het openbaar ministerie redelijkerwijs kunnen komen.

Het hof is van oordeel dat ook de rechter-commissaris gelet op de bevindingen van de politie in redelijkheid heeft kunnen komen tot een verdenking van valsheid in geschrift en overtredingen van de Wet milieubeheer en tot het oordeel dat sprake is van misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Op grond daarvan heeft de rechter-commissaris op het moment van afgifte van de machtiging (eveneens) in redelijkheid kunnen komen tot die beslissing. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte, hoewel hij heeft erkend dat de vloer niet geheel vloeistofdicht was, zich wel de moeite heeft getroost om zo goed en zo kwaad als dat ging te voorkomen dat de vloeistoffen in de grond terecht zouden komen. Aldus is gehandeld in de geest van de vergunning, waarmee het opzet op het onder 1 tenlastegelegde komt te vervallen, aldus de raadsman.

Het hof verwerpt dit verweer. Vast is komen te staan de vloer niet geheel vloeistofdicht was en vloeistoffen in de bodem terecht konden komen en ook kwamen, waardoor is gehandeld in strijd met de vergunning en dat verdachte daarvan weet had. Dat verdachte heeft getracht te voorkomen dat de vloeistoffen in de grond terecht zouden komen, doet aan het voorgaande niet aan af nu niet is gesteld of gebleken dat verdachte, daarmee, zoals hij stelt, doende, haar opslagactiviteiten heeft beperkt of teruggebracht.

Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft kunnen en mogen menen dat hij met het opslaan van kalkslib en houtsnippers de vergunning niet overtrad. In de vergunningaanvraag zijn plantaardige organische stoffen en dierlijke meststoffen opgegeven. Kalkslib en houtsnippers betreffen plantaardige organische stoffen en vallen onder het Besluit Organische Overige Meststoffen en daarmee onder de vergunning, aldus de raadsman.

Ook dit verweer wordt verworpen. De vergunning ziet enkel op activiteiten die zijn aangevraagd. Verdachte heeft de twee materialen, kalkslib en houtsnippers, niet vermeld in haar vergunningaanvraag en in de aanvulling daarop. De vergunning ziet dan ook niet op die materialen. Nu hij – naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt – bewust desondanks de genoemde materialen (ook) heeft opgeslagen, heeft hij opzettelijk de inrichting veranderd zonder wijziging van de Wet milieubeheer-vergunning. Niet aannemelijk is dat verdachte meende, of op goede gronden mocht menen, dat de genoemde materialen binnen de termen vielen van de wel in de vergunning vermelde materialen.

Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het percolaat afkomstig was van het bedrijf of de inrichting van verdachte. Daar komt bij dat het percolaat niet op de juiste manier is bemonsterd.

Verbalisanten hebben op 16 april 2007 een proces-verbaal opgemaakt waarin zij relateren dat zij aan de zuidzijde van bedrijfsterrein van de onderneming van verdachte vocht van het (dat) terrein zagen afvloeien in een plas die was gelegen in het naastgelegen weiland. Dit weiland was een onderdeel van het winterbed van de Waal. Het hof wijst verder onder meer op de verklaring van getuige [naam getuige].

Uit een en ander leidt het hof af dat het in casu percolaatvocht betrof en dat dit percolaatvocht van de opslag van verdachte afkomstig was. Het hoogteverschil tussen de opslagplaats van verdachte en de plas in het weiland daarnaast, is dusdanig dat het niet anders kan dan dat het percolaatvocht van die opslagplaats van verdachte in de plas stroomde. Dat er in de buurt van de mestopslag van verdachte een soortgelijke opslag was (van een ander) die, ook in omvang, tot een soortgelijk probleem kon leiden, is niet aannemelijk geworden.

Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde

Door verdachte is gesteld dat hij -wanneer hij mest leverde aan een particulier- in overleg met en op gezag van Bureau Heffingen (later Dienst Regelingen) [naam afnemer] als afnemer op de bon mocht vermelden. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat naar voornoemde stelling van verdachte onvoldoende onderzoek is verricht. Uit het nader onderzoek dat later alsnog is verricht door het openbaar ministerie zou niet zijn gebleken dat de stelling van verdachte niet juist is.

Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de vervoersbewijzen in strijd met de waarheid zijn ingevuld en dat dit van de kant van verdachte willens en wetens gebeurde. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte meende dat hij toestemming van Bureau Heffingen/Dienst Regelingen had om in strijd met de waarheid [naam afnemer] als afnemer te vermelden terwijl hij leverde aan een particulier. Van een dergelijke afspraak is -ondanks nader onderzoek hiernaar- niet gebleken. Mede in aanmerking genomen dat het bestaan van een dergelijke afspraak hoogst onwaarschijnlijk is, ziet het hof geen reden om hiernaar nogmaals nader onderzoek te doen verrichten.

Het verweer wordt verworpen.

Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat kalkslib niet kan worden aangemerkt als afvalstof. Daarnaast ontneemt het nuttige gebruik van het door verdachte afgenomen kalkslib de kwalificatie van afvalstof, aldus de raadsman. Verdachte heeft dat kalkslib ingezameld om het te vermengen met de meststoffen waarin hij handelde, waardoor het kalkslib niet kan of daardoor niet langer kon worden gezien als een afvalstof.

Het hof overweegt met de rechtbank dat voor de beoordeling van de kwalificatie van het begrip ‘afvalstof’ van belang is de Wet milieubeheer en de daaraan gekoppelde definitie van het begrip afvalstof in artikel 1 juncto Bijlage I van de richtlijn 75 /442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (verder: de Richtlijn).

Het hof heeft hierbij in het bijzonder gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2008 (zaak C-188/07, Commune de Mesquer tegen Total France SA en Total International Ltd), waaruit het volgende is af te leiden.

Artikel 1 van de Richtlijn definieert het begrip ‘afvalstof’ als: ‘elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is te ontdoen, of zich moet ontdoen’. Het toepassingsgebied van het begrip ‘afvalstof’ in de context van de Richtlijn hangt dus af van de betekenis van de woorden ‘zich ontdoen’. Bij het uitleggen van deze term -en daarmee van het begrip ‘afvalstof’- moet met inachtneming van alle omstandigheden rekening worden gehouden met de doelstelling van de Richtlijn en moet ervoor worden gewaakt dat aan de doeltreffendheid van de richtlijn geen afbreuk wordt gedaan. Ten aanzien van de doelstelling bepaalt de considerans van de Richtlijn dat iedere regeling op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen als voornaamste doelstelling moet hebben de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen. Het begrip ‘afvalstof’ kan dan ook niet restrictief worden uitgelegd.

In de onderhavige zaak is gebleken dat [naam BV] tegen betaling filteraid slib liet afvoeren naar verdachte. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [naam BV] zich van de filteraid wilde ontdoen. Het bij verdachte aangetroffen filteraid slib is derhalve te duiden als een afvalstof in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer .

Het hof merkt nog op dat afvalstoffen weliswaar nuttig kunnen worden toegepast, waardoor de stof het karakter van afvalstof kan verliezen maar, daargelaten of de onderhavige gestelde beoogde toepassing (compostering) als zodanig is te duiden, staat naar het oordeel van het hof niet vast dat in casu van die beoogde toepassing in feite inderdaad sprake was.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Feit 1

Ketelaars Handelsonderneming, Inc. en [naam bedrijf] op 10 april 2007 te Afferden, gemeente Druten, terwijl aan [naam bedriif] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Druten bij besluit van 3 februari 2004 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Druten, sectie [letter], nummer [nummer], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 7 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich, samen en in vereniging opzettelijk, hebben gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, immers

bestond de vloer waar de opslag van diverse materialen (onder andere dierlijke meststoffen, kalkachtige stoffen en houtsnippers) plaatsvond geheel of gedeeltelijk uit klinkers, in ieder geval was deze vloer niet (geheel) vloeistofdicht en werd niet al het uitzakkende vocht opgevangen en door middel van een vloeistofdichte leiding afgevoerd naar de op de tekening (behorende bij de milieuvergunning) aangegeven speciaal hiervoor aangelegde mestzak aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Feit 2

[naam bedrijf] en [naam bedrijf] in de periode van 3 februari 2004 tot en met 10 april 2007 te Afferden, gemeente Druten, samen en in vereniging opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in perceel [adres] gelegen inrichting ten behoeve van het composteren van plantaardige organische stoffen en/of het transporteren van de grondstoffen en eindproducten, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 7 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, hebben veranderd immers werd de inrichting uitgebreid met de opslag van houtsnippers en kalkslib, zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Feit 4

[naam bedrijf] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 april 2007, te Afferden, gemeente Druten, zonder vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk op andere wijze dan met behulp van een werk, een hoeveelheid percolaatvocht, zijnde een verontreinigende en/of schadelijke stof heeft gebracht in het winterbed van de Waal, zijnde een oppervlaktewater, door dat percolaatvocht in het winterbed van de Waal te doen of te laten afvloeien, zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Feit 5

[naam bedrijf] 289, in de periode van 1 december 2006 tot en met 10 april 2007 in Nederland, telkens Vervoersbewijzen dierlijke meststoffen, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door telkens opzettelijk in strijd met de waarheid op die vervoersbewijzen als afnemer de afnemer met relatienummer [relatienummer] ([naam afnemer]) te vermelden of te doen vermelden, zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Feit 6

[naam bedrijf] 27, in de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 april 2007, te Afferden, gemeente Druten, telkens opzettelijk, bedrijfsafvalstoffen (Filteraid slib) heeft ingezameld, zonder vermelding op een lijst van inzamelaars, zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 8.1 van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren , opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:

Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:

Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.45 van de Wet milieubeheer , opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.

Verdachte heeft als feitelijk leidinggevende van zijn ondernemingen in de periode tot 10 april 2007 opzettelijk milieudelicten gepleegd, te weten het onjuist opslaan van mest, het wijzigen van een inrichting, het zonder vergunning lozen van percolaatvocht en het onbevoegd inzamelen van afval. Ondanks het feit dat reeds bestuursdwang was toegepast, en verdachte derhalve al gewaarschuwd was, is verdachte doorgegaan met het plegen van milieudelicten.

Verder heeft verdachte in een periode van ruim vier maanden een groot aantal Vervoersbewijzen dierlijke mest valselijk opgemaakt door daarin een onjuiste afnemer van de mest te noteren. Hierdoor is een adequate controle belemmerd en zijn anderen in staat gesteld (soms grote hoeveelheden) mest te gebruiken zonder dat de vereiste heffingen werden voldaan.

Gezien de enorme financiële en maatschappelijke belangen die hier in het geding zijn, acht het hof dit uiterst laakbaar. Verdachte wordt door het hof als hoofdverantwoordelijke voor deze omvangrijke fraude beschouwd. Hij heeft bewust en stelselmatig de regelgeving genegeerd en aldus geen enkel respect getoond voor de belangen die hier aan de orde zijn.

In het nadeel van verdachte heeft het hof (voorts) rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie, verdachte betreffende, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld terzake soortgelijke feiten. Dit heeft haar er (net zomin als de reeds vermelde bestuursdwang) echter niet van weerhouden om de onderhavige feiten te plegen.

Het hof heeft bij de strafbepaling geen rekening gehouden met het aanvullend proces-verbaal van bevindingen ‘Bardigiano’ van 4 april 2011.

Het hof is van oordeel dat het tijdsverloop tussen het moment waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 17 juni 2009, en het tijdstip van de uitspraak van de strafzaak in hoger beroep, te weten 3 mei 2011, onwenselijk lang is. Van een zodanig tijdsverloop dat sprake is van een schending van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM), welke bepaling ertoe strekt de berechting binnen een redelijke termijn te waarborgen, is mede gelet op de gecompliceerdheid van de zaak en de omstandigheid dat de behandeling van de zaak een aantal malen is aangehouden -mede op verzoek van de verdediging- echter geen sprake.

Tot slot heeft het hof bij de strafbepaling rekening gehouden met de straffen die in de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] worden/zijn opgelegd.

Alles overwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, van na te melden duur, passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de artikelen 8.1, 10.45 en 18.18 van de Wet milieubeheer .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte terzake van het onder 1 tenlastegelegde onder het tweede gedachtestreepje werd vrijgesproken.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.

Aldus beslist in raadkamer en gewezen door

mr J.A.W. Lensing, voorzitter,

mr B.P.J.A.M. van der Pol en mr H.W. Koksma, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,

en op 3 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr H.W. Koksma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature