Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de Belastingdienst de definitieve huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2008 vastgesteld op nihil en de betaalde voorschotten teruggevorderd.

Uitspraak



201105024/1/H2.

Datum uitspraak: 5 oktober 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 maart 2011 in zaken nrs. 10/7279 en 11/901 in het geding tussen:

[appellant]

en

Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de Belastingdienst de definitieve huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2008 vastgesteld op nihil en de betaalde voorschotten teruggevorderd.

Bij besluit van 22 september 2010 heeft de Belastingdienst de definitieve huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2009 vastgesteld op nihil en de betaalde voorschotten teruggevorderd.

Bij besluiten van 8 september en 20 december 2010 heeft de Belastingdienst de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 maart 2011, verzonden op 25 maart 2011, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2011, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Nadat partijen bij hoger-beroepschrift en verweerschrift daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder rekeninkomen: de gezamenlijke toetsingsinkomens, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van de draagkracht, bedoeld in artikel 7 van die wet.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.

Ingevolge het derde lid bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstellingen bedoeld in afdeling 5.3 en 5.3A van die wet.

Ingevolge artikel 8, eerste lid is toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

Ingevolge artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt het voordeel uit sparen en beleggen gesteld op 4% (forfaitair rendement) van de grondslag sparen en beleggen. De grondslag sparen en beleggen is het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (begindatum) en de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar (einddatum) verminderd met het heffingvrije vermogen.

2.2. [appellant] betoogt dat er in de Wht en de Awir geen grondslag is voor het betrekken van het vermogen van de huurder bij het bepalen van diens draagkracht.

2.2.1. In artikel 7, eerste lid, van de Wht wordt onder de draagkracht van de huurder uitdrukkelijk diens vermogen begrepen. Derhalve is in de Wht de aanspraak op een tegemoetkoming, de huurtoeslag, mede afhankelijk gesteld van het vermogen van de huurder, als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Awir . Uit artikel 7, derde lid, van de Awir , gelezen in samenhang met artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , volgt dat geen aanspraak bestaat op een tegemoetkoming, indien het gemiddelde vermogen van de huurder in het berekeningsjaar het heffingsvrije deel overstijgt. In de tekst van de Wht en de Awir is derhalve geen aanknopingspunt te vinden voor de uitleg die [appellant] aan deze bepalingen gehecht wil zien. Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Poot

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011

362.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature