Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling tot 13 jaar gevangenisstraf wegens moord. De rechtbank acht bewezen verklaard dat verdachte het slachtoffer meermalen met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/656621-10 (Promis)

Datum uitspraak: 29 september 2011

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1940],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres

[adres] [woonplaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12, 13 en 15 september 2011.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.F. de Wit, naar voren hebben gebracht.

2. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van

25 juni tot en met 26 juni 2010 te Amsterdam opzettelijk (en met voorbedachten rade)

[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), die [slachtoffer] met een een hamer, althans een zwaar en/of hard en/of puntig voorwerp een- of meerma(a)l(en) op/tegen zijn hoofd geslagen waardoor verstoring en/of verlies van de hersenfunctie is ingetreden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Artikel 287 en/of 289 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair:

hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 25 juni tot en met 26 juni 2010 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met hamer, althans een zwaar en/of hard en/of puntig voorwerp een- of meerma(a)l(en) op/tegen zijn hoofd geslagen waardoor verstoring en/of verlies van de hersenfunctie is ingetreden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld), en welke doodslag werd gepleegd met het

oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

Artikel 288 Wetboek van Strafrecht.

3. Voorvragen

3.1. Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.

3.2. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.2.1. Entomologische sporen

3.2.1.1. Het standpunt van de verdediging

Door de raadsvrouw is betoogd - zakelijk weergegeven - dat verdachte door het niet bemonsteren van de vliegen en eitjes die op en in de buurt van het lichaam van het slachtoffer zijn aangetroffen dermate ernstig in zijn verdediging is geschaad, dat het openbaar ministerie ten gevolge hiervan niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Immers kan het in het nader proces-verbaal van bevindingen van 4 november 2010 (doorgenummerde pag. 11310 e.v.) gestelde dat de vliegen die op 26 juni 2010 om 10.30 uur in de woning rondvlogen niet in contact met het hoofd van het slachtoffer konden komen omdat het hoofd van het slachtoffer toen met handdoeken bedekt was en dat eerst bij voorzetting van het onderzoek om 13.00 uur vliegen en eitjes zijn gezien in en op de verwondingen, door de verdediging niet worden geverifieerd.

3.2.1.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen, nu - kort gezegd - uit het dossier blijkt dat vliegen en/of eitjes niet op het moment van vinding van het slachtoffer zijn waargenomen en het afzetten van de eitjes pas plaatsvond nadat het forensisch onderzoek was gestart, zodat deze niet relevant zijn voor het bepalen van het tijdstip van overlijden.

3.2.1.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer als volgt. In het proces-verbaal van bevindingen van 4 november 2010 (doorgenummerde pag. 11310 t/m 11311) is gerelateerd dat bij onderzoek aan het hoofd van het slachtoffer, kort na het aantreffen van het lichaam en na verwijdering van de handdoeken die het hoofd van het slachtoffer bedekten, geen insecten, larven of eitjes in de verwondingen werden aangetroffen hetgeen wordt bevestigd door een om 10.54 uur gemaakte foto van de verwondingen. Bij voortzetting van het onderzoek om 13.00 uur werden wel vliegen aangetroffen die bezig waren met het afzetten van eitjes.

Gelet op de inhoud van genoemd proces-verbaal is voldoende verifieerbaar en duidelijk geworden dat de insecten zich niet reeds voor 10.54 uur maar eerst daarna en dus ruim na het tijdstip van overlijden op de verwondingen hebben gericht. Entomologisch onderzoek, teneinde het tijdstip van overlijden nader te kunnen bepalen, is in een dergelijk geval niet zinvol.

Verdachte is door het nalaten van een onderzoek, als door de verdediging bedoeld, dan ook niet in zijn belangen geschaad.

De rechtbank verwerpt mitsdien reeds hierom het verweer.

3.2.2 Temperatuurmeting

3.2.2.1. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich voorts - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat bij meting van de temperatuur van het slachtoffer ten tijde van de schouw, zoals te doen gebruikelijk, het volgens de deskundige Botter gestelde post-mortale interval nauwkeuriger had kunnen worden bepaald dan thans, bij meting op een veel later tijdstip, het geval is. Nu een meer nauwkeurige vaststelling verdachte mogelijkerwijs geheel had kunnen vrijpleiten van betrokkenheid bij het hem ten laste gelegde feit, is verdachte door het nalaten van de temperatuurmeting van het slachtoffer ten tijde van de schouw in ernstige mate in zijn verdediging geschaad en dient het openbaar ministerie volgens de raadsvrouw dientengevolge niet ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard.

3.2.2.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen, aangezien er op de plaats delict na zorgvuldige afweging is besloten om ten tijde van de schouw niet over te gaan tot een rectale meting van de lichaamstemperatuur van het slachtoffer. Niet kon worden uitgesloten dat er sprake was van een zedendelict en temperatuurmeting zou in een dergelijk geval de sporen hebben kunnen verstoren.

3.2.2.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aangewezen is - zoals volgt uit de door de deskundige Botter ter terechtzitting afgelegde verklaring - om bij het aantreffen van een stoffelijk overschot zo spoedig mogelijk de lichaams- en omgevingstemperatuur te meten in verband met het zo nauwkeurig mogelijk kunnen berekenen van de postmortale periode conform het Nomogram van Henssge.

Echter, in sommige situaties kunnen er redenen zijn om hiervan af te zien, bijvoorbeeld in het belang van het sporenonderzoek. Uit het dossier blijkt dat de schouwarts in overleg met de recherche niet is overgegaan tot rectale temperatuurmeting van het slachtoffer ten einde het sporenbeeld niet te verstoren (doorgenummerde pag. 11469).

Niet alleen acht de rechtbank die afweging niet onbegrijpelijk, evenmin kan gezegd worden dat met het nalaten van de temperatuurmeting van het slachtoffer bij de schouw doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gehandeld waardoor sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde .

Daarbij komt dat de deskundige Botter hoewel hij, zo hij ter terechtzitting heeft verklaard, met een berekening conform het Nomogram van Henssge mogelijk een nauwkeuriger tijdstip zou hebben kunnen geven, desondanks op grond van andere omstandigheden en gegevens in staat is geweest een indicatie van het tijdstip van overlijden te geven.

De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer.

De officier van justitie is dan ook ontvankelijk.

3.3. Schorsing van de vervolging

Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4. Waardering van het bewijs

4.1. Onrechtmatig verkregen bewijs

4.1.1. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkomsten van alle onderzoeken van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot de hamer van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat bij ontvangst van de hamer door het NFI de conform het DNA-besluit vereiste NFI-sluitzegel op de verpakking ontbrak, waardoor niet te controleren is of de verpakking na afsluiting daarvan al dan niet geopend is geweest. Daarbij komt dat de deskundige Bauer van het NFI ter terechtzitting heeft verklaard dat sinds enige tijd, maar zeker na het aanleveren van deze hamer, het DNA-besluit door het NFI strikt wordt nageleefd, in die zin dat voorwerpen die worden aangeleverd in een verpakking zonder sluitzegel niet meer worden onderzocht, aldus de raadsvrouw.

4.1.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsvrouw dient te worden verworpen. Weliswaar was de verpakking niet op de voorgeschreven wijze afgesloten nu de sluitzegel - die niet meer op voorraad bleek te zijn - ontbrak, maar niet is gebleken dat het materiaal besmet is geraakt met andere sporen. Evenmin is sprake geweest van contaminatie. De hamer is veiliggesteld overeenkomstig de Landelijke Forensische Normen. De onderzoeksresultaten zijn niet beïnvloed door het ontbreken van de sluitzegel en zijn bruikbaar voor het bewijs, hetgeen door de deskundige Bauer van het NFI ter terechtzitting is bevestigd.

4.1.3. Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 5 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: het DNA-besluit) wordt de verpakking van een in beslag genomen voorwerp waarop mogelijkerwijs celmateriaal aanwezig is voorzien van een identiteitszegel en zorgt de opsporingsambtenaar ervoor dat het voorwerp zo spoedig mogelijk in een verpakking die hij heeft voorzien van een sluitzegel bij het NFI wordt bezorgd.

In casu is komen vast te staan dat de sluitzegel op de verpakking ontbrak. Het DNA-besluit verbindt aan het ontbreken van een sluitzegel geen rechtsgevolgen. De identiteitszegel was wel op de verpakking aanwezig. Het kennelijke doel van de sluitzegel op de verpakking van een aan het NFI geleverd voorwerp is om vast te kunnen stellen dat na verpakking van het voorwerp door de politie de verpakking niet meer is geopend totdat deze door het NFI wordt ontvangen en er dus geen sprake zou kunnen zijn van contaminatie van het spoor. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting gesteld geen redenen te hebben om aan te nemen dat sprake is van contaminatie. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding daarvan uit te gaan nu de deskundige Bauer van het NFI ter terechtzitting heeft verklaard dat de verpakking waarin de hamer zich bevond ongeschonden en deugdelijk afgesloten door het NFI is ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat het ontbreken van de in het DNA-besluit bepaalde sluitzegel op de verpakking van de hamer de resultaten van het onderzoek heeft beïnvloed.

De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer.

4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder primair ten laste gelegde moord heeft begaan.

De officier van justitie heeft daartoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd.

Uit de rapportages van de schouwarts Roest, de patholoog anatoom Kubat en de forensisch arts Botter, volgt dat het slachtoffer meermalen met een hard voorwerp op zijn hoofd is geslagen ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Gesteld kan worden dat de letsels op 25 juni 2010 tussen 10.00 uur en 18.15 uur zijn toegebracht.

Uit de beelden van de camera's blijkt dat vanaf het moment dat het slachtoffer op 25 juni 2010 om ongeveer 09.42 uur voor het laatst is gezien toen hij zijn woning binnenging en het tijdstip waarop hij daar de volgende dag dood is aangetroffen er op 25 juni 2010 om 11.29 uur een man de woning van het slachtoffer lijkt binnen te gaan en om 12.08 uur de woning weer verlaat. Verdachte heeft verklaard deze man te zijn.

In de tussenliggende 40 minuten is er niemand zichtbaar op de beelden in de directe omgeving van de woning.

De laatste verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, inhoudende dat hij op 25 juni 2010 tweemaal aan de deur van de woning van het slachtoffer is geweest maar daar niet is binnen gegaan en dat een onbekend persoon die dag in de woning van het slachtoffer moet zijn geweest om het slachtoffer van het leven te beroven, wordt op geen enkele manier ondersteund door het beschikbare beeldmateriaal. Uit het dossier is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen dat een ander dan verdachte het slachtoffer als laatste in leven heeft gezien.

De verklaringen van verdachte zijn niet consistent, vinden geen steun in het dossier en zijn niet verifieerbaar. Verdachte past zijn verklaring telkens aan aan andersluidende getuigenverklaringen en onderzoeksbevindingen.

In de woning van het slachtoffer is achter de verwarming het moordwapen, een hamer, met daarop het DNA van verdachte aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij de hamer eerder in de woning heeft zien liggen en toen heeft vastgepakt, wordt niet door andere verklaringen ondersteund en is volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien heeft verdachte deze verklaring spontaan afgelegd, terwijl in de stukken nog geen melding was gemaakt van een hamer als zijnde het moordwapen. Verdachte probeerde zichzelf met deze verklaring kennelijk te ontlasten voor het aantreffen van zijn DNA, zodat gesproken kan worden van daderwetenschap.

Ook is er DNA-onderzoek verricht op de handdoeken die op het hoofd van het slachtoffer lagen, waarvan de conclusie luidt dat ten aanzien van één van de handdoeken het aantal kenmerken onvoldoende is voor een match, maar voldoende om verdachte niet helemaal uit te sluiten.

Uit getuigenverklaringen blijkt dat het moordwapen niet voor het grijpen lag. Dit moet dus bewust door verdachte vanaf een andere plek in de woning zijn gepakt en wel uit de meterkast, die zich naast de voordeur bevindt en waarin het slachtoffer zijn gereedschap bewaarde. Uit het sectierapport volgt dat er sprake is geweest van meerdere klappen met een hard voorwerp op het hoofd en dat die klappen, in ieder geval deels, zijn gegeven nadat het hoofd met handdoeken was afgedekt. Uit het bloedspattenonderzoek volgt dat de eerste klappen zijn gegeven toen het slachtoffer nog zittend was. Ook is er sprake van letsel in de hals van het slachtoffer dat wijst op handelingen om het slachtoffer te verwurgen. Gelet op deze handelingen zijn er meerdere momenten geweest waarop verdachte zich heeft kunnen bedenken waar hij mee bezig was, zodat er sprake is van voorbedachte rade en derhalve van moord, aldus de officier van justitie.

4.3. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.

De raadsvrouw heeft hiertoe onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Uit niets is gebleken dat verdachte op de bewuste dag in de woning van het slachtoffer is geweest, laat staan dat hij degene is die het slachtoffer heeft omgebracht.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de [A-straat] heeft verlaten toen er niet werd opengedaan om vervolgens bij De Latei koffie te gaan drinken en ongeveer 40 minuten later weer naar de woning terug te keren is, gelet op de camerabeelden, aannemelijk. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de woning van het slachtoffer is in- en uitgegaan.

Uit de camerabeelden, zoals ook ter terechtzitting getoond, blijkt dat er op 25 juni 2010 omstreeks 11.23 uur (werkelijke tijd) een schim, waarvan verdachte heeft willen aannemen dat hij deze persoon is, tussen de voertuigen voor de deur van de woning van het slachtoffer aanwezig is. Niet te zien is dat verdachte de woning ingaat. In tegenstelling tot de beelden van eerder die ochtend met betrekking tot het slachtoffer en zijn broer, is niet te zien dat de deur van de woning open- en dichtgaat noch dat het hoofd van verdachte boven het invalidenwagentje uitkomt. Wel is te zien dat verdachte eerst richting de deur gaat, maar vervolgens zich in tegengestelde richting begeeft om vervolgens plotseling uit het beeld te schieten en te verdwijnen.

Omstreeks 12.04 uur (werkelijke tijd) is te zien dat verdachte uit de richting van de deur van de woning van het slachtoffer komt. Korte tijd daarvoor is een aantal malen het zicht op de toegang tot de voordeur van de woning weggenomen door andere voorbijgangers, hetgeen kan verklaren waarom de komst van verdachte even voor 12.04 uur niet door de camera's is waargenomen. Ook nu is niet te zien dat de deur van de woning open- of dichtgaat, dat verdachte uit de woning komt, terwijl zijn lichaam niet achter en zijn hoofd niet boven voornoemd invalidenwagentje zichtbaar is.

Bovendien zijn de bewegingen van personen ter hoogte van de voordeur van de woning van het slachtoffer niet altijd goed waar te nemen. Er hing op een gegeven moment een vlag voor de camera die het zicht op de toegang tot de voordeur van de woning van het slachtoffer beperkte en de beelden op 25 juni 2010 tussen 10.38 uur en 11.00 uur en op 26 juni 2010 tussen 04.52 en 05.10 uur zijn dusdanig slecht dat er niets of bijna niets op valt waar te nemen.

Op de beelden is regelmatig, onder meer in de gehele tijdspanne op 25 juni 2010 van 10.15 uur tot 15.15 uur, te zien dat personen ter hoogte van de voordeur van de woning van het slachtoffer in of uit het beeld schieten, terwijl niet duidelijk te zien is of deze personen al dan niet naar of uit de richting van de voordeur van de woning komen. Het is dus mogelijk dat personen de woning van het slachtoffer binnengaan of verlaten zonder dat de camera dit registreert. Tevens valt in dit verband niet uit te sluiten dat een bekende door het slachtoffer aan de achterzijde van de woning is binnengelaten en voor of na het vermeende bezoek van verdachte de woning aan de voorzijde heeft verlaten. Er zijn getuigen die aangeven het slachtoffer naar alle waarschijnlijkheid nog in de middag van 25 juni 2010 in leven te hebben gezien.

Dat de eerdere verklaringen van verdachte afwijken van zijn verklaring ter terechtzitting is ingegeven door het feit dat verdachte de zogenaamde 40 minuten tussen de hiervoor genoemde beelden van 11.23 uur en 12.04 uur niet kon rijmen. Verdachte ging er steeds vanuit dat hij ofwel onmiddellijk voorafgaand aan ofwel onmiddellijk na zijn bezoek aan de wasserette koffie is gaan drinken bij De Latei en daarna bij het slachtoffer aan de deur is geweest. Verdachte is er dus altijd van uitgegaan dat er geen sprake was van 40 minuten die dienden te worden ingevuld. Uiteindelijk is verdachte toch tot de conclusie gekomen dat hij in plaats van één keer, zoals hij zich meende te herinneren, tweemaal bij het slachtoffer aan de deur moet zijn geweest. Er is geen sprake van het welbewust achterhouden van informatie en/of het verstrekken van onjuiste informatie door verdachte.

Het gegeven dat er DNA-materiaal van verdachte op de hamer is aangetroffen kan worden verklaard uit het feit dat verdachte, zoals hij zowel ter terechtzitting als bij de politie heeft verklaard, de hamer een paar weken voor 25 juni 2010 in zijn handen heeft gehad. Niet gesteld kan worden dat het DNA-materiaal van verdachte en het slachtoffer bij dezelfde gelegenheid op de hamer terecht zijn gekomen.

Tijdens het verhoor van 18 augustus 2010 is uitdrukkelijk aan verdachte gevraagd of hem buiten de autootjes en de dozen met papier nog andere dingen waren opgevallen die in de woning lagen en welke voorwerpen verdachte allemaal had aangeraakt. Verdachte heeft toen de hamer genoemd. Het NFI rapport met betrekking tot het aangetroffen DNA van verdachte op de hamer was toen nog niet gereed. Aldus kan niet gesproken worden van daderwetenschap, zoals door de officier van justitie is gesteld.

De uitkomsten van het NFI onderzoek naar het DNA-materiaal op één van de handdoeken die zich op het hoofd van het slachtoffer bevonden en op het postelastiek, kunnen op geen enkele wijze meewerken tot bewijs, nu de conclusie luidt dat niet uitgesloten kan worden dat het DNA-materiaal op de handdoek van verdachte afkomstig kan zijn en het DNA-materiaal op het postelastiek van het slachtoffer kan zijn, maar dat een statistische berekening van de wetenschappelijke bewijswaarde van deze matches niet mogelijk is.

Gelet op de rapportages en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting kan niet worden gesteld dat de verwondingen uitsluitend in de tijdspanne van het vermeende bezoek van verdachte aan de woning van het slachtoffer zijn toegebracht. Zij kunnen evengoed daarna zijn toegebracht.

Gelet op de aard van de verwondingen van het slachtoffer, de enorme hoeveelheid bloedspatten en het bloedbeeld op de plaats delict is het zeer aannemelijk dat de dader bloedsporen op zijn kleding had. In het dossier noch op de camerabeelden zijn aanwijzingen te vinden dat verdachte bloed op zijn kleding had of na 12.00 uur andere kleding droeg dan eerder die dag. Gelet op het feit dat er geen sporen van bloed zijn gevonden in de keukenspoelbak en in de sifon in het toilet en badkamer is het niet aannemelijk dat de dader zich in de woning van het slachtoffer heeft gewassen of gedoucht.

4.4. Het oordeel van de rechtbank

4.4.1. Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uiti.

Aantreffen stoffelijk overschot slachtoffer en doodsoorzaak

Op 26 juni 2010 om 09.17 uur wordt in een woning aan de [A-straat nr] te Amsterdam het levenloze lichaam aangetroffen van een man, genaamd [slachtoffer]. Het hoofd van het slachtoffer is bedekt met twee handdoekenii. De dood van het slachtoffer is niet ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ingetreden, maar door verstoring en/of uitval van hersenfuncties ontstaan door inwerking van herhaaldelijk en zeer heftig botsend geweld op het hoofdiii. Daarnaast is er sprake van letsel in de hals en op en onder het strottenhoofd van het slachtoffer dat sterk suggestief is voor inwerking van gering samendrukkend geweld op de halsiv. Eén van de hersenbeschadigingen is maximaal 12 tot 18 uur, een andere hersenbeschadiging maximaal 36 uur voor het overlijden toegebrachtv. Alle letsels aan het hoofd hebben aan het overlijden bijgedragenvi. Er zijn geen sporen van braak. Het raam en de deur in het keukengedeelte alsmede de deur van de slaapkamer, beiden grenzend aan de binnentuin, waren door middel van grendels aan de binnenzijde afgeslotenvii.

De schouwarts heeft middels een schouw op afstand die plaatsvond op 25 juni 2010 omstreeks 12.00 uur geschat dat het slachtoffer 8 uur dood was. Volgens de forensisch arts Botter is het slachtoffer kort, naar schatting 3 tot 5 uur, voor vinding overledenviii.

Moordwapen

Achter een radiator in de woning van het slachtoffer is een hamer aangetroffen. Op het slagvlak van de hamer zitten bloedsporen. Uit de bemonsteringen van die bloedsporen zijn DNA-profielen verkregen die met het DNA-profiel van het slachtoffer matchen. Een groot aantal letsels is het resultaat van herhaaldelijk heftig botsend geweld door een stomp voorwerp. De aangetroffen hamer komt op basis van de vorm van de hamerkop in aanmerking als mogelijk stomp voorwerp waarmee de letsels zijn veroorzaaktix.

Uit vezelonderzoek van de handdoeken die zijn aangetroffen op het hoofd van het slachtoffer, is geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat de meerkleurig gestreepte handdoek in contact is geweest met de aangetroffen hamer, met één van de letsels (G MIT) en met het schedeldak van het slachtoffer. Hoewel niet is geconcludeerd of deze overdrachten gelijktijdig dan wel op verschillende tijdstippen hebben plaatsgevonden, lijkt gelijktijdige overdracht de meest eenvoudige manier om de combinatie van overdrachten en beschadigingen te verklarenx.

Camerabeelden

Blijkens de zich in het dossier bevindende processen-verbaal van het uitkijken van camerabeelden en getuigenverklaringen is het slachtoffer op 25 juni 2010 omstreeks 09.42 uur (daadwerkelijk tijd) en 09.46 uur (cameratijd) voor het laatst gezien. Het slachtoffer was naar de Albert Heijn op de Nieuwmarkt geweest en begaf zich naar de toegangsdeur van zijn woning en is vervolgens uit beeld verdwenen. Het slachtoffer is nadien niet meer op camerabeelden verschenenxi. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij het slachtoffer die dag één keer heeft gezien en dat dat op 25 juni 2010 's morgens moet zijn geweestxii. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij het slachtoffer op 25 juni 2011 heeft zien zitten op zijn balkonnetje maar dat hij niets met zekerheid kan zeggen over het tijdstip van deze waarnemingxiii.

Omstreeks 11.18 uur is op camera 23 van Stadstoezicht te zien dat verdachte uit de richting van de Oudezijds Achterburgwal de Bethaniënstraat inloopt en vervolgens de [A-straat] ingaat. Verdachte heeft een grote gele tas bij zich.

Om 11.29.08 uur (cameratijd Interpower) is een persoon aan het begin van de [A-straat] zichtbaar, komende vanuit de Bethaniënstraat, en om 11.29.23 uur bevindt deze persoon, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dit is, zich tussen de twee karretjes voor de woning van het slachtoffer en verdwijnt vervolgens uit beeld.

Om 12.08.50 uur (cameratijd Interpower) verschijnt verdachte in beeld tussen voornoemde karretjes die voor de woning van het slachtoffer staan en begeeft hij zich in de richting van de Oude Hoogstraat. Verdachte heeft wederom een grote gele tas in zijn handenxiv. Verdachte heeft voor zijn bezoek aan het slachtoffer schone kleding bij de wasserette opgehaaldxv.

Verdachte is, in tegenstelling tot diverse voorbijgangers, op vrijdag 25 juni 2010 tussen 11.29.23 uur en 12.08.50 uur (cameratijden Interpower), te weten een tijdsbestek van ongeveer 39 minuten en 27 seconden, niet zichtbaar op één van de beelden van de camera van Interpower, die zicht heeft op het gedeelte van de [A-straat] tussen camera en de kruising Bethaniënstraat/[A-straat], waarin de woning van het slachtoffer is gelegenxvi.

Voorts blijkt uit de beelden niet dat er tussen het moment dat het slachtoffer op 25 juni 2010 omstreeks 09.46 uur voor het laatst op de beelden is vastgelegd en het aantreffen van zijn stoffelijk overschot op 26 juni 2010 omstreeks 09.15 uur, buiten verdachte, een persoon via de toegangsdeur van perceel [A-straat nr] de [A-straat] is in- of uitgegaanxvii.

Kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte

Verdachte heeft ter terechtzitting van 12, 13 en 15 september 2011 onder meer verklaard dat hij op 25 juni 2010 niet eenmaal, maar tweemaal aan de deur bij het slachtoffer is geweest. Verdachte heeft beide keren aangeklopt en door de brievenbus gekeken. Hij zag de rollator van het slachtoffer in de gang staan, wat normaal gesproken inhield dat het slachtoffer thuis was. Verdachte heeft verklaard dat hij via de Nieuwmarkt door de Koningsstraat is gelopen en vervolgens achter de Waag langs is overgestoken naar de wasserette. Vervolgens is hij via de Kloveniersburgwal, de Oudezijds Achterburgwal en de Bethaniënstraat, de [A-straat] in gelopen. Omstreeks 11.29 uur (cameratijd Interpower) arriveerde hij voor de eerste keer bij de woning van het slachtoffer. Er werd niet opengedaan, waarna verdachte via de Bethaniënstraat is teruggelopen naar de Kloveniersburgwal en via de Nieuwmarkt naar de Zeedijk om bij De Latei koffie te drinken. Na daar koffie te hebben gedronken is hij dezelfde weg teruggelopen naar de woning van het slachtoffer waar hij even voor 12.08 uur (cameratijd Interpower) arriveerde. Toen er wederom niet werd opengedaan is hij weggegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij geen 40 minuten voor de woning van het slachtoffer heeft gestaan en die woning niet binnen is geweest. Verdachte heeft ontkend het slachtoffer van het leven te hebben beroofdxviii.

Deze verklaring merkt de rechtbank aan als kennelijk leugenachtig, die ertoe strekt te bemantelen dat hij op 25 juni 2010 tussen omstreeks 11.29 uur en 12.08 uur (cameratijd Interpower) in de woning van het slachtoffer is geweest en het slachtoffer toen van het leven heeft beroofd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Deze verklaring van verdachte wordt weerlegd door de zich in het dossier bevindende en hiervoor weergegeven processen-verbaal van de camerabeelden. Op deze beelden is verdachte om 11.29.08 uur (cameratijd Interpower) zichtbaar aan het begin van de [A-straat]. Om 11.29.23 uur bevindt hij zich tussen de twee karretjes voor de woning van het slachtoffer en verdwijnt hij uit beeld. Het lijdt geen twijfel dat 11.29.23 uur de aankomst van verdachte bij de woning betreft. De rechtbank acht het onmogelijk dat verdachte in een tijdsbestek van 15 seconden vanaf het begin van de [A-straat] naar de deur van woning van het slachtoffer is gelopen, heeft aangeklopt, even heeft gewacht en daarna is weggegaan. Wel mogelijk en ook aannemelijk is dat verdachte de afstand van het begin van de [A-straat] naar de woning van het slachtoffer in 15 seconden heeft afgelegd. Verdachte zou dan, uitgaande van zijn verklaring dat hij naar de voordeur is gelopen, heeft aangeklopt, door de brievenbus heeft gekeken en even heeft gewacht, korte tijd na 11.29.23 uur wederom door de camera moeten zijn geregistreerd op het moment dat hij tussen de twee karretjes verscheen, net als bij zijn aankomst eerder en bij zijn vertrek later om 12.08.50 uur toen hij van de deur van de woning wegliep. Ten minste zou van zijn vertrek en latere aankomst een flits op de camerabeelden zichtbaar moeten zijn geweest. Dit is echter niet het geval. Gelet op de zich in het dossier bevindende foto's staan de karretjes zodanig dicht tegen de gevel van de woning van het slachtoffer geparkeerd, dat zulks verhindert dat een persoon tussen de gevel en de karretjes kan hebben gelopen bij aankomst en/of vertrek bij of van [A-straat nr] en derhalve niet door de camera is geregistreerdxix. Na 11.29.23 uur en voor 12.08.50 uur zijn er geen beelden die duiden op een vertrek en hernieuwde aankomst van verdachte bij de woning. Dit betekent dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte leugenachtig verklaart omtrent zijn aankomsten en vertrekken bij de woning van het slachtoffer en dat deze leugen er kennelijk toe strekt om in strijd met de waarheid te verhullen dat hij ongeveer 40 minuten in de woning is geweest en het slachtoffer toen van het leven heeft beroofd.

Bovendien heeft verdachte vanaf het moment van zijn aanhouding voortdurend aan de onderzoeksbevindingen aangepaste verklaringen afgelegd over onder meer zijn aanwezigheid op 25 juni 2010 in de [A-straat]. Zakelijk weergegeven heeft verdachte in eerste instantie ontkend op die dag ter plekke te zijn geweest, na confrontatie met camerabeelden kwam hij daarop terug en heeft hij erkend enkel door de [A-straat] te hebben gelopen, zonder de woning van het slachtoffer te hebben aangedaan. Ter zitting heeft hij de eerder omschreven verklaring afgelegd - er kort gezegd op neerkomend - dat hij de woning van het slachtoffer met een tussenpose van ongeveer 40 minuten twee keer heeft aangedaan. Ook in deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing gelegen dat de verdachte niet de waarheid heeft gesproken.

Overweging rechtbank ten aanzien van verweer

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er een alternatief scenario mogelijk is waarbij een ander dan verdachte de woning van het slachtoffer is binnengegaan en hem van het leven heeft beroofd. Immers, de bewegingen van personen ter hoogte van de voordeur van het slachtoffer zijn op de camerabeelden niet altijd goed waar te nemen. Dit is het gevolg van het feit dat er op een gegeven moment een vlag voor de camera hangt die het zicht op de deur van de woning ontneemt, dat er meerdere personen ter hoogte van de voordeur van de woning van het slachtoffer in of uit het beeld schieten, waarvan niet duidelijk is te zien is of deze al dan niet naar of uit de richting van de voordeur van de woning van het slachtoffer gaan of komen en tot slot is de kwaliteit van de camerabeelden op bepaalde tijdstippen zo slecht, dat niets is waar te nemen. Hierdoor is het volgens de raadsvrouw mogelijk dat er personen de woning van het slachtoffer binnengaan of verlaten zonder dat de camera dit registreert. Het scenario dat de dader, een ander dan verdachte, onopgemerkt de woning aan de voorkant heeft verlaten moet volgens de raadsvrouw dan ook niet worden uitgesloten. Dit klemt volgens haar temeer nu het slachtoffer de middag van 25 juni 2010 nog door getuigen in leven is gezien, bij verdachte geen bloedspatten op de kleding zijn waargenomen na zijn vertrek vanuit de [A-straat] om 12.08 uur terwijl gelet op het onderzoek van de plaats delict mag worden aangenomen dat de dader bloedsporen op zijn kleding zou hebben en tot slot in de woning van het slachtoffer een schoenspoor is aangetroffen dat niet tot verdachte is te herleiden.

De rechtbank acht het verweer voldoende weerlegd door de bewijsmiddelen zoals hierboven weergegeven.

4.1.2. Nadere overwegingen

DNA verdachte op het moordwapen

De rechtbank is van oordeel dat de DNA-sporen van verdachte die op het moordwapen zijn aangetroffen niet kunnen worden gebezigd tot bewijs van het ten laste gelegde.

De rechtbank acht het met de officier van justitie opvallend dat verdachte, wanneer hem door de politie wordt gevraagd welke voorwerpen hem in de woning in het bijzonder zijn opgevallen, spontaan de hamer noemt. Dit terwijl er heel veel andere spullen open en bloot in de woning verspreid lagen. Echter, de rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de hamer inderdaad in het bijzonder verdachte is opgevallen, nu verdachte heeft verklaard een gesprek met het slachtoffer te hebben gevoerd over de reden van de aanwezigheid van de hamer. Gelet hierop kan niet gesteld worden dat er sprake is van daderwetenschap, zoals door de officier van justitie is gesteld.

Verdachte heeft verklaard de hamer enkele weken voor 25 juni 2010, te hebben vastgepakt. De deskundige Bauer, heeft ter terechtzitting van 13 september 2011 verklaard dat het DNA van verdachte niet per sé op de dag van de moord hoeft te zijn achtergelaten, maar dat dit ook eerder kan zijn gebeurd. Eventuele sporen van verdachte op de hamer achtergelaten voor 25 juni 2010 hoeven niet te zijn uitgewist door later gebruik van de hamer. Het kan zijn dat de dader handschoenen droeg of dat de hamer op een andere plek is vastgepakt dan verdachte heeft gedaan, aldus de deskundige Bauer. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet worden gesteld dat de verklaring van verdachte voor het aantreffen van zijn DNA onaannemelijk is, maar evenmin dat is uitgesloten dat verdachte de hamer als moordwapen heeft gehanteerd.

DNA sporen op de handdoek en het postelastiek

De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de conclusie dat er DNA sporen op één van de handdoeken en het postelastiek zijn aangetroffen, waarvan niet uitgesloten kan worden dat verdachte respectievelijk het slachtoffer daarvan de donor zijn, niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Immers is geconcludeerd dat er onvoldoende kenmerken zijn aangetroffen om tot een match met verdachte respectievelijk het slachtoffer te kunnen komen.

Voorbedachte raad

Voor het aannemen van voorbedachte raad is voldoende dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605).

Bij het slachtoffer [slachtoffer] zijn naast de letsels aan het hoofd door het herhaald slaan met een stomp voorwerp sporen van verwurging aangetroffen. De dader kan niet tegelijkertijd [slachtoffer] met de hamer hebben geslagen en hem getracht hebben te verwurgen. Dit betekent dat de dader op enig moment de hamer moet hebben gepakt of deze moet hebben neergelegd. Daarnaast is aannemelijk dat er minimaal één keer met de hamer op het hoofd van het slachtoffer is geslagen, terwijl er een handdoek op het hoofd van het slachtoffer lag.

Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier verschillende handelingen die elk afzonderlijk kunnen worden beschouwd als te zijn gericht op het doden van [slachtoffer]. Deze opeenvolging van handelingen bood meerdere bezinningsmomenten. Verdachte heeft in elk geval voorafgaand aan de poging tot verwurging dan wel het slaan met de hamer en het moment van het gebruik van de handdoeken, gelegenheid gehad om de reikwijdte van zijn handelen te overzien en om op zijn voornemen terug te komen. De rechtbank acht voorbedachte raad dan ook bewezen.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 25 juni 2010 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een hamer meermalen op diens hoofd geslagen waardoor verstoring en/of verlies van de hersenfunctie is ingetreden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van de straf en maatregel

8.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft onder meer gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit, te weten moord, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van

15 jaar, met aftrek van voorarrest.

8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging

De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft op zeer gewelddadige wijze en na kalm beraad en rustig overleg [slachtoffer] van het leven beroofd. [slachtoffer] was een kwetsbare oudere man en bovendien een goede bekende van verdachte. Verdachte heeft hem in zijn eigen woning meerdere malen met een hamer op zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer is niet onmiddellijk overleden, maar is naar alle waarschijnlijkheid nog een flink aantal uren in leven geweest na de aanslag op zijn leven. Verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en vrienden dan wel goede bekenden van het slachtoffer. Door te handelen als bewezen is verklaard heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven. Door het onderhavige misdrijf is de rechtsorde op zeer ernstige wijze geschokt en zijn bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. Verdachte heeft niet blijk gegeven van enig inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen en heeft geen openheid van zaken willen geven hetgeen - zo leert de ervaring - de verwerking van het leed door de nabestaanden zal bemoeilijken. De rechtbank heeft ook overigens niet kunnen vaststellen wat het motief is geweest dat heeft geleid tot de moord. De officier van justitie is uitgegaan van geldelijk gewin. De wisselende verklaringen van verdachte over de herkomst van de gelden, waarover hij vanaf het middaguur op 25 juni 2010 bleek te beschikken (zoals de stortingen op eigen rekening van € 2000 en € 1800, de contante betaling van een vliegticket naar Gran Canaria, de aankoop van een laptop, de betaling van een boete aan het CJIB en de extra aflossing op een schuld bij Klingel en verdachtes plotselinge opvallende en afwijkende uitgavenpatroon) hebben naar het oordeel van de rechtbank een ongeloofwaardig karakter, maar bieden onvoldoende houvast voor de stelling dat het motief van de moord roof is geweest. Daarbij is tevens van belang dat niet is vastgesteld dat bij het slachtoffer geldbedragen werden vermist.

Voor het bewust van het leven beroven van een persoon - gelet op het belang van de bescherming van het leven en gelet op de persoon van verdachte, daarbij zijn leeftijd in acht nemend - komt slechts een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking.

Omtrent verdachte is een psychologisch rapport opgemaakt. Hieruit volgt dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat verdachte toerekeningsvatbaar is. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een psychiatrisch rapport. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatieregister d.d. 31 mei 2011 blijkt dat verdachte eerder, doch niet voor geweldsdelicten, is veroordeeld. Noch in de persoon van verdachte noch in zijn persoonlijke omstandigheden vindt de rechtbank aanleiding tot matiging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf.

Wel ziet de rechtbank gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken pleegt te worden opgelegd, aanleiding om bij de straftoemeting ten gunste van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1 1.00 STK Drukwerk

ING BANK

3898054; Bankafschriften [rek.nr.]

2 1.00 STK Invalidenwagen

CANTA

3988256

3 Geld Euro

-

3884708 1x50;2x20;3x.20;3x.10;1x.05;2x.02;2x

4 1.00 STK Hamer

-

3882034

5 5.00 STK Hamer

-

3882035

6 Geld Euro

-

3905445 11x50

7 1.00 STK Computer Kl:zw

SAMSUNG notebook

3876787

8 6.00 STK Map

-

3939651 6 mapjes met loten + 3 documenten

9 1.00 STK Notitieblok Kl:zw

-

3939654

10 1.00 STK Map

-

3939658 map met pasjes in papieren

11 1.00 STK Schrift

-

3939662

12 1.00 STK Papier

ARKE

3939667

13 1.00 STK Papier

IBERIA reisdoc

3939669

14 1.00 STK Document

-

3939671 documenten in gele map

15 Geld Euro

-

1x5,1x20,3x1,1x2,1x,50,1x.10,1x,5

16 1.00 STK Tas

JUMBO

3877045

17 1.00 STK Hamer

klauw

3877064

18 1.00 STK Hamer

klauw

3877071

19 1.00 STK Hamer

-

3977079

20 1.00 STK Hamer

-

3877080

21 Geld Euro

-

3877098 6x100

22 Geld Euro

-

3877100 40x50

23 1.00 STK Binddraad Kl:bruin

elastiek

3878562 om bundel eurobiljetten

24 1.00 STK Niet te definiëren goederen

EVERFOCUS ?

3867602

25 1.00 STK Niet te definiëren goederen

-

3872055 geen verdere gegevens

26 1.00 STK Handdoek

-

3866504

27 1.00 STK Handdoek

-

3866505

28 1.00 STK Broek

jeans

3866511

29 1.00 STK Hamer

-

3869535

30 1.00 STK Computer Kl:zw

SAMSUNG nb

3896787

31 1.00 STK Broek Kl:bl

-

3876791

32 2.00 STK Sok Kl:w

-

3876799

33 1.00 STK Blouse Kl:w

-

3876801

34 1.00 STK Tas

sport

3877066

35 1.00 STK Tas Kl:zlv

-

3877075

36 1.00 STK Niet te definiëren goederen

kastgreep

3881229

37 1.00 STK Sleutelbos

meterkast

3905319 2e sletl

38 1.00 STK Wekkerradio Kl:or

CUBE

3926551 knipp

Onttrekking aan het verkeer

Nu met behulp van de onder nummers 26, 27 en 29 op de beslaglijst en hiervoor vermelde voorwerpen het bewezen geachte is begaan en die voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Moord.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 13 jaar.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de onder de nummers 26, 27 en 29 op de beslaglijst en hiervoor vermelde voorwerpen.

Gelast de teruggave aan de erven van [slachtoffer] van de onder de nummers 1, 2, 3 (met de kanttekening dat het een totaal bedrag van 91,01 euro betreft), 4 t/m 6, 28, 36 t/m 38 op de beslaglijst en hiervoor vermelde voorwerpen.

Gelast de teruggave aan verdachte van de onder de nummers 7 t/m 23, 30, nu hier sprake is van een kennelijke schrijffout en het hetzelfde goed betreft als onder 7 is vermeld, en 31 t/m 35 op de beslaglijst en hiervoor vermelde voorwerpen.

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder de nummers 24 en 25 op de beslaglijst en hiervoor vermelde voorwerpen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,

mrs. H.J. Bunjes en P. Sloot, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2011.

De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

iVoor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen

die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste

nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt

door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

ii1. Proces-verbaal van bevindingen, pag. 10000 t/m 10001.

2. Proces-verbaal van bevindingen, pag. 10002.

iii1. Verslag schouwarts, pag. 10006.

2. Voorlopige interpretatie gerechtelijke sectie, pag. 10106 t/m 10107.

3. Pathologie onderzoek, pag. 10669 t/m 10679.

iv1. Voorlopige interpretatie gerechtelijke sectie, pag. 10106 t/m 10107.

2. Pathologie onderzoek, pag. 10670, 10671, 10674, 10678.

v1. Neuropathologisch onderzoek, pag. 11336 t/m 11339.

2. Verklaring Dr. B. Kubat, arts en patholoog ter terechtzitting van 13 september 2011.

vi1. Antwoord aanvullende vragen Dr. B. Kubat, pag. 11550.

vii Proces-verbaal van bevindingen, pag. 10528.

viii1. Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, pag. 11472.

2. Evaluatie benadering moment overlijden, pag. 11331 t/m 11334.

3. Verklaring D. Botter, forensisch arts KNMG, ter terechtzitting van 13 september 2011.

ix1. Proces-verbaal van bevindingen, pag. 10534.

2. Onderzoek biologische sporen en DNA-onderzoek, pag. 10307, 10309, 10311.

3. Forensisch pathologisch en antropologisch onderzoek aan het schedeldak, pag. 11430 t/m 11440.

x1. Vergelijkend vezelonderzoek, pag. 11421 t/m 11428.

2. Microsporenonderzoek, pag. 11459, 11461 t/ 11465.

xi1. Proces-verbaal bevindingen uitkijken camerabeelden, pag. 10035 t/m 10054, 10073, 10074.

2. VideoDVD Compilatie, TGO scooterzaak videobeelden, disk 1 van 2.

3. Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], pag. 20007 t/m 20008.

4. Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pag. 20026, 20027, 20069, 20070.

5. Verhoor getuigen [getuige 1] door rechter-commissaris, pag. 5 van verhoor.

6. Proces-verbaal bevindingen herkenning [getuige 1], pag. 10031 t/m 10032.

7. Proces-verbaal bevindingen, pag. 10357 t/m 10358.

xii Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 maart 2011.

xiii Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d 6 januari 2011.

xiv1. Proces-verbaal bevindingen uitkijken camerabeelden, pag. 10055 t/m 10058, 10060 t/m 10061, 10062 t/m

10064, 10071 t/m 10073.

2. VideoDVD Compilatie, Beelden getoond tijdens verhoor [verdachte] op 20 augustus 2010, Opgewaardeerde

beelden [A-straat], TGO scooterzaak videobeelden, disk 1 van 2.

3. De eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 12, 13 en 14 september 2011 van deze beelden.

4. Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte, pag. 30055 t/m 30056.

xv Verklaring verdachter ter terechtzitting van 12, 13 en 15 september 2011.

xvi Proces-verbaal van bevindingen, pag. 10823.

xvii Proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, pag. 10073 t/m 10074.

xviii Verklaring verdachte terechtzitting van 12 en 13 september 2011.

xix Eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 12, 13 en 15 september 2011 van de foto's op pag. 10542, 10543, 10544.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature