Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6507 , LJN BT6507

Inhoudsindicatie:

Het enkele feit dat er een bestuurlijke boete is opgelegd, doet niets af aan het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt. In het milieurecht is het una via-beginsel zonder betekenis.

Verdachte heeft naast afvalstoffen tevens (runder)mest opgeslagen gehad. Hierbij wordt opgemerkt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de onbeschermde opslag van die afvalstoffen en (runder)mest nadelig is voor de bodem.

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer: 21-003122-10

Uitspraak d.d.: 5 april 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Utrecht van 24 augustus 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-995454-06, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [postcode en woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 maart 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek van de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,

mr. P.S. Fluit, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de omstandigheid dat in de onderhavige zaak is gekozen voor een bestuursrechtelijke afdoening met zich meebrengt dat het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie komt te vervallen. Alsnog vervolgen levert strijd op met het una via-beginsel, aldus de raadsman.

Het hof deelt deze opvatting van de verdediging niet. Het enkele feit dat er een bestuurlijke boete is opgelegd, doet niets af aan het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie, zo heeft de Hoge Raad uitgemaakt. In het milieurecht is het una via-beginsel zonder betekenis. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 21 oktober 2008 te Kockengen (achter de woning van perceel Gieltjesdorp 27), opzettelijk, (afval)hout en/of pvc buizen en/of oude vloerbedekking en/of isolatiemateriaal en/of plastic zeil en/of (runder)mest op de onbeschermde bodem heeft opgeslagen en/of heeft laten liggen, terwijl hij wist en/of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en toen niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging en/of aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.

Door verdachte en zijn raadsman is aangevoerd dat de opslag van afvalstoffen op perceel [adres] te Kockengen bouwafval betrof dat daar slechts tijdelijk lag opgeslagen. Verdachte had niet de intentie om dit afval daar te laten liggen. Daarnaast wordt aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er tevens een opslag van (runder)mest aanwezig was op hetzelfde perceel. Daarbij zou het namelijk zijn gegaan om baggerslib. Hierbij heeft de raadsman gewezen op het proces-verbaal van verbalisanten waarin staat vermeld dat het vermoedelijk ging om opslag van (runder)mest, hetgeen aantoont dat de verbalisanten niet de zekerheid hebben gehad dat het (runder)mest betrof. Bovendien tonen de monsternemingen van de opslag, die zijn genomen door de milieudienst, niet aan dat er sprake zou zijn van (runder)mest. Tot slot wordt door de raadsman verwezen naar de brief van Milieudienst Noord-West Utrecht, d.d. 3 maart 2009, waarin zou worden bevestigd dat de opslag baggerslib betrof. Daarbij wordt door de verdediging aangedragen dat voor toepassing van grond en baggerspecie een gebiedsspecifiek toetsingskader bestaat.

Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren oordeelt het hof dat verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2008 vaststellen dat zij die dag achter de woning van perceel [adres] te Kockengen, naast een opslag van afvalstoffen, een opslag van kennelijk (runder)mest hebben aangetroffen. Verbalisanten geven van de laatstgenoemde opslag een nauwkeurige omschrijving, te weten een zich op onbeschermde bodem bevindende onafgedekte 25 kubieke meter vaste mest, vermoedelijk afkomstig van rundvee en vermengd met stro. In de vaste mest hebben zij zwart plastic afkomstig van kuilbalen waargenomen. Vanuit die opslag liep percolaat weg over de onbeschermde bodem. De geur van de opslag kwam hen bekend voor als de lucht van (runder)mest.

Op 4 december 2008 zijn monsters genomen van de hiervoor omschreven opslag. Uit de analyserapporten blijkt dat het ernstige vermoeden is gerezen dat het stalmest betreft, die mogelijk afkomstig is vanuit de op het perceel aanwezige veeschuur met gruppenstal.

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 21 oktober 2008 een hoeveelheid baggerspecie op zijn perceel opgeslagen heeft gehad, waarbij de mogelijkheid heeft bestaan dat die hoeveelheid baggerspecie ook wat (runder)mest bevatte.

Dat er (runder)mest aanwezig is geweest in de hiervoor omschreven opslag wordt bovendien bevestigd door de brief van Milieudienst Noord-West Utrecht d.d. 3 maart 2009, waarin wordt gesproken over een ruime hoeveelheid slib uit een sloot, vermengd met vaste mest en voerresten. De stelling dat voor toepassing van grond en baggerspecie een gebiedsspecifiek toetsingskader bestaat, neemt niet weg dat indien sprake zou zijn geweest van baggerspecie verdachte dit evenmin zonder bodembeschermende maatregelen had mogen deponeren op zijn perceel.

Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte naast afvalstoffen tevens (runder)mest opgeslagen heeft gehad, waarbij wordt opgemerkt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de onbeschermde opslag van die afvalstoffen en (runder)mest nadelig is voor de bodem.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 21 oktober 2008 te Kockengen (achter de woning van perceel Gieltjesdorp 27), opzettelijk, (afval)hout en pvc buizen en oude vloerbedekking en isolatiemateriaal en plastic zeil en (runder)mest op de onbeschermde bodem heeft opgeslagen en heeft laten liggen, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en toen niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging en/of aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op het misdrijf:

Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming , opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zonder bodembeschermende maatregelen te nemen afvalstoffen en 25 kubieke meter ander materiaal met daarin of daarbij (runder)mest opgeslagen op zijn perceel. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de regelgeving bedoeld om de bodem tegen verontreiniging te beschermen. Het gaat hier om een niet geringe hoeveelheid.

Gelet op voorgaande is het opleggen van een geldboete van € 1200,-, waarvan een gedeelte van € 600,- voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de economische politierechter te Utrecht van 7 februari 2008 opgelegde voorwaardelijke geldboete. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Wet bodembescherming en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de economische politierechter te Utrecht van 7 februari 2008, te weten van:

- een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat de geldboetes mogen worden voldaan in 8 (acht) termijnen van 1 maand, elke termijn groot € 200,00 (tweehonderd euro).

Aldus gewezen door

mr H.W. Koksma, voorzitter,

mr B.P.J.A.M. van der Pol en mr L.E.M. Hendriks, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof en mr A.S. Poelman, griffiers,

en op 5 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr L.E.M. Hendriks is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature