Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Een 48-jarige man uit Nijmegen wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voor bedreiging en (zware) mishandeling van twee politieagenten. De officier van justitie had de oplegging van de ISD maatregel gevorderd voor de duur van twee jaar. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de ISD maatregel op te leggen.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer

Promis II

Parketnummer : 05/701020-11

Datum zitting : 16 september 2011

Datum uitspraak : 30 september 2011

Tegenspraak

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats].

thans gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen, Caissonweg 2

Almere.

Raadsman : mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 05 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, C.E. [slachtoffer1] (hoofdagent van Politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"Wacht maar tot ik je alleen tegen kom [slachtoffer1]. Dat je niet in uniform loopt. Dan sla ik je in elkaar. Ik sla je helemaal verrot [slachtoffer1]", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.

hij op of omstreeks 05 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten D.M. [slachtoffer2] (aspirant van politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, tegen diens hoofd, in elk geval tegen diens lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.

hij op of omstreeks 05 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, aan een ambtenaar gedurende en/of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening genaamd A.G.H. [slachtoffer3] (hoofdagent van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken hand en/of middenhandsbeentje), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, tegen diens arm en/of hand te trappen/schoppen;

althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 05 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een ambtenaar gedurende en/of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (te weten A.G.H. [slachtoffer3], hoofdagent van politie), meermalen, althans eenmaal, tegen diens arm en/of hand heeft getrapt/geschopt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken hand en/of middenhandsbeentje), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 16 september 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door Mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.

Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:

• de heer C.E. [slachtoffer1],

• de heer D. M. [slachtoffer2], tevens ter zitting verschenen,

• de heer A.G.H. [slachtoffer3], tevens ter zitting verschenen,

• Mevrouw J. [benadeelde partij], namens de Regio Gelderland-Zuid.

De officier van justitie, mr. T.C. Henniphof, heeft gerekwireerd.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Hierbij worden de vaststaande feiten, vanwege de onderlinge samenhang van de feiten 1, 2 en 3, gezamenlijk behandeld.

Op 5 juni 2011 te Nijmegen zien de verbalisanten C.E. [slachtoffer1] (hoofdagent van politie) en D.M. [slachtoffer2] (aspirant van politie) verdachte met een aantal andere personen aan de openbare weg, de Van Schevichavenstraat te Nijmegen, op een muurtje bier drinken. [slachtoffer1] en [slachtoffer2] lopen naar de groep om dhr. [naam] aan te houden voor openbare dronkenschap. Daarop zegt verdachte tegen [slachtoffer1]; “Wacht maar tot ik je alleen tegen kom [slachtoffer1]. Dat je niet in uniform loopt. Dan sla ik je in elkaar. Ik sla je helemaal verrot [slachtoffer1]” althans woorden van die strekking.

Hierop gaan [slachtoffer1] en [slachtoffer2] over tot het aanhouden van verdachte wegens bedreiging en openbare dronkenschap. [slachtoffer2] loopt daarop naar verdachte om hem mee te nemen naar het dienstvoertuig. Verdachte verzet zich en er ontstaat een handgemeen. Hierop wordt assistentie gevraagd bij de aanhouding van verdachte waarna hoofdagent van politie A.G.H. [slachtoffer3] ter plaatse komt . [slachtoffer3] helpt [slachtoffer2] om verdachte in de dienstbus te brengen. Naar aanleiding van het voorgaande heeft [slachtoffer1] aangifte gedaan van bedreiging. [slachtoffer2] en [slachtoffer3] hebben aangifte gedaan van mishandeling.

Ten aanzien van feit 1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte C.E. [slachtoffer1] heeft bedreigd met zware mishandeling.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens verdachte gesteld dat de scheldwoorden die verdachte tegen [slachtoffer1] heeft geuit weliswaar op zich als bedreigend opgevat kunnen worden, echter dat deze in het licht van de verstoorde verhouding tussen [slachtoffer1] en zijn cliënt bezien dienen te worden. Zijn cliënt voelt zich door [slachtoffer1] gedwarsboomd en werd boos omdat [slachtoffer1] zijn blikje bier omschopte. Dat was onnodig provocerend. Zijn cliënt had bovendien in eerste instantie niet in de gaten dat niet hij, maar een ander werd aangehouden. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat hij zich nauwelijks kan voorstellen dat [slachtoffer1] zich bedreigd heeft gevoeld, aangezien [slachtoffer1] veel groter is dan zijn cliënt.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft bekend de woorden zoals onder feit 1 ten laste gelegd te hebben geuit. Voor de beantwoording van de vraag of deze woorden een bedreiging in strafrechtelijke zin opleveren, dient beoordeeld te worden of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat hierdoor in het algemeen redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden.

De rechtbank constateert hierover dat de bewoording als zodanig van dien aard dat deze op zich zelf al als bedreigend kunnen worden beschouwd. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij is “geflipt” nadat [slachtoffer1] zijn bierblikje zou hebben weggetrapt. Wat ook zei van het al dan niet wegtrappen van dit blikje door [slachtoffer1], duidelijk is dat verdachte de betreffende woorden in een opgewonden gemoedstoestand heeft geuit. Dit maakt dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat deze in het algemeen de vrees konden opwekken dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk zou waarmaken. De lengte van [slachtoffer1] en van verdachte doen hieraan dan ook niet af.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat hieraan evenmin afdoet dat [slachtoffer1] verdachte al langere tijd kent. Gezien de staat van dienst van verdachte en de weinig vriendschappelijke relatie tussen verdachte en [slachtoffer1] zou dit juist een reden kunnen zijn voor [slachtoffer1] te veronderstellen dat verdachte zijn bedreigingen waar zou maken.

De rechtbank acht dan ook, met de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij op 05 juni 2011 te Nijmegen, C.E. [slachtoffer1] (hoofdagent van Politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"Wacht maar tot ik je alleen tegen kom [slachtoffer1]. Dat je niet in uniform loopt. Dan sla ik je in elkaar. Ik sla je helemaal verrot [slachtoffer1]",althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Ten aanzien van feit 2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie, zijnde D.M. [slachtoffer2].

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak. Het is nooit de intentie van zijn cliënt geweest om [slachtoffer2] tegen het hoofd te schoppen. Zijn cliënt voelde zich onterecht aangehouden en heeft zich hiertegen verzet. Kennelijk is [slachtoffer2], die zwaar geweld tegen zijn cliënt gebruikte, tijdens dit verzet met zijn hoofd in aanraking gekomen met de schoen van zijn cliënt. Tot slot zo betoogt de raadsman, is het maar de vraag of [slachtoffer2] in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, aangezien het niet duidelijk is dat aan zijn cliënt gezegd is dat hij werd aangehouden.

Het oordeel van de rechtbank

[slachtoffer2] heeft verklaard dat hij [verdachte] hoorde zeggen dat deze niet meeging en met hen zou gaan vechten. [slachtoffer2] heeft verdachte tegen het dienstvoertuig aangezet en hierop is een worsteling ontstaan waarbij [slachtoffer2] [verdachte] met zijn rechtervuist een klap op de linkerkant van zijn gezicht heeft gegeven om het verzet van verdachte te breken. Het lukte echter niet het verzet van verdachte te breken. [slachtoffer1] pakte daarop verdachte bij zijn bovenlichaam vast en drukte deze naar de grond waarna [slachtoffer2] verdachte de boeien om deed. Daarna is verdachte meegenomen naar het dienstvoertuig . Toen [slachtoffer2] probeerde de benen van verdachte in de auto te duwen, schopte verdachte hem met kracht met een geschoeide voet tegen zijn voorhoofd. Verdachte keek daarbij [slachtoffer2] strak in de ogen. [slachtoffer2] voelde daarop een hevige pijn aan zijn linker voorhoofd. De collega van [slachtoffer2], A.G.H. [slachtoffer3] heeft gezien dat verdachte [slachtoffer2] tegen het hoofd schopte. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij heftig tegenstribbelde met zijn benen, omdat die niet waren geboeid en dat hij een trap heeft gegeven tegen de jonge politieman. Hij gelooft niet dat hij hem heeft geraakt.

Op grond van bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer2] heeft geschopt tegen diens hoofd, en is daarom van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer2]. Daarbij passeert de rechtbank het verweer dat er geen sprake zou zijn geweest van opzet. Verdachte heeft [slachtoffer2] geschopt, terwijl hij hem aankeek, omdat hij zich wilde verzetten. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer2] verdachte heeft meegedeeld dat deze was aangehouden en dat hij werd geacht mee te gaan naar het politiebureau.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij op 05 juni 2011 te Nijmegen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten D.M. [slachtoffer2] (aspirant van politie), terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, tegen diens hoofd, heeft geschopt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden.

Ten aanzien van feit 3

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat er vrijspraak van het primair- en het subsidiair ten laste gelegde dient te volgen, nu [slachtoffer3] door de schop van verdachte weliswaar zijn vinger heeft gebroken, maar dit letsel geen zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet oplevert.

Het oordeel van de rechtbank

[slachtoffer3] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer2] probeerde verdachte in bedwang te krijgen. Toen dit niet bleek te lukken, doordat verdachte bleef schoppen, heeft [slachtoffer3] verdachte aan zijn been uit de dienstauto getrokken. Op dat moment voelde [slachtoffer3] dat hij een schop van verdachte tegen zijn hand aan kreeg. Hij voelde een hevige pijnscheut in de ringvinger van zijn rechterhand. Uit de brief van de spoedeisende hulp blijkt dat de vinger van [slachtoffer3] gebroken was. [slachtoffer3] heeft als gevolg daarvan drie weken een spalk moeten dragen. [slachtoffer3] heeft ter zitting (drie maanden na het voorval) aangegeven, dat de bewegelijkheid van de vinger nog altijd niet hersteld is.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door zich zo hevig te verzetten en te schoppen met een geschoeide voet terwijl hij wordt aangehouden en anderen dicht in zijn nabijheid staan, in ieder geval het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het ingetreden gevolg van dit verzet, kwalificeert de rechtbank, mede gezien de duur van het herstel, dat tot op de dag van terechtzitting nog niet volledig was, als zwaar lichamelijk lestel.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij op 05 juni 2011 te Nijmegen, aan een ambtenaar ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening genaamd A.G.H. [slachtoffer3] (hoofdagent van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken hand en/of middenhandsbeentje), heeft toegebracht, door deze opzettelijk eenmaal, tegen diens hand te schoppen;

Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1: bedreiging met zware mishandeling

Ten aanzien van feit 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

Ten aanzien van feit 3: zware mishandeling terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

De feiten zijn strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.

6. De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren, met aftrek van drie maanden voor de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Het standpunt verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen ISD maatregel moet worden opgelegd. Aan verdachte is reeds eerder een ISD maatregel opgelegd. Sindsdien heeft verdachte geen gevaar voor de maatschappij meer veroorzaakt. Het komt de raadsman onterecht voor, om verdachte nu, deels voor dezelfde feiten als vorige keer, wederom een dergelijke maatregel op te leggen. De psychiater heeft eveneens geadviseerd geen ISD maatregel op te leggen aan verdachte. Om die reden heeft de raadsman gepleit voor afstraffing en hulpverlening binnen een vrijwillig kader.

De beoordeling door de rechtbank

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 27 augustus 2011;

• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 7 juni 2011;

• een consultbrief van psychiater B. Gotink, d.d. 5 juli 2011;

• een advies ISD maatregel van Reclassering Nederland, gedateerd 2 augustus 2011, betreffende verdachte.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging, een mishandeling en een zware mishandeling van drie politieagenten. Deze strafbare feiten vloeiden voort uit het feit dat hij het niet eens was met de aanhouding van een persoon met wie hij op dat moment samen was en hij vervolgens, na zelf te zijn aangehouden voor bedreiging, zich hier hardhandig tegen heeft verzet. Verdachte heeft hiermee de (fysieke) integriteit van de agenten aangetast en hun functioneren ernstig bemoeilijkt. Verdachte heeft aangegeven te zijn ‘geflipt’ en, nadat hij werd vastgepakt door de agenten, een waas voor zijn ogen kreeg. Hij heeft er alles aan gedaan om de aanhouding onmogelijk te maken en heeft hierbij geen oog gehad voor de schade die hij kon toebrengen aan de agenten. Uit de slachtofferverklaringen zoals afgelegd ter zitting, als ook in het dossier blijkt dat zij niet alleen op het moment zelf angst hebben gehad of zich bedreigd hebben gevoeld, maar ook nu nog spelen psychische- en lichamelijke gevolgen hen parten. Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt bovendien dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aan verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan verdachte een ISD maatregel op te leggen. Ter toelichting diene het volgende.

Voorop staat dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Aangezien verdachte kampt met verslavingsproblematiek strekt de ISD maatregel er bovendien toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van deze verslavingsproblematiek.

Psychiater B. Gotink heeft naar aanleiding van het psychiatrisch consult met verdachte als volgt geconcludeerd: “Bij verdachte is geen sprake van psychopathologie in engere zin. Zijn problematiek lijkt verklaarbaar vanuit de combinatie persoonlijkheid en verslavingsgedrag, waarbij alcohol op de voorgrond staat. Er is geen hulpvraag, tenzij deze een voor betrokkene geschikt woon-, werktraject zou behelzen. Zolang betrokkene dit niet zelf op de agenda zet, zal hij blijven ageren tegen voorstellen of plannen van de ander (‘acting out’); en met afwijzen bouw je niets op. Een herhaling van de maatregel ISD zal niets opleveren, zo is de verwachting, want dit is eerstens al gepasseerd en heeft ten tweede in de jaren 2008 tot 2010 geen of onvoldoende opgeleverd.”

Op basis van dit advies is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan motivatie aan de zijde van verdachte en bovendien gelet op het feit dat recente behandelingen in het kader van ISD niet zijn aangeslagen, behandeling van verdachte op dit moment geen perspectief heeft. Nu het behandelperspectief wegvalt, resteert alleen de maatschappelijke overlast als rechtvaardiging voor de oplegging van de ISD maatregel. Hoewel zulks de facto mogelijk is, acht de rechtbank thans een langdurige opsluiting van verdachte voor de duur van twee jaar disproportioneel en daarom niet gerechtvaardigd. Verdachte heeft – uitgaande van zijn juridische documentatie – sinds beëindiging van de eerdere ISD maatregel in mei 2010 nauwelijks andere strafbare feiten gepleegd. Daarom kan niet gezegd worden dat onderhavige strafbare feiten – hoe ernstig van aard op zichzelf bezien ook – onderdeel zijn van een patroon van structurele en ernstige overlast voor de maatschappij. Oplegging van de ISD maatregel zou ter zake van onderhavige feiten dan ook neerkomen op een vrijheidstraf voor de duur van twee jaar. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden in deze passend.

6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.

• De benadeelde partij de heer C.E. [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 150,- aan immateriële schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weersproken. De rechtbank acht de vordering echter - nu het ten laste gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - volledig toewijsbaar. De rechtbank zal voorts aan de benadeelde partij de wettelijke rente vanaf de datum feit toekennen. Voorts zal de rechtbank ter hoogte van het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opleggen.

• De benadeelde partij de heer D. M. [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 350,- aan immateriële schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weersproken. De rechtbank acht de vordering echter - nu het ten laste gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - volledig toewijsbaar. De rechtbank zal voorts aan de benadeelde partij de wettelijke rente vanaf de datum feit toekennen. Voorts zal de rechtbank ter hoogte van het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opleggen.

• De benadeelde partij de heer de heer A.G.H. [slachtoffer3] vordert een bedrag van € 500,- aan immateriële schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weersproken. De rechtbank acht de vordering echter - nu het ten laste gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - volledig toewijsbaar. De rechtbank zal voorts aan de benadeelde partij de wettelijke rente vanaf de datum feit toekennen. Voorts zal de rechtbank ter hoogte van het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opleggen.

• Mevrouw J. [benadeelde partij], namens de benadeelde partij Regio Gelderland-Zuid vordert een bedrag van € 17,25 aan materiële schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weersproken. De rechtbank acht de vordering echter - nu het ten laste gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - volledig toewijsbaar. De rechtbank zal voorts aan de benadeelde partij de wettelijke rente vanaf de datum feit toekennen. Voorts zal de rechtbank ter hoogte van het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 24c, 36f, 57, 285, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden

beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij C.E. [slachtoffer1].

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan C.E. [slachtoffer1], wonende te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 350,- (zegge honderd vijftig euro).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 350,-, subsidiair 3 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer C.E. [slachtoffer1], wonende te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 350,-, (zegge honderd vijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij D. M. [slachtoffer2].

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan D. M. [slachtoffer2], wonende te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 350,- (zegge driehonderd vijftig euro).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer D. M. [slachtoffer2], wonende te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 350,-, (zegge driehonderd vijftig euro), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij A.G.H. [slachtoffer3].

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan A.G.H. [slachtoffer3], wonende te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 500,- (zegge vijf honderd euro).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 500,- , subsidiair 10 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer A.G.H. [slachtoffer3], wonende te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 500,- , (zegge vijf honderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Regio Gelderland-Zuid.

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan Regio Gelderland-Zuid, te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 17,25 (zegge zentien euro en vijfentwintig euocent ).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 17,25, subsidiair 1 dag hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Regio Gelderland-Zuid, te Nijmegen, te betalen een bedrag van € 17,25, (zegge zentien euro en vijfentwintig euocent ), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

Aldus gewezen door mr. M.G.J. Post, als voorzitter, mr. D.R. Sonneveldt, mr. W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 september 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature