Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Ommen (Westflank)" vastgesteld.

Uitspraak



201004274/1/R3.

Datum uitspraak: 28 september 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Vereniging Vrienden van de Stadskern Ommen, gevestigd te Ommen,

2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Ommen,

3. de stichting Stichting Ommer Molens, gevestigd te Ommen,

en

de raad van de gemeente Ommen,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Ommen (Westflank)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2010, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, en de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2010, beroep ingesteld. De vereniging heeft de gronden van haar beroep aangevuld bij brief van 31 mei 2010. [appellant sub 2] en anderen hebben de gronden van hun beroep aangevuld bij brief van 7 juni 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen, de stichting en de raad hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door M. Krimpen, G.J. te Rietstap en M.F.J. Maathuis, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. C.E. van Staveren, advocaat te Zwolle, de stichting, vertegenwoordigd door J.H. van der Veek en prof. G.J.W. van Bussel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle, en S. Dom, E. Slooten en G.T. Prins, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet, voor zover van belang, in appartementengebouwen, een parkeerplaats, een marktgebouw en overige centrumvoorzieningen.

2.2. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen hun beroepsgrond met betrekking tot de geluidbelasting ingetrokken.

Formele bezwaren

2.3. De vereniging betoogt dat het plan voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het ontwerpplan meermalen ter inzage is gelegd en is ingetrokken zonder dat op haar zienswijze is ingegaan. De raad heeft haar zienswijze op het ontwerpplan, dat heeft geleid tot het vastgestelde plan onvolledig en subjectief beantwoord. Voorts was het volgens de vereniging niet mogelijk voldoende kennis te nemen van het plan, nu dit door het grote aantal bijlagen te omvangrijk is. Ten slotte heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan gebaseerd op onverklaarbaar gewijzigde gegevens in de parkeerbalans.

2.3.1. Ten aanzien van het betoog van de vereniging dat de raad op de door haar ten aanzien van eerdere ontwerpplannen ingediende zienswijzen onvoldoende is ingegaan, overweegt de Afdeling dat, wat hier ook van zij, dit niet betrekking heeft op het thans bestreden besluit en reeds daarom de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Overigens heeft de raad in paragraaf 1.6 van de plantoelichting een verantwoording gegeven voor het afwijken van eerdere versies van het plan. In de overwegingen in het vaststellingsbesluit is door de raad gemotiveerd ingegaan op de door de vereniging ingediende zienswijze. De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat het plan door het aantal bijlagen niet meer te doorgronden is. De gegevens waarop de parkeerbalans is gebaseerd zijn volgens het verweerschrift wegens voortschrijdend inzicht gewijzigd.

De betogen falen.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen en de vereniging betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Bebouwing Vechtkade

2.4. De vereniging stelt dat de raad een onvoldoende ruimtelijke onderbouwing heeft gegeven voor de in het plan voorziene appartementengebouwen aan de Vechtkade. Die zijn wegens de grote omvang en de in die bebouwing voorziene functies volgens haar in strijd met de Ontwikkelingsvisie Ommen Centrum (hierna: ontwikkelingsvisie), nu daarin de versterking van het winkelgebied ten doel is gesteld en slechts enige ruimtevormende bebouwing en beplanting toelaatbaar wordt geacht. De bebouwing met woonbestemming en andere toegestane functies aan de Vechtkade draagt volgens de vereniging niet bij aan een versterking van de levendigheid van het centrum. Volgens de vereniging zijn er alternatieve locaties in en rondom het centrum voor de in het plan voorziene bebouwing.

2.4.1. In de ontwikkelingsvisie staat dat de Vechtoever, in balans met de landschappelijke karakteristiek van het Vechtdal, stedenbouwkundig dient te worden ontwikkeld, zowel in gebruik als in ruimtelijke zin. Om de Vecht te verbinden aan de historische binnenstad van Ommen wordt een bordes of kade aangelegd met enige ruimtevormende bebouwing en beplanting. In paragraaf 2.4.1 van de plantoelichting staat dat de woonfunctie bijdraagt aan de levendigheid in het centrum en de sociale controle vergroot. Dit komt de Afdeling niet onredelijk voor. Verder is in paragraaf 2.4.1 een stedenbouwkundige onderbouwing gegeven voor de bebouwing langs de Vecht. Het grootste deel van de bebouwing bestaat uit twee lagen met een kap, met een brede opening naar de Vecht.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat dit plandeel onvoldoende ruimtelijk is onderbouwd.

Het betoog faalt.

2.5. Volgens de vereniging is de raad er bij de vaststelling van het plan aan voorbij gegaan dat de bebouwing op de oever van de Vecht gevolgen zal hebben voor het ecologische en aquatische systeem binnen het plangebied. De raad heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de oever van de Vecht geen onderdeel uitmaakt van het plan en niet toegelicht op welke wijze een beheer- en calamiteitenplan voor de waterkering in relatie tot de Vechtoeverbebouwing gestalte moet krijgen.

2.5.1. In paragraaf 6.6 van de plantoelichting staat dat de noordoevers van de Vecht in het plangebied zijn gelegen. In deze waterparagraaf is uitvoerig ingegaan op de waterhuishouding van het plangebied. De vereniging heeft niet onderbouwd met betrekking tot welk aspect de plantoelichting desondanks ontoereikend is. Voorts heeft de raad zich blijkens paragraaf 6.8 van de plantoelichting bij de vaststelling van het plan gebaseerd op het rapport "Quickscan Natuur en Voortoets, bestemmingsplan Centrum Ommen (Westflank)" (BRO, 2009). Hierin staat dat oevers van de Vecht weliswaar binnen de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) liggen, maar dat het plan geen negatieve effecten heeft op de te realiseren EHS-natuurdoeleinden van de oever van De Vecht. Het plan belemmert de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone niet. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Quickscan zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft kunnen baseren. Ten aanzien van het betoog van de vereniging dat ten onrechte niet is toegelicht op welke wijze een beheer- en calamiteitenplan voor de waterkering in relatie tot de Vechtoeverbebouwing gestalte moet krijgen, overweegt de Afdeling dat deze aspecten onder de verantwoordelijkheid van het waterschapsbestuur vallen. Blijkens de reactie van de raad op de zienswijze van de vereniging is uit overleg tussen het gemeentebestuur en het waterschapsbestuur gebleken dat door het nemen van technische maatregelen de stabiliteit en de waterkerende functie van het dijklichaam gewaarborgd kunnen worden. Het waterschap heeft bij brief van 30 oktober 2008 overigens toegezegd medewerking te zullen verlenen aan een ontheffing.

Het betoog faalt.

2.6. De vereniging stelt voorts dat de bebouwing aan de oever van de Vecht in strijd is met bijlage 2 behorende bij de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, nu hieruit volgt dat er een directe relatie dient te zijn tussen dubbele bestemmingen. Deze directe relatie ontbreekt tussen de bestemming "Wonen (W)" en de dubbelbestemming "Waterkering".

2.6.1. Anders dan de vereniging stelt, is ingevolge bijlage 2 behorende bij de Regeling standaarden ruimtelijke ordening "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2008" niet vereist dat er een directe inhoudelijke relatie moet zijn tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. Hierin staat dat sprake is van een dubbelbestemming, indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. Van een dergelijke rangorde is bij de bestemming "Wonen (W) en de dubbelbestemming "Waterkering" sprake.

Het betoog faalt.

2.7. Voorts komt de vereniging op tegen de vaststelling van artikel 9, zesde lid, van de planregels. Het artikel gaat volgens haar ten onrechte uit van een beleidsvrijheid voor het college van burgemeester en wethouders bij het al dan niet toestaan van bebouwing op de oever van de Vecht. Dit is zo’n belangrijk onderdeel van dit bestemmingplan dat hierover volgens de vereniging geen beleidsvrijheid kan bestaan.

2.7.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planregels zijn de op de verbeelding naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor:

a. de aanleg en instandhouding van voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;

b. de aanleg en instandhouding of bescherming van de waterkering;

c. verhardingen;

d. groenvoorzieningen;

e. de bij sub a t/m d behorende voorzieningen.

Ingevolge het derde lid mag in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

Ingevolge het vierde lid mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

Ingevolge het vijfde lid geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde een maximale hoogte van 3 m.

Ingevolge het zesde lid kunnen kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in de leden 3, 4 en 5 overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, de rde lid.

Ingevolge artikel 12, derde lid, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen voor het bepaalde in artikel 9, derde, vierde en vijfde lid, en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering niet onevenredig wordt aangetast;

b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

2.7.2. De in artikel 12, derde lid, van de planregels genoemde voorwaarden voor ontheffing ten behoeve van bebouwing op de oever van de Vecht hebben alleen betrekking op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de waterkering. Niet is gebleken dat aan die voorwaarden niet kan worden voldaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het waterschap, gelet op de brief van 30 oktober 2008, ontheffing zal verlenen voor de bebouwing op de oever van de Vecht.

Molen De Konijnenbelt

2.8. Zowel de vereniging als de stichting betogen dat de plandelen met de bestemmingen "Wonen (W)" en "Gemengde Doeleinden (GD)" de molenbiotoop van de molen De Konijnenbelt aantasten. Het plan is op dit punt in strijd met de algemene inrichtingseisen en -normen voor de planologische invulling van omgeving van windmolens zoals neergelegd in het rapport "De inrichting van de omgeving van molens" van de vereniging De Hollandsche Molen (hierna: het rapport van de Hollandsche Molen), aldus de stichting. Volgens de stichting is sprake van willekeur, nu de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Havengebied" wel is uitgegaan van dit rapport en zich bij het onderhavige plan heeft gebaseerd op een windtunnelonderzoek, zonder deze keuze toe te lichten. Weliswaar wordt in het door TNO uitgevoerde windtunnelonderzoek geconcludeerd dat de plandelen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de molenbiotoop van de molen De Konijnenbelt, maar dit onderzoek is volgens de stichting ondeugdelijk, nu hierbij is uitgegaan van een te grove benaderingsmethode. De stichting betoogt dat ten onrechte geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met de stichting en deskundige instanties met betrekking tot het door TNO uitgevoerde windtunnelonderzoek. Deze methode is volgens de Vereniging de Hollandsche Molen primair bedoeld voor de beoordeling van windturbines en onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of de oud-Hollandse windmolen goed en veilig kan functioneren. Zowel De vereniging De Hollandsche Molen als de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) betwisten de uitgangspunten en gehanteerde kengetallen bij het onderzoek. Deze vormen volgens de RCE geen representatieve weergave van de effecten van de bebouwing op de molen De Konijnenbelt. De raad is bij het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de door de stichting bij de vereniging De Hollandsche Molen, de RCE en de Stichting De Overijsselse Molen opgevraagde reacties op het rapport "Windtunnelonderzoek naar het effect van bebouwing conform project Westflank op het windveld bij de molen De Konijnenbelt te Ommen" (TNO, 2010) (hierna: het rapport van TNO), waarin de resultaten van het windtunnelonderzoek zijn neergelegd.

2.8.1. De raad stelt dat de molen De Konijnenbelt thans niet maalvaardig is en dat ook niet meer zal worden in verband met de nu reeds bestaande verstoringselementen in de omgeving van de molen. In een overleg tussen de raad en de stichting heeft de stichting zich eveneens op dat standpunt gesteld, aldus de raad. Het plan is derhalve niet in strijd met het rapport van De Hollandsche Molen, nu de in dat rapport genoemde normen met betrekking tot de bebouwingshoogte van in de omgeving van molens te realiseren bouwwerken van toepassing zijn op het maalvaardig houden van molens. De door TNO gehanteerde onderzoeksmethode is volgens de raad geschikt om te beoordelen of de molen goed en veilig kan functioneren en is bij meer oud-Hollandse molens gehanteerd. De raad acht het van belang dat het theoretisch aantal draaiuren na de realisering van de bebouwing blijkens het onderzoeksrapport aanzienlijk groter zal zijn dan het aantal uren dat de molen De Konijnenbelt dient te draaien voor de instandhouding van de molen als erfgoed. De instandhoudingsmogelijkheden van de molen De Konijnenbelt worden derhalve door het plan niet verslechterd, aldus de raad.

2.8.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij het onderzoeken van de gevolgen van het plan voor de molenbiotoop van de molen De Konijnenbelt enkel de instandhouding van de molen als cultuurhistorisch erfgoed in overeenstemming met de Erfgoednota als uitgangspunt heeft genomen, gezien de reeds aanwezige verstoring van de molenbiotoop. Dat uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk. Geconstateerd is dat niet kan worden voldaan aan de algemene rekenregels in het rapport van de Hollandsche Molen, dat evenwel uitgaat van maalvaardige molens. De raad heeft gelet hierop gekozen voor een op de specifieke situatie van de molen De Konijnenbelt toegespitst windtunnelonderzoek. Niet valt in te zien waarom de raad niet tot een dergelijk op de concrete situatie toegespitst onderzoek heeft kunnen besluiten. Er is een onafhankelijk en deskundig onderzoek verricht door TNO, die ook andere oud-Hollandse molens heeft onderzocht. Bij de opstelling van de maquette voor het onderzoek is de stichting betrokken. De conclusie van het onderzoek is dat het plan nauwelijks invloed heeft op de draaiuren van de molen. In een notitie van 8 februari 2010 heeft TNO gereageerd op de opmerkingen van de stichting op het concept-windtunnelonderzoek. Voorts is door TNO in een notitie van 17 september 2010 uitgebreid ingegaan op de reacties van de vereniging De Hollandsche Molen, de RCE en de stichting De Overijsselse Molen. De vereniging en de stichting hebben niet met bijvoorbeeld een tegenonderzoek aannemelijk gemaakt waarom deze reacties niet juist zouden zijn en de onderzoeksmethode zou berusten op verkeerde uitgangspunten. Eerst ter zitting is namens de stichting nader gemotiveerde kritiek geuit op de geschiktheid van een windtunnelonderzoek om de werkelijke molenbiotoop in kaart te kunnen brengen. Daarbij is gewezen op het rapport "Insitu meting windaanbod Molen De Otter te Amsterdam" van Bureau Peutz van 22 maart 2010 (hierna: het rapport van Bureau Peutz) waaruit zou blijken dat prognoses op basis van een windtunnelonderzoek onvoldoende beantwoorden aan de werkelijkheid. Met deze reactie ter zitting heeft de stichting nog geen onderbouwing gegeven van de stelling dat ten gevolge van het plan onvoldoende draaiuren bestaan voor de instandhouding van de molen als cultuurhistorisch erfgoed. Voorts overweegt de Afdeling dat het rapport van Bureau Peutz dateert van na de vaststelling van het plan en derhalve ten tijde van de vaststelling niet bij de raad bekend was. Gelet op het op de situatie van De Konijnenbelt toegespitste windtunnelonderzoek en de kennis daarover ten tijde van het bestreden besluit heeft de raad dit onderzoek aan het plan ten grondslag kunnen leggen.

Het betoog faalt.

2.9. De stichting stelt voorts dat de plandelen in strijd zijn met de gemeentelijke Erfgoednota, nu hiermee de beeldkwaliteit van de molen De Konijnenbelt wordt verstoord. De plandelen leiden tot een vrijwel volledige afscherming van het zicht op de molen. De raad heeft in het bestreden besluit het erfgoed niet meegewogen in zijn belangenafweging. Voorts zijn de plandelen in strijd met het rijksbeleid, dat erop is gericht dat cultuurhistorische belangen dienen te worden meegewogen in de ruimtelijke ordening, aldus de stichting. RCE heeft in een reactie op het windtunnelonderzoek van de molen De Konijnenbelt, verwezen naar het rijksbeleid waarin meer aandacht is voor het behoud van molens in de oorspronkelijke toestand.

2.9.1. Het gemeentelijk monumentale beleid zoals verwoord in de Erfgoednota is er op gericht het gemeentelijk erfgoed zichtbaar te maken door het integraal mee te wegen bij ontwikkelingen in de omgeving. Met betrekking tot de molen De Konijnenbelt staat in de plantoelichting dat het in stand houden van deze molen als cultuurhistorisch erfgoed overeenkomstig de Erfgoednota de doelstelling is geweest bij de vaststelling van het plan en uitgangspunt is geweest bij de beoordeling van de molenbiotoop.

Nu de in het plan voorziene bebouwing geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de molenbiotoop van molen De Konijnenbelt heeft het plan geen gevolgen voor de instandhouding van de molen als cultuurhistorisch erfgoed. In het verweerschrift heeft de raad voorts te kennen gegeven dat vanaf enkele punten in het plangebied het zicht op de molen weliswaar wordt beperkt, maar dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de belevingswaarde van de molen De Konijnenbelt. Het plein aan de noordzijde van de Vecht wordt zodanig vormgegeven dat dit grotendeels open is richting de molen De Konijnenbelt.

Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de Afdeling dat de raad overeenkomstig de Erfgoednota voldoende bij zijn besluit heeft afgewogen of de molen ook na de realisatie van het plan als cultureel erfgoed behouden en zichtbaar kan blijven. Hieruit vloeit voorts voort dat in overeenstemming met het rijksbeleid de cultuurhistorische waarden van de molens voldoende bij de vaststelling van het plan zijn betrokken, aan welk beleid de raad overigens niet is gebonden. Het betoog faalt.

Hoogte marktgebouw

2.10. De vereniging komt voorts op tegen de in het plan voorziene bebouwing op de Markt (hierna: het marktgebouw). Zij stelt dat in 2007 een bouwaanvraag is ingediend voor bebouwing met een toren van 20,10 m, welke in het plan zou worden opgenomen, terwijl uit een eerdere nieuwsbrief viel op te maken dat het marktgebouw een toren van 18 m hoog zou krijgen. Volgens hen is voorts onduidelijk hoe de hoogte van de nok moet worden gemeten.

2.10.1. De raad stelt dat voor het marktgebouw nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend. Een dergelijke aanvraag zal worden getoetst aan het bestemmingsplan dat voor het marktgebouw een maximale bouwhoogte kent van 18 m, exclusief een zogeheten dakruiter van maximaal 2,5 m. Voorts stelt de raad dat de wijze van meten van bouwwerken en gebouwen is opgenomen in de planregels.

2.10.2. Aan het marktgebouw is de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" toegekend. Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de planregels moeten gebouwen voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in de planverbeelding, met dien verstande dat op het deel van het gebouw, waar een maximale bouwhoogte van 18 m geldt een dakruiter is toegestaan van maximaal 2,5 m hoog.

Ingevolge artikel 1, onder 23, wordt onder dakruiter verstaan een torentje, koepel of klokkenstoel op de nok van een dak.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 6, worden bij toepassing van de planregels de bouwhoogte en nokhoogte van een bouwwerk gemeten vanaf peil tot het hoogste punt van een bouwwerk. Voor gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen niet meegerekend.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 9 bevindt bij de toepassing van de planregels het peil voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst zich op de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen is dit de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.10.3. De stelling van de vereniging dat aan het plan een bouwaanvraag ten grondslag zou liggen mist, gelet op de reactie van de raad, feitelijke grondslag. In de planverbeelding is aan het marktgebouw een maximale bouwhoogte van 18 m toegekend. Nog daargelaten dat de bouwhoogte in de door de vereniging genoemde nieuwsbrief, zonder dakruiter, niet afwijkt van de maximale bouwhoogte in het plan, kunnen aan deze nieuwsbrief geen rechten worden ontleend. De bouwregels voor de hoogte van het gebouw en de wijze van meten zijn naar het oordeel van de Afdeling niet rechtsonzeker.

Het betoog faalt.

Verkeer en parkeren

2.11. De vereniging stelt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte van een aantal vervoersbewegingen van 3700 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) op de Markt en de Varsenerdijk is uitgegaan. De raad heeft volgens de vereniging onvoldoende toegelicht hoe hij aan dit aantal komt, nu bij de vaststelling van het Ontwikkelingsplan Westflank op 28 mei 2005 werd uitgegaan van 4000 mvt/etm en in het Verkeersstructuurplan van 26 juni 2008 van 4700 mvt/etm.

2.11.1. Blijkens paragraaf 2.7.1 van de plantoelichting heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan gebaseerd op het rapport "Verkeersgegevens bij bestemmingsplan Ommen-centrum (Westflank)" (Goudappel Coffeng, 2009). In hoofdstuk 3 van dit rapport is toegelicht dat het oorspronkelijke, eenvoudige verkeersmodel voor Ommen is geoptimaliseerd. Hierbij zijn de laatste ontwikkelingen van de Westflank gemodelleerd in het nieuwe verkeersmodel. Dit heeft geresulteerd in een berekening van een lagere verkeersintensiteit ter plaatse van de Varsenerdijk dan bij eerdere plannen het geval was. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit rapport zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet op het rapport uit 2009 heeft kunnen baseren. Het betoog faalt.

2.11.2. [appellant sub 2] en anderen komen op tegen de toekenning van een parkeerbestemming aan het huidige weiland aan De Voormars. Volgens hen is het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening, nu parkeerplaatsen ter plaatse niet noodzakelijk zijn en een ruimtelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Voor een eventuele toekomstige noodzaak is een wijzigingsbevoegdheid het geëigende middel, aldus [appellant sub 2] en anderen.

Voorts stellen zij dat de parkeerplaatsen hun woongenot en het vrije uitzicht zullen aantasten.

Ten slotte heeft de raad er volgens [appellant sub 2] en anderen geen rekening mee gehouden dat ook voor een evenredige verdeling van de parkeerdruk aan de andere zijden van Ommen parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.

2.11.3. Uit de ten behoeve van het plan opgestelde parkeerbalans "Parkeerbalans Westflank Gemeente Ommen" (hierna: de parkeerbalans), blijkt dat de overige in het plangebied te realiseren parkeerplaatsen weliswaar voldoende zijn om in de extra behoefte aan parkeerplaatsen na de realisering van de in het plan voorziene gebouwen te kunnen voorzien, maar dat er bij een bezettingsgraad van 90% op vrijdagavond en zaterdagmiddag een tekort is van onderscheidenlijk 26 en 15 parkeerplaatsen. Dit tekort wordt volgens de raad opgevangen op de landschappelijk ingepaste parkeerplaats aan De Voormars die als overloopgebied fungeert. In het ten behoeve van het plan opgestelde parkeeronderzoek "Parkeeronderzoek centrum Ommen, technische rapportage" staat dat, gelet op het compacte karakter van het centrumgebied van Ommen en de aanwezigheid van grotere parkeerterreinen, 90% een goede waarde is om als kwaliteitsdrempel te fungeren. Bij hogere bezettingsgraden neemt de kans op zoekverkeer toe. Dit leidt tot verkeersonveiligheid en illegaal parkeren. De locatie aan De Voormars is volgens de raad het meest geschikt, nu deze in de nabije omgeving van enkele vervallen parkeerplaatsen ligt en het centrum goed bereikbaar moet zijn voor bezoekers.

[appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het parkeeronderzoek of de parkeerbalans naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertonen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad het plandeel wegens het ontbreken van de noodzaak voor parkeerplaatsen aan De Voormars niet heeft mogen vaststellen. Voorts overweegt de Afdeling dat de parkeerplaats aan De Voormars in de nabije omgeving van enkele vervallen parkeerplaatsen ligt en het centrum vanaf deze parkeerplaats goed bereikbaar is. Het besluit om in het plangebied vervallen parkeerlocaties ook in dat gebied op te vangen is niet onredelijk. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] en andere ter zitting geuite kritiek op de eenmalige parkeermeting in de zomer, overweegt de Afdeling dat de raad heeft willen onderzoeken wat de parkeersituatie op piekmomenten is en niet aannemelijk is gemaakt dat op andere momenten in het jaar meer parkeerdrukte zal worden gemeten.

Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woongenot en uitzicht van [appellant sub 2] en anderen niet onevenredig zullen worden aangetast, nu de parkeerplaats slechts gedeeltelijk verhard wordt en het huidige beeld slechts in beperkte mate zal veranderen. De woningen van [appellant sub 2] en anderen aan De Voormars en de Baron Fridagstraat staan bovendien op afstanden tussen de 15 m en 30 m van de in het plan voorziene parkeerplaats. Niet valt uit te sluiten dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en anderen in enige mate zal worden aangetast door de voorziene parkeerplaats, aangezien thans sprake is van onbebouwd terrein, waar zij vanuit hun woningen zicht op hebben. Er bestaat echter geen recht op blijvend vrij uitzicht. Bovendien volgt uit de doeleindenomschrijving van de parkeerbestemming dat het parkeerterrein landschappelijk wordt ingepast.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de aanleg van de parkeerplaats dan aan het belang van [appellant sub 2] en anderen bij het behoud van de huidige situatie.

Het betoog faalt.

Bomenkap

2.12. [appellant sub 2] en anderen en de vereniging stellen dat voor de realisering van de in het plan voorziene bouwmogelijkheden ten onrechte bomen zullen worden gekapt. Volgens hen is deze kap niet nodig als de locatie voor de bouw en daarmee de nieuwe aansluiting op de N34 worden verplaatst. Het plan is volgens [appellant sub 2] en anderen en de vereniging in strijd met het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen zoals neergelegd in het "Bomenbeleidsplan 2005". Door gebruik te maken van een andere inventarisatiemethode maakt het plan de kap van meer bomen in het plangebied mogelijk dan volgens de bij het bomenbeleidsplan behorende lijst is toegestaan. Volgens de vereniging dient uit te worden gegaan van het bomenbeleidsplan, nu voor de "Boomtechnische Inventarisatie Gemeente Ommen" (Copijn Utrecht bv, 2007), dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, geen goedkeuring is verleend door de raad.

Voorts is het plan volgens de vereniging in strijd met artikel 3, vijfde lid, van het bomenbeleidsplan omdat, anders dan de raad beweert, de in het plan voorziene bebouwing aan de Vecht niet op voldoende afstand van de kroonprojectie van de monumentale krimlindes buiten het plangebied is gesitueerd.

2.12.1. De raad stelt dat het plan niet in strijd is met het bomenbeleidsplan. Naar aanleiding van de boomtechnische inventarisatie zal de kroon van een van de drie krimlindes ingenomen worden en is ten behoeve van de tweede krimlinde een uitsparing aangebracht in het bouwvlak. Het plan heeft volgens de boomtechnische inventarisatie geen gevolgen voor het behoud van de derde krimlinde.

2.12.2. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Het verplaatsen van de bouwlocatie en de aansluiting op de N34 stuit volgens de raad op financiële bezwaren. Gelet hierop is de voorgestelde verplaatsing van de bouw voldoende in de afweging betrokken.

Ten aanzien van het betoog dat de boomtechnische inventarisatie de kap van meer bomen toestaat, overweegt de Afdeling dat de voorlopige inventarisatielijst Groene Monumenten van het bomenbeleidsplan niet definitief was vastgesteld en een meer actuele en deskundige inventarisatie van de bomen in het plangebied aan het plan ten grondslag is gelegd. Door deskundigen is daarbij aangegeven dat twee groene monumenten geen toekomstwaarde meer hebben. De overige bomen komen op basis van het puntentotaal in het beleidsplan in aanmerking voor een kapvergunning. Door [appellant sub 2] en anderen en de vereniging is niet aannemelijk gemaakt dat deze inventarisatie onjuist is.

Ten behoeve van het plan is door Copijn een boomtechnisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de bouwvlakken buiten de kroonprojecties van de krimlindes liggen. De beworteling van de krimlindes langs de wegzijde is blijkens het onderzoek nauwelijks ontwikkeld en er is geen kans op aanwezigheid van vitale beworteling onder de weg. De drie krimlindes die buiten het plangebied staan worden door de in het plan voorziene bebouwing volgens Copijn niet bedreigd. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat van strijd met artikel 3, vijfde lid, van het bomenbeleidsplan geen sprake is.

Het betoog faalt.

Horeca

2.13. [appellant sub 2] en anderen komen op tegen de vaststelling van artikel 7, vierde lid, onder c, van de planregels voor zover daarin een maximale oppervlakte van 60 m ² voor horecabedrijven, categorie II is opgenomen. Volgens hen is ten onrechte in de planverbeelding niet aangegeven waar deze horecagelegenheid binnen de bestemming "Verblijfsdoeleinden (V)" mag worden gevestigd. Voorts is de vergroting van het maximale oppervlakte van 35 m² naar 60 m² ten opzichte van het ontwerpplan door de raad niet gemotiveerd, aldus [appellant sub 2] en anderen.

2.13.1. De raad stelt dat, anders dan [appellant sub 2] en anderen menen, in artikel 7, vierde lid onder b, van de planregels situeringseisen zijn gesteld voor het in het plan voorziene horecabedrijf. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, dient een afstand van 15 m tussen het horecabedrijf en woningen in acht te worden genomen.

2.13.2. Aan enkele plandelen aan het 11 April-Plein en de Varsenerstraat is de bestemming "Verblijfsdoeleinden (V)" toegekend. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor die bestemming aangewezen gronden bestemd voor maximaal één horecabedrijf, categorie II.

Ingevolge artikel 7, vierde lid, aanhef en onder b, dient de afstand van het in lid 1 sub d vermelde horecabedrijf ten opzichte van woningen minimaal 15 m te zijn.

Ingevolge artikel 7, vierde lid, aanhef en onder c, geldt voor een horecabedrijf, inclusief permanente overkapping en terras, categorie II, een maximale oppervlakte van 60 m².

2.13.3. De hiervoor beschreven bestemming is een globale eindbestemming. In artikel 7 van de planregels zijn situeringseisen opgenomen. Gelet op de maximale oppervlakte van het horecabedrijf en de afstandseis van 15 m is deze bepaling naar het oordeel van de Afdeling niet rechtsonzeker. Voorts heeft de raad de oppervlakte ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd om te kunnen voorzien in de verplaatsing van een bestaande horecavoorziening van 60 m². De wijziging is daarmee voldoende gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Archeologische waarden

2.14. De vereniging stelt dat artikel 10 van de planregels onvoldoende de archeologische waarden van de gronden in het plangebied waarborgt, nu ingevolge dit artikel ook een sloopvergunning kan worden verleend als de archeologische waarden worden aangetast.

2.14.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planregels, zijn de op de planverbeelding voor "Archeologisch verwachtingsvol gebied" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Ingevolge het achtste lid is het verboden voor de aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en de diepte meer dan 30 cm bedraagt te meten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

Ingevolge het negende lid kan aan de sloopvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

Ingevolge het tiende lid wordt indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, hiervan terstond melding gemaakt bij het college van burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.

Ingevolge het elfde lid wordt de vergunning niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

2.14.2. Ingevolge artikel 38a van de Monumentenwet 1988 houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

2.14.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 9 december 2009 in zaak nr. 200801932/1/R1 en 29 september 2010 in zaak nr. 200809200/1/R1) rust op het gemeentebestuur de plicht zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in het gebied alvorens bij het plan uitvoerbare bestemmingen kunnen worden aangewezen en concrete bouwvoorschriften voor die bestemmingen kunnen worden vastgesteld. Geen verplichting bestaat om alle archeologische waarden volledig te beschermen.

De archeologische waarden moeten ingevolge artikel 10, elfde lid, worden vastgesteld. De leden 9 en 10 van artikel 10 bevatten naar het oordeel van de Afdeling verder voldoende waarborgen voor het eventuele behoud van de archeologische waarden.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

2.15. Het plan is volgens [appellant sub 2] en anderen financiëel niet uitvoerbaar, nu de in het plan voorziene bioscoop en andere voorzieningen niet in het centrum van Ommen passen.

2.15.1. Blijkens hoofdstuk 7 van de plantoelichting vertoont de exploitatieberekening voor het plangebied een gecalculeerd tekort. Voor dit tekort is de reserve "Ontwikkelingsfonds Centrumvisie" gevormd, die een dusdanige omvang heeft dat het tekort daarmee kan worden afgedekt. [appellant sub 2] en anderen hebben in hun beroepschrift noch ter zitting onderbouwd waarom het plan desalniettemin financiëel niet uitvoerbaar zou zijn. De enkele stelling dat de bioscoop en overige voorzieningen niet passen in het centrum van Ommen is hiervoor onvoldoende. [appellant sub 2] en anderen hebben ter zitting weliswaar hun vrees geuit voor leegstand als gevolg van het ontbreken van behoefte aan bepaalde voorzieningen, maar dit heeft geen betrekking op de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Het betoog faalt.

2.16. Voor het overige hebben [appellant sub 2] en anderen verwezen naar de inhoud van hun zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

2.17. In hetgeen de vereniging, [appellant sub 2] en anderen en de stichting hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

2.18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Boermans

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011

429-653.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature