Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De verdachte wordt beschuldigd van een overtreding van de Opiumwet. Doordat de controlebevoegdheid die volgens de verbalisanten was gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994 echter uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waartoe deze is verleend, is er sprake van détournement de pouvoir. Dit brengt met zich mee dat de staandehouding in de zin van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering onrechtmatig is geweest, hetgeen een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verkregen bewijsmateriaal en de vruchten daarvan dienen derhalve te worden uitgesloten van het bewijs.

Na uitsluiting van het verkregen bewijsmateriaal en de vruchten daarvan is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden, zodat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Uitspraak



Rolnummer: 22-003580-10

Parketnummer: 11-710475-10

Datum uitspraak: 14 juni 2011

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 24 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboortedag] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1957,

thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,

adres in het buitenland: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 mei 2011.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 09 maart 2010 te Dordrecht en/of Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepeit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden omdat de opsporingsambtenaren die de verdachte hebben aangehouden de hun op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 toekomende controlebevoegdheid hebben gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. De verdediging is derhalve van mening dat sprake is van détournement de pouvoir. Volgens de raadsvrouw was er nog geen redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering op het moment dat één van de verbalisanten het portier van de auto waarin de verdachte zich bevond open trok. Er bestond dus ook niet de bevoegdheid om de verdachten staande te houden op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering.

Daar komt bij dat één van de opsporingsambtenaren zelf het bestuurdersportier van de auto heeft opengetrokken. Ten onrechte is niet eerst op het raam getikt, zodat verdachte zélf het portier kon openen. Dit heeft geleid tot een ontoelaatbare schending van de privacy.

Het verkregen bewijsmateriaal is derhalve vanwege de bovengenoemde redenen onrechtmatig verkregen en dient van het bewijs te worden uitgesloten, met als gevolg dat geen bewijsmiddelen resteren en vrijspraak moet volgen.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit het proces-verbaal van bevindingen van Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, nr. [X], leidt het hof de navolgende feiten en omstandigheden af.

Op dinsdag 9 maart 2010, omstreeks 20.57 uur, werd door leden van het Joint Hit Team gezien dat een grijze personenauto van het merk BMW en voorzien van het Franse kenteken [kenteken A] over de Vaanweg Rotterdam binnen gereden kwam. Ambtshalve was de verbalisanten bekend dat veel mensen uit Frankrijk naar Rotterdam rijden om daar verdovende middelen te kopen. Voornoemde Franse BMW werd door de verbalisanten onopvallend gevolgd.

Op dinsdag 9 maart 2010, omstreeks 22.28 uur, werden - aldus het proces-verbaal - ter controle op de naleving van de in de verkeerswetgeving gestelde eisen de beide Fransen op het parkeerterrein van het [A] hotel, gelegen aan de [weg A] te Dordrecht, staande gehouden. De auto waarin zij zaten stond op dat moment stil. Eén van de verbalisanten toonde voorafgaande aan de controle de bestuurder zijn politielegitimatiebewijs. Vervolgens trok deze verbalisant het bestuurdersportier open en zag dat de bestuurder, te weten de verdachte, gebruikersartikelen vasthield waarvan de verbalisanten ambtshalve wisten dat deze gebruikt werden om verdovende middelen te gebruiken.

Met betrekking tot de hiervoor summier weergegeven gang van zaken overweegt het hof het navolgende.

Uit het dossier blijkt niet dat de verbalisanten gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet ter controle van enig voorschrift vervat in deze wet. De verbalisanten hebben bijvoorbeeld gedurende de observatie geen stopteken gegeven en ten tijde van de staandehouding niet gevraagd naar het rijbewijs van de verdachte en/of zijn medeverdachte. Het hof is derhalve van oordeel dat de controlebevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet uitsluitend voor een ander doel - te weten controle op naleving van de Opiumwet - is gebruikt. Derhalve is naar het oordeel van het hof sprake van détournement de pouvoir.

Gelet op de door de verbalisanten gerelateerde verdenking dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig maakten, dan wel hadden gemaakt, aan overtreding van de Opiumwet, kan het zijn dat het een staandehouding betrof in de zin van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering. Uitoefening van de daarin omschreven (opsporings)bevoegdheid vereist evenwel een redelijk vermoeden van schuld dat voorvloeit uit feiten en omstandigheden, een en ander zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De bij de verbalisanten ambtshalve bekendheid dat veel mensen uit Frankrijk naar Rotterdam rijden om daar verdovende middelen te kopen rechtvaardigt dit vermoeden in onvoldoende mate. Evenmin kan een dergelijk vermoeden worden ontleend aan het feit dat - aldus het proces-verbaal - de verdachte zijn voertuig vier keer heeft geparkeerd, dat éénmaal een Nederlandse Ford naast de Franse BMW heeft geparkeerd en dat de verdachte éénmaal in de kofferbak van de auto heeft gerommeld.

Ook de advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er zijns inziens geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering ten tijde van de in het proces-verbaal gerelateerde "staandehouding".

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat de verdenking die de verbalisanten blijkens het proces-verbaal op dat moment tegen verdachte koesterden onvoldoende concreet was om te kunnen gelden als een redelijk vermoeden van schuld, in het bijzonder aan het aanwezig hebben van drugs. Derhalve is sprake van een normschending in de opsporing en een vormverzuim, dat niet meer kan worden hersteld.

Doordat de controlebevoegdheid die volgens de verbalisanten was gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994 - waarbij opmerking verdient dat in het proces-verbaal niet specifiek is aangegeven op welke bepaling van de Wegenverkeerswet 1994 werd gedoeld - uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waartoe deze is verleend, is er sprake van détournement de pouvoir. Dit brengt met zich mee dat de staandehouding in de zin van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering onrechtmatig is geweest, hetgeen een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verkregen bewijsmateriaal en de vruchten daarvan dienen derhalve te worden uitgesloten van het bewijs.

Na uitsluiting van het verkregen bewijsmateriaal en de vruchten daarvan is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden, zodat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Gelet op het voorgaande behoeft het bewijsverweer voor het overige geen bespreking.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. M.C.R. Derkx en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2011.

Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature