Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verweerder was bevoegd de verleende subsidie in te trekken en het gehele bedrag van € 496.551,00 aan onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 10/3659

Uitspraak van de meervoudige kamer van 16 september 2011

in de zaak tussen

de commanditaire vennootschap Securevent C.V., te Eindhoven, eiseres

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

verweerder,

gemachtigde: mr. L.E. Sipos.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2008 heeft verweerder de aan eiseres verleende subsidie ingetrokken en van eiseres de reeds uitgekeerde voorschotten ten bedrage van € 496.551,00 teruggevorderd.

Bij besluit van 1 oktober 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2011. Voor eiseres zijn verschenen [directeur A] en [directeur B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 1 september 2003 is in het kader van de Stimuleringsregeling Vacaturevervulling door Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW) aan eiseres subsidie toegekend. Het maximaal toe te kennen bedrag is bij besluit van 28 september 2004 gewijzigd naar maximaal € 620.960,00.

In de periode van 16 september 2003 tot 27 juni 2005 heeft eiseres, op grond van artikel 21, eerste lid, van de SVWW, vier maal een voorschot ontvangen ten bedrage van in totaal € 496.551,00.

Op 2 juni 2006 heeft eiseres de einddeclaratie van project 1107 ingediend.

Bij brief van 14 mei 2007 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over opschorting van de beoordeling van deze einddeclaratie door de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) omdat de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) een onderzoek naar project 1107 had ingesteld. De SIOD is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van valsheid in geschrifte (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr ) en oplichting (artikel 326 Sr in relatie tot artikel 51 Sr ).

Op 28 juli 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector strafrecht, [directeur A] en [directeur B] veroordeeld tot gevangenisstraffen voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, voor het misdrijf valsheid in geschrifte (artikel 225, eerste lid, Sr), een feit dat is begaan door eiseres en aan welke verboden gedraging zij feitelijk leiding hebben gegeven. Het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is nog niet door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch behandeld.

2. Aan de orde is of verweerder in redelijkheid tot intrekking van de aan eiseres verleende subsidie heeft kunnen besluiten en in redelijkheid de reeds aan eiseres uitgekeerde voorschotten ten bedrage van € 496.551,00 heeft teruggevorderd.

3. Verweerder stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat hij na een uitvoerige bestudering van het SIOD-dossier het oordeel van de SIOD dat er bij het uitvoeren van project 1107 sprake moet zijn geweest van valsheid in geschrifte en van oplichting, onderschrijft. Noptra Safety heeft in het kader van project 1107 de geoffreerde opleiding Beveiliger 2 niet verzorgd voor 120 deelnemers voor eiseres, terwijl zij dit wel zo heeft voorgesteld. Vast is komen te staan dat de aan eiseres toegewezen subsidie niet is aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt aan eiseres, te weten het verzorgen van de opleiding Beveiliger 2. Ook anderszins zijn er geen kosten geweest die eiseres in het kader van de SVWW had te voldoen. Er zijn immers geen subsidiabele activiteiten verricht. Eiseres heeft onjuiste en onvolledige informatie verstrekt aan de RWI voor het verkrijgen van de subsidie en de subsidievaststelling. Aangezien eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 12, derde lid, van de SVWW, artikel 20, aanhef en onder b, c en e, van de SVWW en artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is verweerder tot de conclusie gekomen dat hij de subsidieverlening terecht heeft ingetrokken en de uitgekeerde voorschotten ten bedrage van € 496.551,00 terecht volledig heeft teruggevorderd.

4. Eiseres voert in beroep – kort weergegeven – aan dat de strafrechtelijke veroordeling van de directeuren van eiseres nog niet onherroepelijk is. Voorts voert eiseres aan dat de conclusies van het SIOD-onderzoek onjuist zijn en dat dit daarom geen grondslag kan zijn voor de conclusie in het bestreden besluit. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids-, redelijkheids-, motiverings- en proportionaliteitsbeginsel genomen. Aanvullend voert eiseres primair aan dat zij geen terugvordering erkennen door verweerder, nu de subsidie destijds is verleend door de RWI. Subsidiair voert eiseres nog aan dat het terug te vorderen bedrag niet € 496.551,00 is maar € 368.873,00. Eiseres verzoekt een eventuele terugbetalingsplicht uit te stellen totdat eiseres de procedure tegen Noptra heeft afgerond.

5. Het wettelijk kader luidde ten tijde van belang als volgt.

6. Ingevolge artikel 12, derde lid, van de SVWW worden de kosten van de re ïntegratieactiviteittrajecten, in het geval de trajecten plaatsvinden zonder dienstbetrekking, voor subsidie in aanmerking gebracht als een percentage van de kosten tot een maximum per werkloze en, in het geval de trajecten plaatsvinden met een dienstbetrekking, op basis van een forfaitaire tegemoetkoming in de loonkosten tot een maximum per werkzoekende. Daarbij worden slechts in aanmerking genomen de kosten die door de aanvrager vanaf het moment van subsidieverlening daadwerkelijk zijn gemaakt en voor de uitvoering van die re-integratieactiviteit noodzakelijk moeten worden geacht.

7. Ingevolge artikel 20, aanhef en onder b, c en e, van de SVWW kan de minister de subsidieverlening intrekken of in benedenwaartse zin wijzigen, indien

b. de aanvrager de subsidie niet of niet geheel aan het project besteed;

c. indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zijn uitgevoerd of zullen worden uitgevoerd; (….)

e. indien de aanvragen onjuiste informatie heeft verstrekt over zichzelf dan wel het project, dan wel relevante informatie omtrent het project niet heeft verstrekt aan de minister.

8. Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan zolang de subsidie niet is vastgesteld de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of

e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

9. Ingevolge artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.

10. De rechtbank overweegt ten aanzien van de door eiseres opgeworpen vraag of verweerder bevoegd is tot het intrekken van de door de RWI verleende subsidie als volgt.

11. De rechtbank stelt vast dat verweerder ingevolge artikel 1 van het Mandaatbesluit Raad voor werk en inkomen (Staatscourant 3 januari 2002, nr. 2) aan de RWI mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten omtrent verstrekking van subsidie als bedoeld in het tweede lid van artikel 20 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen .

12. Ingevolge artikel 10:1 van de Awb wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Het gaat derhalve om een bevoegdheidsuitoefening waarvoor verweerder als mandaterend bestuursorgaan verantwoordelijk blijft en waarover hij dan ook zeggenschap blijft houden. Verweerder is dan ook bevoegd een besluit tot intrekking van de door de RWI verleende subsidie te nemen.

13. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verweerder bevoegd was de subsidie in te trekken op grond van de artikelen 20, aanhef en onder b, c, en e van de SVWW en 4:48, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de Awb. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De subsidie was immers aan eiseres verleend met als doel het verzorgen van de opleiding Beveiliger 2 voor ten minste 120 personen. Vast staat dat eiseres deze scholing niet heeft verzorgd of laten verzorgen. Daarnaast staat voor de rechtbank, gelet op de rapportage van de SIOD, vast dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid. Daarom was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om de subsidie in te trekken.

14. De rechtbank vindt in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken.

15. De intrekking van de subsidie heeft tot gevolg dat de reeds door verweerder betaalde voorschotten onverschuldigd zijn betaald en uit dien hoofde kunnen worden teruggevorderd. Het betoog van eiseres dat niet het hele bedrag van € 496.551,00 maar slechts € 368.873,00 mag worden teruggevorderd faalt. Zo er al kosten zouden zijn gemaakt door eiseres - die volgens haar begroot dienen te worden op € 127.678,00 (€ 496.551,00 - € 368.873,00) -behoeven deze, gelet op het feit dat geen enkele opleiding Beveiliger 2 is verzorgd en aldus in het geheel niet is voldaan aan het doel van de subsidieverlening en er veel onregelmatigheden in de door eiseres verstrekte gegevens zijn geconstateerd, niet ten laste van verweerder te komen. Er is voorts geen grond om het verzoek van eiseres om de terugbetalingsverplichting uit te stellen tot het moment waarop haar procedure tegen Noptra is afgerond te honoreren.

16. Hetgeen eiseres voor het overige nog heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

18. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. E.M. de Stigter en mr. A. Venekamp als leden in tegenwoordigheid van P.L.M.M. Mulders als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2011.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature