Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft verzoeker erop gewezen dat hij het College in het kader van de nieuwe aanvraag om een voorschot in de zin van artikel 52 van de WWB kan verzoeken en zich, indien het College geen of ontoereikende toepassing geeft aan artikel 52 van de WWB, op grond van artikel 81 van de WWB tot de voorzitter van gedeputeerde staten kan wenden. Bovendien staan tegen de (eventuele) afwijzing van de nieuwe aanvraag rechtsmiddelen open, waaronder een - bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in te dienen - verzoek om een voorlopige voorziening.

Uitspraak



11/4691 WWB-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

U I T S P R A A K

als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:

[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),

in verband met het hoger beroep van:

verzoeker

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 18 juli 2011, 11/764 en 11/766 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

verzoeker

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert (hierna: College)

Datum uitspraak: 23 september 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. A.J.D.D. Burhenne, advocaat te Weert, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Namens verzoeker heeft mr. Burhenne tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door

mr. R. Bouts, kantoorgenoot van mr. Burhenne. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Lambers, werkzaam bij de gemeente Weert.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het College, met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 13 december 2010 opgeschort, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet heeft op het door hem opgegeven adres. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld uiterlijk 23 december 2010 te melden op welk adres hij daadwerkelijk verblijft.

1.2. Bij besluit van 20 januari 2011 heeft het College de bijstand van verzoeker met ingang van 13 december 2010 ingetrokken op de grond dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid het verzuim te herstellen.

1.3. Bij besluit van 18 mei 2011 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 16 december 2011 en

20 januari 2011 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van

18 mei 2011 ongegrond verklaard en het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.

3. Verzoeker heeft zich deze uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 18 mei 2011 ongegrond is verklaard. Hij heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat hij de inlichtingenverplichting met betrekking tot zijn verblijfplaats niet heeft geschonden, dat hij hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres en dat het College ten onrechte is overgegaan tot opschorting en intrekking van het recht op bijstand.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2. De voorzieningenrechter zal eerst bezien of het door verzoeker gestelde belang bij het treffen van een voorlopige voorziening voldoende spoedeisend is in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb . Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat zijn belang bij het treffen van een voorlopige voorziening thans (nog) is gelegen in zijn schuldenlast.

4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de schulden van verzoeker geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen, reeds omdat de aflossing van die schulden verzoeker niet in een acute noodsituatie heeft gebracht. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat in de hoofdzaak de rechtmatigheid van de intrekking van de bijstand van verzoeker aan de orde is, te beoordelen over een situatie in het verleden.

De voorzieningenrechter neemt mede in aanmerking dat verzoeker op 26 augustus 2011 een nieuwe aanvraag om bijstand heeft gedaan en dat een aanspraak op bijstand dient te worden beoordeeld aan de hand van de actuele omstandigheden van verzoeker in het kader van de (nieuwe) aanvraag. Ter zitting heeft de gemachtigde van het College desgevraagd meegedeeld dat naar aanleiding van vorengenoemde aanvraag op 12 september 2011 een intakegesprek met verzoeker heeft plaatsgevonden, een huisbezoek is afgelegd en dat besluitvorming binnen enkele dagen zal volgen.

De voorzieningenrechter heeft verzoeker erop gewezen dat hij het College in het kader van de nieuwe aanvraag om een voorschot in de zin van artikel 52 van de WWB kan verzoeken en zich, indien het College geen of ontoereikende toepassing geeft aan artikel 52 van de WWB, op grond van artikel 81 van de WWB tot de voorzitter van gedeputeerde staten kan wenden. Bovendien staan tegen de (eventuele) afwijzing van de nieuwe aanvraag rechtsmiddelen open, waaronder een - bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in te dienen - verzoek om een voorlopige voorziening.

4.4. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

5. De voorzieningenrechter ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2011.

(get.) A.B.J. van der Ham.

(get.) I. Mos.

RB2009


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature