Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Geen sprake van misbruik van recht of onrechtmatig handelen aan zijde van deurwaarder door het leggen en nadien handhaven van beslag op twaalf onroerende zaken van eisers.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector kanton

Locatie Rotterdam

vonnis

in de zaak van

1. [eiser sub 1],

2. [eiser sub 2],

wonende te [woonplaats],

eisers,

eiser sub 1 in persoon, en mede namens eiseres sub 2,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

in persoon.

Partijen worden hierna aangeduid als “[eisers]” respectievelijk “[gedaagde]”. Voor zover eisers afzonderlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid als “[eiser sub 1]” en “[eiser sub 2]”.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

• het exploot van dagvaarding van 4 januari 2011, met producties;

• de conclusie van antwoord, met producties;

• de conclusie van repliek;

• de conclusie van dupliek, met producties.

De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast:

2.1 [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.

2.2 De Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG) heeft jegens [eiser sub 1] een tweetal dwangbevelen (hierna: de dwangbevelen) uitgevaardigd op grond waarvan de IBG, na verzet en hoger beroep, van [eiser sub 1] een bedrag van € 3.019,30 te vorderen heeft.

2.3 De IBG heeft ten behoeve van de invordering van voornoemde vordering [gedaagde] ingeschakeld. Bij brief van 28 mei 2008 heeft [gedaagde] [eiser sub 1] verzocht binnen vijf dagen een bedrag van € 3.019,30 te voldoen.

2.4 Op 4 juli 2008 heeft [gedaagde] op verzoek van de IBG uit krachte van de dwangbevelen executoriaal beslag gelegd op twaalf aan [eisers] in eigendom toebehorende onroerende zaken.

2.5 Bij e-mail van 15 juli 2008 heeft [eiser sub 1] [gedaagde] verzocht de beslagen op te heffen omdat deze buitenproportioneel zijn. Bij e-mail van 16 juli 2008 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 1] laten weten dat de beslagen niet opgeheven, maar wel opgeschort, zullen worden.

2.6 Vanaf september 2008 hebben [gedaagde], namens de IBG, en [eiser sub 1] onderhandeld over een betalingsregeling voor voornoemde vordering. In mei 2009 is een betalingsregeling tot stand gekomen.

2.7 Op 6 mei 2009 is namens Rabohypotheekbank en Coöperatieve Rabobank Rotterdam (hierna: de Rabobank) bij exploot aan de IBG aangezegd dat zij - kort gezegd - over zullen gaan tot inning van hun vordering en dat op 17 juni 2009 de openbare verkoop van - onder meer - de onroerende zaken aan de [A-straat] 56A en 56B, de [B-straat] 55A en 55 B en de [C-straat] 5C, alle gelegen te Rotterdam, plaats zal vinden.

2.8 De in 2.7 genoemde onroerende zaken zijn op 17 juni 2009 geveild. In het proces-verbaal inzet veiling en afslag veiling is - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:

(…)

Als gevolg van wanbetaling, executoriaal beslag, overbewoning en Enecofraude alsmede onjuiste en onvolledige informatieverstrekking door de eigenaar is de totale door de hypotheek gedekte vordering direct opeisbaar geworden.

De opeising door de bank heeft niet tot betaling geleid.

Door het intreden van verzuim is de bank bevoegd gebruik te maken van het haar als hypotheekhoudster toekomende recht van parate executie volgens artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek .

(…)

3. De stellingen van partijen

3.1 [eisers] hebben gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:

- om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van

€ 1.275,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

- om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van

€ 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

- in de kosten van de procedure.

3.2 Aan de eis is naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.

[gedaagde] heeft, als gerechtsdeurwaarder, jegens [eisers] onrechtmatig gehandeld. [gedaagde] heeft jegens [eisers] niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden. [gedaagde] is niet onafhankelijk en onpartijdig opgetreden. [gedaagde] heeft geen rekening gehouden met de belangen van [eisers] Door het handelen van [gedaagde] is ook een derde, [eiser sub 2], die geen schuldenaar van de IBG is, benadeeld. Door [eisers] in een machteloze positie te brengen al dan niet in opdracht van de IBG, is er sprake van misbruik van recht.

De gelegde beslagen op de aan [eisers] in eigendom toebehorende onroerende zaken staan in geen enkele verhouding tot de vorderingen waarvoor beslag is gelegd. [eisers] hebben herhaaldelijk aan [gedaagde] medegedeeld dat zij de woningen kwijt zouden raken door het beslag. [gedaagde] heeft niet gekozen voor de voor [eiser sub 1] minst belastende wijze van tenuitvoerlegging, zoals beslaglegging op loon of roerende zaken in plaats van beslaglegging op onroerende zaken.

[gedaagde] heeft nadat [eisers] hem op de buitenproportionaliteit gewezen heeft, de beslagen niet opgeheven, en evenmin het beslag beperkt tot één of enkele objecten. Ook heeft [gedaagde] de beslagen niet opgeheven op het moment dat de Rabobank dreigde met openbare veiling van de panden. Conform de algemene voorwaarden van hypotheekverstrekkers kan een executoriaal beslag reden zijn voor de bank om tot executie over te gaan. [gedaagde] is hier meerdere malen van op de hoogte gesteld. Door dit bewust te negeren heeft [gedaagde] meegewerkt aan de schade welke [eisers] is toegebracht.

Door het beslag op de twaalf woningen zijn de executiekosten jegens [eisers] verder gestegen. Conform het mapoverzicht bedragen deze executiekosten € 1.275,13. [eisers] hebben tevens € 2.500,00 aan immateriële schade en € 500,00 aan materiële schade geleden.

3.3 Het verweer van [gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers], althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure. [gedaagde] heeft tegen de vordering - eveneens samengevat - het volgende aangevoerd.

Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eisers] niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vordering jegens [gedaagde]. [eisers] dienen zich tot de IBG te wenden en indien nodig de IBG in rechte te betrekken. Degene die beslag legt handelt op eigen risico en dient de door het beslag geleden schade te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd of vexatoir blijkt te zijn. Misbruik van recht kan in onderhavige kwestie niet dienen als grondslag voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding. Het is immers niet [gedaagde] die gerechtigd is tot tenuitvoerlegging van executoriale titels, maar de IBG, als schuldeiser van [eiser sub 1].

Subsidiair betwist [gedaagde] dat hij jegens [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld door niet de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht in de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder. Hij heeft derhalve niet onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld door diens ministerieplicht met betrekking tot de beslagopdracht niet te weigeren.

[gedaagde] is van mening dat niet de conclusie getrokken kan worden dat de gelegde beslagen buitenproportioneel zijn en dat het beslag tot één of enkele onroerende zaken beperkt had moeten worden of dat de IBG een voor [eisers] minder belastende executiemaatregel had moeten nemen.

Meer subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat er geen sprake is van causaal verband tussen de door [eisers] gestelde onrechtmatige handeling van [gedaagde] en de openbare verkoop van de aan hen in eigendom toebehorende onroerende zaken, dan wel de door [eisers] gestelde schade die zij als gevolg van de openbare verkoop zouden hebben geleden.

3.4 Op de overige stellingen van partijen, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, komt de kantonrechter hierna terug.

4. De beoordeling van het geschil

4.1 Vooropgesteld wordt dat de deurwaarder de openbaar ambtenaar is die in het bijzonder belast is met het verrichten van executiehandelingen. In beginsel is hij op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet - als daarom wordt verzocht - verplicht deze handelingen te verrichten in het arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen. Dit is de zogeheten ministerieplicht. De bevoegdheid tot het verrichten van een bepaalde executie ontleent de deurwaarder aan de opdracht van de executant. De onderlinge rechtsverhouding tussen deurwaarder en executant laat zich kwalificeren als lastgeving.

4.2 [eisers] hebben - onder meer - misbruik van recht aan hun vordering ten grondslag gelegd. Aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht moet beoordeeld worden of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd

(HR 11 april 2003, NJ 2003, 440).

4.3 Zodra een schuldeiser beschikt over een executoriale titel, kan hij zijn vordering verhalen op het vermogen van de schuldenaar door het leggen van executoriaal beslag. De schuldeiser wordt nadat executoriaal beslag is gelegd ook wel aangeduid als beslaglegger. Het misbruiken van deze bevoegdheid is onrechtmatig en maakt schadeplichtig.

4.4 Nu in het onderhavige geval de IBG gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om beslag te leggen en derhalve beslaglegger is, zal de IBG, indien het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld hebben en schadeplichtig zijn. [gedaagde] heeft in opdracht van de IBG beslag gelegd en heeft derhalve niet zelf de bevoegdheid om beslag te leggen zodat van misbruik van recht aan de zijde van [gedaagde] geen sprake kan zijn.

4.5 Het voorgaande laat onverlet dat de wijze waarop [gedaagde] zijn bevoegdheid als lasthebber van de IBG uitoefent, onrechtmatig jegens [eisers] kan zijn. Zoals reeds is besproken in r.o. 4.1 is de deurwaarder in beginsel verplicht om, indien daarom wordt verzocht, zijn ambtelijke diensten te verlenen, zoals het ten uitvoer leggen van vonnissen en alles wat daarbij komt kijken. De deurwaarder moet daarbij wel zelfstandig beoordelen of en in hoeverre hij een bepaalde opdracht uit zal voeren. Bij het bepalen van zijn beleid moet de deurwaarder de nodige zorgvuldigheid, ook jegens derden, in acht nemen. De ministerieplicht eindigt daar waar de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen (jegens een derde). De deurwaarder zal zijn ministerieplicht desnoods moeten weigeren, indien een bepaalde wijze of een bepaald onderdeel van de tenuitvoerlegging - onnodig - vexatoir uitvalt. Bij twijfel staat hem de weg van artikel 438 lid Rv ter beschikking.

4.6 Voor beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] dient beoordeeld te worden of [gedaagde] met betrekking tot de beslaglegging - op verzoek van de IBG - op de twaalf aan [eisers] in eigendom toebehorende onroerende zaken de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden. Indien dit niet het geval is heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld en is hij - in beginsel - op grond van het bepaalde in artikel 6:162 BW gehouden de schade die [eisers] dientengevolge hebben geleden, te vergoeden.

4.7 In dit verband hebben [eisers] onder meer aangevoerd dat de beslaglegging buitenproportioneel was en dat volstaan had kunnen worden met beslaglegging op één of slechts enkele objecten. [eisers] hebben dit onderbouwd door de hoogte van de vordering te vergelijken met het aantal onroerende zaken waarop beslag gelegd is. Het enkel afzetten van het aantal panden waarop de IBG beslag heeft gelegd tegen de hoogte van de vordering die zij op [eiser sub 1] heeft, is onvoldoende om aan te nemen dat het beslag buitenproportioneel was. Om dat te kunnen beoordelen is meer informatie nodig, bijvoorbeeld met betrekking tot de geschatte executiewaarde van de panden en de hoogte van de op de panden rustende hypotheken. Deze informatie ontbreekt, welke informatie overigens door [eisers], nu het op de weg van de eisende partij ligt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die tot toewijzing van hun vordering kunnen leiden, verstrekt had moeten worden. Dit betekent dat de beslaglegging op de twaalf onroerende zaken niet zonder meer als buitenproportioneel aan te merken is en [gedaagde] thans niet tegengeworpen kan worden dat hij op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld.

4.8 Voorts hebben [eisers] aangevoerd dat [gedaagde] de belangen van een derde, [eiser sub 2], heeft geschonden. De onroerende zaken waarop door de IBG beslag is gelegd behoren ook aan [eiser sub 2] in eigendom toe. Zij is (met betrekking tot de vordering waarvoor de IBG beslag heeft gelegd) echter geen schuldenaar van de IBG. Nu vast staat dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd zijn en [gedaagde] onweersproken gesteld heeft dat zowel de aan [eiser sub 2] in eigendom toebehorende onroerende zaken als de schuld van [eiser sub 1] bij de IBG in de tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bestaande gemeenschap is gevallen, was de IBG op grond van artikel 1:95 lid 1 BW bevoegd beslag te leggen op de (tevens) aan [eiser sub 2] in eigendom toebehorende onroerende zaken. Nergens blijkt uit dat hierbij op [gedaagde] dan wel de IBG de plicht rustte om [eiser sub 2], alvorens beslag te leggen, aan te manen met betrekking tot de vordering op [eiser sub 1]. Dit kan [gedaagde] dan ook niet worden tegengeworpen. Dat [gedaagde] de belangen van [eiser sub 2] op andere wijze geschonden heeft, is gesteld noch gebleken. Een en ander betekent dat niet geconcludeerd kan worden dat [gedaagde] op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld en zijn ministerieplicht had moeten weigeren omdat hij met de beslaglegging de belangen van een derde zou schenden.

4.9 [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld omdat hij niet heeft gekozen voor de voor [eisers] minst belastende wijze van tenuitvoerlegging (zoals beslaglegging op loon of roerende zaken), aldus [eisers] Op verzoek van de IBG heeft [gedaagde] beslag gelegd op twaalf onroerende zaken. Ingevolge artikel 3:276 BW kan de schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen, tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt. De onroerende zaken waarop de IBG executoriaal beslag heeft gelegd zijn bovendien niet uitgezonderd in de artikelen 447 en 448 Rv, zodat de IBG bevoegd was beslag te leggen op de onroerende zaken. [gedaagde] had zijn ministerieplicht met betrekking tot de beslaglegging op de twaalf onroerende zaken derhalve niet hoeven weigeren omdat er wellicht een minder belastende wijze van tenuitvoerlegging mogelijk was, hetgeen door [gedaagde] overigens wordt betwist.

4.10 Dat [gedaagde] de beslagen, ondanks het verzoek daartoe van [eisers], niet opgeheven heeft, levert naar het oordeel van de kantonrechter geen onrechtmatige daad aan de zijde van [gedaagde] op. Zoals reeds is overwogen kan de beslaglegger aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het beslag indien dat beslag - onder meer - onnodig wordt gehandhaafd (r.o. 4.2) en is de beslaglegger in het onderhavige geval de IBG (r.o. 4.4). Hier komt bij dat de zorgplicht van de deurwaarder met name ziet op het beoordelen van een verstrekte opdracht en het al dan niet weigeren van die opdracht, hetgeen impliceert dat [gedaagde] niet zelfstandig kon besluiten de door de IBG gelegde beslagen op te heffen. In dit licht bezien had het op de weg van [eisers] gelegen om de IBG aan te spreken voor de door hen geleden schade als gevolg van het niet opheffen van de beslagen.

Indien dit echter anders zou zijn en geconcludeerd zou worden dat [gedaagde] met betrekking tot het verzoek van [eisers] om opheffing van de beslagen wel onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld, kan dit evenmin tot toewijzing van de vordering leiden. Het causaal verband tussen het niet opheffen van de beslagen op de onroerende zaken en de door [eisers] als gevolg van de veiling van vijf van deze onroerende zaken door de Rabobank geleden schade ontbreekt immers. Nu uit de onder 2.8 opgenomen passage van het proces-verbaal inzet veiling en afslag veiling blijkt dat de door de hypotheek gedekte vordering direct opeisbaar is geworden als gevolg wanbetaling, executoriaal beslag, overbewoning, Enecofraude en onjuiste en onvolledige informatieverstrekking door [eisers], kan niet geconcludeerd worden dat [eisers] de gestelde schade hebben geleden als gevolg van het niet opheffen van de beslagen. Bovendien hebben [eisers] in de conclusie van repliek zelf aangegeven dat gebleken is dat de feitelijke grond voor de veiling door de Rabobank gelegen was in de door de gemeente Rotterdam aan de Rabobank verstrekte opdracht om de relatie met [eisers] te beëindigen, welke opdracht vervolgens door de Rabobank geaccepteerd is.

4.11 De kantonrechter gaat tot slot voorbij aan de stelling van [eisers] dat [gedaagde] enkel beslag heeft gelegd om hen te frustreren, omdat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd en zodoende louter als speculatief kan worden aangemerkt.

4.12 Resumerend betekent het voorgaande dat [gedaagde] met betrekking tot de beslaglegging op de twaalf aan [eisers] in eigendom toebehorende onroerende zaken op 4 juli 2008 niet zijn ministerieplicht had behoren te weigeren, jegens [eisers] niet onzorgvuldig heeft gehandeld en (ook anderszins) geen onrechtmatige daad jegens [eisers] gepleegd heeft. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van [eisers] een deugdelijke grondslag mist en zal worden afgewezen.

4.13 [eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, welke kosten worden vastgesteld op nihil, nu [gedaagde] de procesvoering in eigen hand gehouden heeft.

5. De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature