Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De gemeente heeft ten onrechte op de bijzondere bijstandsuitkering van chronisch zieken en gehandicapten gekort. Deze uitkering is bestemd voor de extra kosten waar chronisch zieken en gehandicapten mee te maken krijgen. Door deze uitspraak zijn de oude – hogere – bijstandsuitkeringen weer herleefd.

De gemeente Amsterdam heeft beleidsregels opgesteld voor aanvullende tegemoetkoming aan chronisch zieken en gehandicapten in Amsterdam, het Atcg-beleid. Deze kunnen voortaan een vaste vergoeding van twintig euro per maand voor maximaal acht kostenposten krijgen. Die kostenposten zijn maaltijden, wettelijke eigen bijdragen, (tele)communicatie, energie , pedicure/manicure, bewassing, kledingslijtage en dieet. Hierdoor ontvangen zieken minder uitkering dan voorheen. In één geval is de uitkering geheel beëindigd.

De rechtbank heeft vorig jaar negatief geoordeeld over dit beleid. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente het beleid aangepast. In de uitspraken van vandaag stond dit aangepaste beleid centraal.

De rechtbank vindt het aangepaste beleid zelf op essentiële onderdelen niet duidelijk genoeg, waardoor het niet consequent is toegepast. Daarnaast moet de gemeente in alle gevallen maatwerk leveren en dus stil staan bij de persoonlijke omstandigheden van de zieke of gehandicapte. De rechtbank heeft daarom de besluiten van de gemeente in alle zaken vernietigd.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 11/1643, 11/1667, 11/1922, 11/1927, 11/1930, 11/1935, 11/1938, 11/1551 t/m 11/1554, 11/1606, 11/1609, 11/1610, 11/1612 t/m 11/1617, 11/1619, 11/1621, 11/1839, 11/1840 WWB

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1. [eiser 1],

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],

4. [eiser 4],

5. [eiser 5],

6. [eiser 6],

7. [eiser 7],

8. [eiser 8],

9. [eiser 9],

10. [eiser 10],

11. [eiser 11],

12. [eiser 12],

13. [eiser 13],

14. [eiser 14],

15. [eiser 15],

16. [eiser 16],

17. [eiser 17],

18. [eiser 18],

19. [eiser 19],

20. [eiser 20],

21. [eiser 21],

22. [eiser 22],

23. [eiser 23],

24. [eiser 24],

allen wonende te [woonplaats],

eisers,

gemachtigden mr. M.A. van Hoof (voor eisers 1 tot en met 7) en

mr. M.F. Vermaat (voor eisers 8 tot en met 24),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,

gemachtigden mr. R.H. Lo Fo Sang, mr. D.A. Ahmed, mr. M. Mulders, drs. A.A. Brouwer en J. Rijntjes.

De opbouw van deze uitspraak

Deze uitspraak is als volgt opgebouwd:

- Procesverloop in de afzonderlijke zaken

- Procesverloop in alle zaken

- Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

2. Standpunten van partijen

3. Beoordeling

3.1. Terugverwijzen beroepen ten aanzien van nieuwe aanvragen

3.2. Getrapte besluitvorming

3.3. Finale geschilbeslechting

3.4. Publicatie gewijzigd beleid

3.5. Welk geldend beleid

3.6. Duiding van het per 1 oktober 2010 geldende Atcg-beleid

3.7. De modules

3.7.2. (Tele)communicatie

3.7.3. e.v. Dieet

3.7.5. Maaltijdvergoeding

3.8. Het forfaitaire bedrag van € 20,- per module per maand

3.9. Berekening van de meerkosten boven de modules

3.10. Bewijsmiddelen

3.11. e.v. Kosten buiten de Atcg-modules

3.14. Vervoerskosten

3.15. Kosten van zwemmen, ontspanning, fitness,

aquatherapie/aquajoggenen/of roeien

3.16. Medicijnkosten

3.17. Verzorgingsproducten

3.18. Kosten SAR-hulpverlening

3.19. Overige kosten

3.20. Samenvatting en conclusie

3.21. e.v. Proceskostenveroordeling

3.24. Schadevergoeding

3.25. Griffierecht

- Beslissing

De rechtbank maakt in deze uitspraak gebruik van een aantal afkortingen en definities. Deze afkortingen en definities zijn de eerste maal vetgedrukt weergegeven.

In de uitspraak verwijst de rechtbank naar een aantal uitspraken met een LJ-nummer (LJN).

De tekst van de betreffende uitspraak is onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Procesverloop in de afzonderlijke zaken

1. [eiser 1] AWB 11/1643 WWB

Bij besluit van 23 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 140,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiser een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 208,42.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 18 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiser de tegemoetkoming toereikend is gelet op zijn daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

2. [eiser 2] AWB 11/1667 WWB

Bij besluit van 26 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 20,- per maand.

Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 148,38.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 18 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

3. [eiser 3] AWB 11/1922 WWB

Bij besluit van 21 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 mei 2010 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 20,- per maand. Daarnaast heeft verweerder over de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010 een compensatiebedrag van € 19,10 per maand toegekend.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 18 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

4. [eiser 4] AWB 11/1927 WWB

Bij besluit van 27 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 80,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 240,06.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 29 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

5. [eiser 5] AWB 11/1930 WWB

Bij besluit van 28 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 20,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 171,60 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 4 april 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

6. [eiser 6] AWB 11/1935 WWB

Bij besluit van 26 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2011 niet meer in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. Daarnaast heeft verweerder eiser een eenmalig afbouwbedrag toegekend van in totaal

€ 284,01.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 18 maart 2010 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

7. [eiser 7] AWB 11/1938 WWB

Bij besluit van 26 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 60,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 259,23 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 29 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

8. [eiser 8] AWB 11/1551 WWB

Bij besluit van 26 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 100,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 98,63 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 11 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

9. [eiser 9] AWB 11/1552 WWB

Bij besluit van 27 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 80,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 121,71 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 11 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

10. [eiser 10] AWB 11/1553 WWB

Bij besluit van 27 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 80,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 90,72 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 11 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

11. [eiser 11] AWB 11/1554 WWB

Bij besluit van 28 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 140,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een afbouwbedrag toegekend van € 91,85 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 14 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

12. [eiser 12] AWB 11/1606 WWB

Bij besluit van 23 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 100,- per maand, naast eerder toegekende bijzondere bijstand van € 20,- voor meerkosten pedicure. Daarnaast heeft verweerder eiser een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 401,97 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 1 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiser de tegemoetkoming toereikend is gelet op zijn daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

13. [eiser 13] AWB 11/1609 WWB

Bij besluit van 26 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 80,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 189,83 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

14. [eiser 14] AWB 11/1610 WWB

Bij besluit van 26 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 80,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiser een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 102,99 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 21 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiser de tegemoetkoming toereikend is gelet op zijn daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

15. [eiser 15] AWB 11/1612 WWB

Bij besluit van 13 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 60,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 238,11 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 28 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

16. [eiser 16] AWB 11/1614 WWB

Bij besluit van 28 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 140,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 78,38 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 25 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

17. [eiser 17] AWB 11/1613 WWB

Bij besluit van 27 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 80,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 222,42 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 17 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

18. [eiser 18] AWB 11/1615 WWB

Bij besluit van 20 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 100,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 91,37 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

19. [eiser 19] AWB 11/1616 WWB

Bij besluit van 27 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 100,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 123,32 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

20. [eiser 20] AWB 11/1617 WWB

Bij besluit van 1 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 november 2009 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 140,- per maand. Daarnaast heeft verweerder over de periode van 1 november 2009 tot en met 31 december 2010 een compensatiebedrag van € 40,- per maand toegekend. Tevens heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 417,08 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 28 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

21. [eiser 21] AWB 11/1619 WWB

Bij besluit van 28 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 100,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiseres een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 110,79 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 28 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiseres de tegemoetkoming toereikend is gelet op haar daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

22. [eiser 22] AWB 11/1621 WWB

Bij besluit van 21 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 februari 2010 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 60,- per maand. Daarnaast heeft verweerder over de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 december 2010 een compensatiebedrag van € 40,- per maand toegekend. Tevens heeft verweerder eiser een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 14,08 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 22 februari 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiser de tegemoetkoming toereikend is gelet op zijn daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

23. [eiser 23] AWB 11/1839 WWB

Bij besluit van 28 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 100,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiser een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 605,19 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 17 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiser de tegemoetkoming toereikend is gelet op zijn daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

24. [eiser 24] AWB 11/1840 WWB

Bij besluit van 11 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2011 bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 100,- per maand. Daarnaast heeft verweerder eiser een eenmalig afbouwbedrag toegekend van € 569,67 in totaal.

Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 4 maart 2011 (het bestreden besluit) deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in het individuele geval van eiser de tegemoetkoming toereikend is gelet op zijn daadwerkelijke noodzakelijke kosten.

Procesverloop in alle zaken

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Hangende het beroep heeft verweerder in alle zaken, behalve in de zaak van eiser [eiser 6], in de maanden maart en april 2011 besluiten genomen ten aanzien van de meerkosten van eisers ten gevolge van een chronische ziekte of handicap.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 7 juni 2011. Eisers [eiser 1], [eiser 6] en [eiser 24] zijn verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigden. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.

De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld met het beroep van [eiser 25] (met zaaknummer AWB 11/1607 WWB).

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na de mondelinge behandeling schriftelijk nog aanvullende punten naar voren te brengen. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brieven van 14 juni 2011 (van mr. Vermaat), 20 juni 2011 (van drs. Brouwer) en 21 juni 2011 (van mr. Van Hoof).

Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Na sluiting van het onderzoek is de gevoegde zaak [eiser 25] weer gesplitst van de overige zaken. De rechtbank heeft de zaak van [eiser 25] aangehouden, in afwachting van de uitkomst van een door verweerder bij brief van 20 juni 2011 toegezegde nadere beoordeling.

Heden doet de rechtbank uitspraak in alle zaken (met uitzondering van de zaak van [eiser 25]).

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

1.1. Eisers ontvingen ieder voor zich bijzondere bijstand voor de (meer)kosten in verband met chronische ziekte of handicap. Grondslag voor deze toekenningen vormde het oude artikel 3.4, eerste lid, van de Beleidsregels Wet werk en bijstand. In dat artikellid was de oude Regeling chronisch zieken en gehandicapten neergelegd (de oude Regeling). De bijzondere bijstand was indertijd toegekend voor onbepaalde tijd dan wel tot een datum gelegen na de hier aan de orde zijnde toekenningen.

1.2. Op 1 januari 2009 is de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) in werking getreden. Op grond van de Wtcg ontvangen chronisch zieken en gehandicapten, zonder dat daarvoor een aanvraag hoeft te worden ingediend, van de rijksoverheid een forfaitaire tegemoetkoming van minimaal € 150,- en maximaal € 500,- per jaar voor de (meer)kosten die samenhangen met ziekte of handicap.

1.3. Verweerder heeft vervolgens nieuw beleid vastgesteld met betrekking tot bijzondere bijstand aan chronische zieken en gehandicapten. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsregels aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg). De oude Regeling is vervallen.

1.4. Op grond van de Atcg kunnen chronisch zieken en gehandicapten onder bepaalde voorwaarden een forfaitaire vergoeding ontvangen. De forfaitaire vergoeding bestaat uit minimaal één en maximaal acht van de modules maaltijdvergoeding, wettelijke eigen bijdragen, (tele)communicatie, energie , bewassing, kledingslijtage, dieet en pedicure/manicure. Elke module kent een forfaitaire vergoeding van € 20,- per maand.

1.5. Eind 2009 en begin 2010 heeft verweerder lopende toekenningen op grond van de oude Regeling omgezet na toetsing aan de Atcg. Dit had in een aantal gevallen tot gevolg dat aanzienlijk lagere bedragen aan bijzondere bijstand voor de (meer)kosten in verband met chronische ziekte of handicap dan voorheen zijn toegekend. Hierover zijn beroepsprocedures gevoerd die hebben geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 28 juli 2010 (LJN: BN2674). In deze uitspraak heeft de rechtbank de beslissingen op bezwaar vernietigd, de primaire besluiten tot toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Atcg herroepen en bepaald dat de op grond van de oude Regeling toegekende bijzondere bijstandsuitkeringen herleven.

1.6. Tegen de uitspraak van 28 juli 2010 is geen hoger beroep ingesteld.

1.7. Met ingang van oktober 2010 heeft verweerder zijn beleid met betrekking tot bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten gewijzigd.

1.8. Bij de hier aan de orde zijnde primaire besluiten van oktober en november 2010 heeft verweerder aan eisers voor wat betreft de kostenposten die onder één van de acht modules vallen bijzondere bijstand toegekend tot het forfaitaire bedrag van € 20,-. Bijzondere bijstandsverstrekkingen die buiten de modules vielen, heeft verweerder (veelal) beëindigd. Verweerder heeft eisers meegedeeld dat voor eventuele kosten boven de modules de mogelijkheid bestaat om onder overlegging van bewijsstukken aanvullende bijzondere bijstand aan te vragen.

1.9. Bij de bestreden besluiten van februari, maart en april 2011 heeft verweerder de bezwaren van eisers (behalve van eiser [eiser 6]) gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat hij ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of eisers meerkosten hebben boven de modules. Eisers zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat sprake is van meerkosten. Een aantal eisers heeft hiervoor een aanvraagformulier ingevuld.

1.10. Verweerder heeft in de maanden maart en april 2011 besluiten inzake de meerkosten boven de modules genomen.

2. Standpunten van partijen

2.1. Eisers voeren in beroep – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende aan:

2.1.1. De bestreden besluiten zijn in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hierin een volledige heroverweging achterwege is gebleven. Ten onrechte heeft er een geknipte besluitvorming plaatsgevonden. Daarbij is bovendien de bijzondere bijstand voor kosten die niet vallen onder de modules vrijwel ongemotiveerd beëindigd. Aangezien sprake is van een beëindiging van lopende bijzondere bijstandsuitkeringen, ligt de bewijslast bij verweerder. Verweerder vraagt ten onrechte met terugwerkende kracht om allerlei bewijsstukken. Eisers komen hierdoor in bewijsnood.

In de zaken waarin een beslissing is genomen op nieuwe aanvragen voor bijzondere bijstand voor nog niet eerder aan bod gekomen kostenposten, hebben eisers verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep, zodat deze posten kunnen worden meegenomen in de onderhavige procedure.

Voor wat betreft de gewijzigde Atcg en de gewijzigde Beleidsregels Wet werk en bijstand geldt dat deze wijzigingen niet deugdelijk zijn gepubliceerd, zodat het nieuwe beleid niet in werking is getreden. Het is althans niet duidelijk welk beleid geldt.

Verder voeren eisers aan dat onduidelijk is welke kosten onder de modules vallen en waarom een bedrag van € 20,- per module toereikend moet worden geacht. Zij stellen dat verweerder op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) maatwerk moet leveren. Verweerder is bovendien willekeurig omgegaan bij de beoordeling van meerkosten boven de modules en heeft daarbij ten onrechte de vergoeding uit hoofde van de Wtcg betrokken.

Voor zover verweerder bijzondere bijstand afwijst onder verwijzing naar een voorliggende voorziening, heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de WWB .

2.2. Verweerder voert – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende aan:

2.2.1. De reden voor het vervangen van de oude Regeling was gelegen in de omstandigheid dat de oude Regeling te ruimhartig was en slechts een beperkt aantal chronisch zieken en gehandicapten bereikte. De Atcg is volgens verweerder zo opgezet dat een veel grotere groep wordt bereikt tegen hetzelfde budget. Verweerder gaat actief op zoek naar de doelgroep, waardoor een zo groot mogelijk deel van het beschikbare budget daadwerkelijk bij de groep chronisch zieken en gehandicapten terechtkomt. Maandelijks zijn er ongeveer 300 nieuwe aanvragen. Met de Atcg wordt een groep van inmiddels 5.000 tot 6.000 chronisch zieken en gehandicapten naar tevredenheid bediend. Bovendien heeft de Atcg lage uitvoeringskosten. De regeling is daarnaast geschikt voor digitale besluitvorming en niet onnodig belastend voor aanvragers.

2.2.2. Er heeft in de onderhavige zaken volgens verweerder ten onrechte een getrapte besluitvorming plaatsgevonden. Verweerder heeft besloten dat voor wat betreft kostensoorten die onder de modules vallen en waarvoor op grond van de oude Regeling een vergoeding werd verstrekt, de vergoedingen op grond van de oude Regeling blijven doorlopen tot en met de maanden waarin de laatste besluiten zijn genomen.

Het bedrag van € 20,- per maand per module is gemiddeld genomen een kostendekkend bedrag. Voor zover een chronisch zieke meerkosten heeft, dient dit te worden onderbouwd door middel van bewijsstukken. Daarbij wordt uitsluitend bij de beoordeling van meerkosten boven de modules rekening gehouden met de uit hoofde van de Wtcg verstrekte vergoeding. In dat geval betreft de Wtcg een voorliggende voorziening.

De bijzondere bijstand die onder de oude Regeling werd toegekend met betrekking tot kosten buiten de modules is beëindigd, omdat een voorliggende voorziening bestaat en/of het algemeen noodzakelijke kosten van bestaan betreft die niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen.

2.3. Eisers voeren in een nadere reactie nog aan dat zij van een gemeenteraadslid hebben begrepen dat, anders dan verweerder stelt, er nauwelijks nieuwe aanvragen in het kader van de Atcg zijn geweest en dat een deel van het beschikbare budget ongebruikt is gebleven.

2.4. Op specifieke beroepsgronden van eisers in individuele zaken zal hierna, voor zover vereist, bij de beoordeling nader worden ingegaan.

3. Beoordeling

Terugverwijzen beroepen ten aanzien van nieuwe aanvragen

3.1. De rechtbank constateert allereerst dat verweerder in de zaken van eisers [eiser 3] (besluit van 18 april 2011), [eiser 4] (besluit van 27 april 2011), [eiser 7] (besluit van 19 april 2011) en [eiser 18] (besluit van 11 april 2011) tevens een beslissing heeft genomen op nieuwe aanvragen voor bijzondere bijstand. In zoverre bevatten deze besluiten primaire besluiten, waartegen in beginsel eerst bezwaar moet worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld. De gemachtigden van deze eisers hebben verweerder op grond van artikel 7:1a van de Awb verzocht om in zoverre in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank, maar verweerder heeft dit verzoek van de hand gewezen. De rechtbank zal daarom in deze zaken de beroepschriften, voor zover daarin wordt opgekomen tegen de beslissingen op nieuwe aanvragen, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorzenden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschriften. Omdat verweerder feitelijk reeds de beschikking heeft over de beroepschriften, zal de rechtbank deze niet opnieuw toezenden.

Getrapte besluitvorming

3.2. Eisers hebben aangevoerd dat er in strijd met de Awb getrapte besluitvorming heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

3.2.1. De rechtbank stelt voorop dat alle bestreden besluiten (behalve het aan eiser [eiser 6] gerichte besluit) niet meer bevatten dan een (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar. Daarmee zijn de besluiten onvolledig, want verweerder heeft nagelaten aan te geven welke consequenties deze gegrondverklaringen hebben. Verweerder heeft dat pas gedaan bij de in maart en april 2011 genomen nadere besluiten. Inmiddels heeft verweerder onderkend dat deze gang van zaken niet juist is. Uit het stelsel van hoofdstuk 7 van de Awb volgt dat op het bezwaar tegen een primair besluit met één besluit wordt beslist. De door verweerder toegepaste getrapte wijze van besluitvorming verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 7:11, eerste en tweede lid, van de Awb. Deze beroepsgrond van eisers treft daarom doel. De rechtbank ziet reeds hierin aanleiding om alle beroepen, op het beroep van eiser [eiser 6] na, gegrond te verklaren en de bestreden besluiten te vernietigen wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb .

Finale geschilbeslechting

3.3. De rechtbank zal hieronder onderzoeken of finale beslechting van de geschillen mogelijk is. Daarbij zal de rechtbank onder meer nagaan of er grond is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten. De overwegingen van de rechtbank hebben tevens betrekking op het ten aanzien van eiser [eiser 6] genomen besluit.

Publicatie gewijzigd beleid

3.4. Eisers hebben aangevoerd dat het gewijzigde beleid niet in werking is getreden omdat het niet is gepubliceerd. Eisers stellen geen kennis te hebben genomen van het gewijzigde beleid. Zij hebben aangevoerd dat pas ter zitting duidelijk is geworden dat het beleid gewijzigd is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

3.4.1. Verweerder heeft het beleid over bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten gewijzigd met de bedoeling deze wijziging in te laten gaan met ingang van 1 oktober 2010. De beleidswijzigingen zijn neergelegd in de Actg en de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB IOAW IOAZ en WWIK. Laatstgenoemde beleidsregels werden tot 1 oktober 2010 aangeduid als de Beleidsregels Wet werk en bijstand.

3.4.2. De rechtbank stelt vast dat dit gewijzigde beleid wel is gepubliceerd. Op de website van de centrale stad www.amsterdam.nl staan namelijk de Atcg en de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB IOAW IOAZ en WWIK, zoals die per 1 oktober 2010 luiden. Vorenstaande brengt mee dat het gewijzigde beleid wel in werking is getreden.

Welk geldend beleid

3.5. Eisers hebben aangevoerd dat onduidelijk is welk beleid geldt. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat deze onduidelijkheid ook doorwerkt in de besluitvorming. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

3.5.1. Het nieuwe beleid inzake bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten bevat een aantal belangrijke wijzigingen. Zo staat in het nieuwe beleid niet langer aangegeven dat de forfaitaire vergoeding (van € 20,- per module) passend en toereikend is te achten voor de kosten waarop de module betrekking heeft. Daarnaast biedt het nieuwe beleid de mogelijkheid om ook vooraf bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten die niet of onvoldoende vergoed worden door andere voorzieningen, waaronder de gemeentelijke aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Op grond van het oude beleid kon dit alleen achteraf. Deze wijzigingen zijn neergelegd in artikel 3.2 van de Atcg en artikel 3.4, eerste lid, van de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB IOAW IOAZ en WWIK.

3.5.2. De rechtbank heeft de website www.werkvoorschriftenwwb.nl geraadpleegd. Deze website beschrijft de uitvoeringspraktijk voor de WWB van de Dienst Werk en Inkomen van verweerder (DWI). De voor de uitvoering van de WWB relevante beleidsregels, verordeningen en de werkvoorschriften WWB zijn hier bijeengebracht. De rechtbank heeft geconstateerd dat deze website op 7 juni 2011 nog niet was bijgewerkt. Op de website stonden nog steeds de oude beleidsregels gepubliceerd. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de werkvoorschriften WWB nog niet waren aangepast aan het beleid zoals dat vanaf 1 oktober 2010 geldt, want in paragraaf 9.4.5.2 van deze werkvoorschriften staat op 7 juni 2011 nog steeds dat de forfaitaire vergoeding passend en toereikend is te achten. Ook staat in de werkvoorschriften aangegeven dat standaard achteraf bijzondere bijstand wordt aangevraagd als de chronisch zieke of gehandicapte meer kosten maakt voor de acht modules. De mogelijkheid om vooraf bijzondere bijstand aan te vragen voor meerkosten is geclausuleerd. Dat kan alleen als de klant aantoonbaar in financiële problemen komt.

3.5.3. De omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten om deze website - die is bedoeld om inzicht te verschaffen in de wijze waarop de WWB en de gemeentelijke regelgeving in de uitvoeringspraktijk van de DWI wordt toegepast - actueel te houden, gevoegd bij de omstandigheid dat verweerder heeft verzuimd om de werkvoorschriften WWB aan te passen aan het gewijzigd beleid brengt mee dat onduidelijk is hoe het beleid luidt. Dit geldt niet alleen voor de klanten van de DWI, maar ook voor de medewerkers van de DWI die zijn belast met de uitvoering van de Actg. Gebleken is dat deze medewerkers in de praktijk toetsen aan de hand van de werkvoorschriften WWB of in een individueel geval al dan niet recht op bijstand bestaat. Ter illustratie verwijst de rechtbank naar de zaken van eisers [eiser 5] (besluit van 27 april 2011), [eiser 9] (besluit van 6 april 2011), [eiser 10] (besluit van 25 maart 2011), [eiser 11] (besluit van 6 april 2011), [eiser 12] (besluit van 6 april 2011), [eiser 13] (besluit van 6 april 2011), [eiser 15] (besluit van 6 april 2011), [eiser 16] (besluit van 6 april 2011), [eiser 17] (besluit van 6 april 2011) en [eiser 20] (besluit van 6 april 2011). In deze besluiten is telkens het standpunt ingenomen dat het forfaitaire bedrag van € 20,- passend en toereikend is te achten voor de kosten waarop de module betrekking heeft. Dit is in overeenstemming met de werkvoorschriften WWB, maar niet met artikel 3.2 van de Atcg zoals dat sinds 1 oktober 2010 luidt. Hieruit volgt dus dat de uitvoeringspraktijk het gewijzigde beleid in een aantal zaken niet heeft gevolgd.

Duiding van het per 1 oktober 2010 geldende Atcg-beleid

3.6. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder in alle zaken maatwerk moet leveren op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB . Deze beroepsgrond slaagt.

3.6.1. Ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder zich op het standpunt gesteld dat het Atcg-beleid, zoals dat per 1 oktober 2010 gelding heeft, moet worden aangemerkt als categoriaal bijstandsbeleid. Behalve voor zover het gaat om artikel 3.4 van de Atcg en de in artikel 9.4.5.2 van de werkvoorschriften WWB omschreven pati ëntgroepen, is de rechtbank echter van oordeel dat (ook) de per 1 oktober 2010 geldende Atcg geen categoriaal bijstandsbeleid in de zin van artikel 35, vierde lid, van de WWB behelst. De rechtbank verwijst hierbij kortheidshalve naar hetgeen zij heeft overwogen in haar eerdere uitspraak van 28 juli 2010 (LJN: BN2674) in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3. Deze overwegingen gelden onverkort ten aanzien van het per 1 oktober 2010 geldende Atcg-beleid. Dit betekent dat verweerder ook thans in alle gevallen op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB maatwerk moet leveren. De rechtbank voegt hieraan het volgende toe. Op grond van het bepaalde in artikel 35 van de WWB kan uitsluitend voor daadwerkelijke kosten bijzondere bijstand worden verleend. Dit geldt zowel in het geval van individuele bijzondere bijstandsverlening als in het geval van categoriale bijzondere bijstandsverlening. Het is verweerder op grond van de WWB dus niet toegestaan te veel bijzondere bijstand te verstrekken. Verweerder mag van de wetgever geen inkomenspolitiek voeren. Daarnaast functioneert de WWB als vangnet. Dit betekent dat betrokkene in aanmerking komt voor bijzondere bijstand als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. Het is verweerder dus evenmin toegestaan om te weinig bijzondere bijstand te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank dwingt de WWB dan ook tot een scherp geformuleerd en nauwkeurig afgebakend (categoriaal) bijzonder bijstandsbeleid. Hiermee verhoudt zich niet dat verweerder voor kosten die onder een door hem benoemde module vallen standaard € 20,- toekent en ervan uitgaat dat dit bedrag veelal genoeg zal zijn om de noodzakelijke kosten van de betrokken chronisch zieke en/of gehandicapte te dekken. Deze insteek verdraagt zich niet met het systeem van de WWB. De rechtbank zal hieronder nog nader ingaan op verweerders keuze voor het forfaitaire bedrag van € 20,- per module per maand. De rechtbank zal het beleid van verweerder nader toetsen voor zover aan de orde in de onderliggende zaken.

De modules

3.7. Eisers hebben aangevoerd dat in hun zaken niet duidelijk is welke kostensoorten onder (welke van) de acht modules vallen. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

3.7.1. De rechtbank stelt vast dat in de Atcg niet is beschreven welke kosten onder elk van de acht modules vallen. Dit heeft zowel tot gevolg dat voor eisers onduidelijk is voor welke kosten de modules zijn bedoeld, alsook dat verweerder in de uitvoeringspraktijk verschillend is omgegaan met het toekennen van modules. Ter illustratie hiervan zal de rechtbank drie modules bespreken waarbij dergelijke problemen zijn gebleken.

(Tele)communicatie

3.7.2. Diverse eisers (voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan betreft het de eisers [eiser 1], [eiser 4], [eiser 9], [eiser 12] en [eiser 24]) ontvingen onder de oude regeling aparte tegemoetkomingen voor telefonie en voor internet. Met de invoering van de Atcg heeft verweerder ter bestrijding van dergelijke kosten de module (tele)communicatie in het leven geroepen. Eerst ter zitting heeft verweerder duidelijk het standpunt ingenomen dat de kosten voor internetgebruik niet onder de module (tele)comunicatie vallen, omdat deze kosten worden beschouwd als algemeen gebruikelijke bestaanskosten die uit het inkomen dienen te worden bestreden. Afgezien van het feit dat verweerder dit niet vooraf in zijn Atcg-beleid danwel anderszins duidelijk heeft gemaakt aan eisers, strookt dit standpunt ook niet met de besluitvorming in de zaken van genoemde eisers. Allereerst heeft verweerder de lopende toekenningen van bijzondere bijstand voor internetkosten bij de onderscheidene primaire besluiten niet beëindigd. Voorts heeft verweerder in de zaken van eisers [eiser 9] (besluit van 27 oktober 2010), [eiser 12] (besluit van 23 november 2010) en [eiser 24] (besluit van 11 oktober 2010) nadrukkelijk gesteld dat eisers voor de kosten van een internetabonnement de forfaitaire tegemoetkoming van € 20,- ontvangen, waarbij tussen haakjes is aangegeven dat dit de module (tele)communicatie betreft. Hieruit blijkt dat verweerder verschillend omgaat met de module (tele)communicatie.

Dieet

3.7.3. Ten aanzien van de kosten voor het volgen van een dieet heeft verweerder eerst in het verweerschrift duidelijk gemaakt dat bijzondere bijstand alleen wordt verstrekt als het gaat om een dieet dat is opgenomen in de dieetlijst die is samengesteld door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) en die ook wordt gevolgd door de belastingdienst bij het berekenen van de fiscale aftrek wegens het volgen van een dieet. Dit vereiste heeft verweerder niet vermeld in zijn Atcg-beleid en ook niet eerder op andere wijze aan eisers kenbaar gemaakt. Evenmin heeft verweerder vastgelegd welke gegevens betrokkenen dienen te verstrekken. Dat dit tot grote onduidelijkheid bij eisers en tot onjuiste besluitvorming heeft geleid blijkt uit het volgende.

3.7.4. Ten behoeve van zijn nadere besluitvorming na de bestreden besluiten heeft verweerder bij diverse eisers om overlegging van een doktersverklaring met betrekking tot het gevolgde dieet verzocht. Verschillende eisers hebben daarop gereageerd dat de noodzaak van het gevolgde dieet toch al blijkt uit het eerder uitgebrachte GGD-advies. Vervolgens heeft verweerder in diverse zaken bij de nadere besluiten die zijn genomen in de maanden maart en april 2011 bijzondere bijstand voor de meerkosten voor het volgen van een dieet afgewezen op de enkele grond dat geen doktersverklaring is overgelegd. Ter zitting heeft verweerder een ander standpunt ingenomen, namelijk dat een doktersverklaring niet is vereist als uit andere stukken in het dossier kan worden opgemaakt welke aandoening de betrokkene heeft of om welk type dieet het gaat. Zo heeft verweerder ter zitting in de zaken van eisers [eiser 5], [eiser 12] en [eiser 15] gesteld dat uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt aan welke aandoening zij lijden, dat aan de hand daarvan middels de dieetlijst het type dieet kan worden vastgesteld en dat alsnog bijzondere bijstand zal worden toegekend voor de meerkosten daarvan. Desgevraagd kon verweerder ter zitting echter nog steeds geen eenduidig antwoord geven op de vraag welke gegevens nodig zijn om in aanmerking te komen voor (extra) bijzondere bijstand voor dieetkosten. Hierdoor is thans nog altijd niet duidelijk of een doktersverklaring ten aanzien van het gevolgde dieet in alle gevallen vereist is of dat afdoende is dat de aandoening van de betrokkene bekend is. Ook bij het toekennen van (bijzondere bijstand voor meerkosten boven) deze module en de vraag welke gegevens daarvoor nodig zijn, handelt verweerder dus verschillend. Verweerder dient, op grond van het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb , de benodigde kennis te vergaren en deze kennisvergaring behoeft niet verder te gaan dan voor het specifieke besluit noodzakelijk.

Maaltijdvergoeding

3.7.5. Ten aanzien van deze module heeft verweerder pas in het verweerschrift en ter zitting duidelijk gemaakt dat het niet gaat om een vergoeding van de meerkosten van maaltijden als gevolg van ziekte of handicap maar om een vergoeding van de eigen bijdrage in deze kosten. Verder heeft verweerder pas ter zitting gesteld dat iemand alleen voor deze module in aanmerking kan komen als hij een indicatie van het CIZ voor maaltijden heeft en de maaltijden afneemt bij Cordaan. Deze vereisten heeft verweerder niet vermeld in zijn Atcg-beleid en ook niet eerder op andere wijze aan eisers kenbaar gemaakt. Daarbij komt nog dat blijkens verweerders na de zitting ingezonden brief van 20 juni 2011 in de zaak van eiseres [eiser 20] de module maaltijdvergoeding ook kan worden toegekend indien de maaltijden worden bereid door de groenteboer en dus niet worden afgenomen bij Cordaan. Hieruit blijkt dat verweerder ook verschillend omgaat met de module maaltijdvergoeding.

Het forfaitaire bedrag van € 20,- per module per maand

3.8. Eisers hebben aangevoerd dat onduidelijk is hoe verweerder aan het forfaitaire bedrag van € 20,- per maand per module komt. Deze beroepsgrond slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

3.8.1. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het bepaalde in artikel 2.1 van de Atcg, waaruit volgt dat de forfaitaire vergoeding een aanvulling is op de vergoeding op grond van de Wtcg, een loze letter betreft. Verweerder heeft uitgelegd dat het forfaitaire bedrag van € 20,- op grond van ervaring is vastgesteld en dat hij zich daarbij heeft gebaseerd op gemiddelde kosten die chronisch zieken blijkens verschillende onderzoeken maken. Verweerder heeft die kosten vervolgens gemiddeld. Volgens verweerder zijn de forfaitaire bedragen kostendekkend. Bij de ene module zullen volgens verweerder de daadwerkelijke kosten mogelijk iets hoger zijn dan het bedrag van € 20,- en bij de andere module iets lager, waardoor de betrokkene per saldo zal uitkomen.

3.8.2. De rechtbank stelt vast dat hieruit reeds volgt dat de forfaitaire bedragen (in elk geval) niet voor alle modules kostendekkend zijn. Ter zitting is bovendien gebleken dat, voor zover een chronisch zieke een dieet volgt dat op de dieetlijst staat, het bedrag van € 20,- voor de module dieet per definitie niet toereikend is. Dit heeft verweerder onderkend. Uit de dieetlijst van het Nibud blijkt dat de kosten van (vrijwel) alle daarop vermelde diëten (aanzienlijk) hoger zijn dan € 20,- per maand. Ook voor de module maaltijdvergoeding heeft verweerder ter zitting verklaard dat, voor zover chronisch zieken 2,5 of meer keer per week maaltijden van de maaltijdvoorziening zouden gebruiken, het forfaitaire bedrag van € 20,- niet toereikend is. Dit blijkt ook uit het in paragraaf 9.4.5.2 van de werkvoorschriften WWB gegeven rekenvoorbeeld.

3.8.3. Verder is van belang dat in het bedrag van € 20,- volgens verweerder tevens de zogenoemde verborgen kosten en de jaarlijkse indexatie zijn inbegrepen. Op grond van de oude Regeling werd op het totaalbedrag van de aantoonbare kosten een verhoging toegepast van 40% met een geïndexeerd maximum. Die verhoging was bedoeld voor verborgen kosten, waarbij moet worden gedacht aan verhoogde risicopremies, extra kosten in verband met klusjes rondom het huis, een bloemetje voor de mantelzorg en lidmaatschapskosten van belangenverenigingen en/of patiëntenorganisaties (zie: SZW-Handreiking van de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderen, bladzijde 17). Volgens verweerder zijn dergelijke kosten inbegrepen in het huidige forfaitaire bedrag van € 20,- per maand. Onduidelijk is echter of de verhoging voor verborgen kosten moet worden geacht te zijn inbegrepen in één module of is verdeeld over alle modules. Het forfaitaire bedrag wordt daarnaast, anders dan op grond van de oude Regeling, niet meer jaarlijks geïndexeerd. Ook daarmee zou volgens verweerder al rekening zijn gehouden in het bedrag van € 20,-. Voor zover eisers aanvoeren dat zij meerkosten hebben boven de toegekende modules, wordt echter het bedrag van € 20,- eerst volledig ingezet. Verweerder trekt immers bij de berekening van meerkosten eerst het volledige bedrag van € 20,- af. Hieruit blijkt dat in het bedrag van € 20,- juist geen rekening gehouden wordt met verborgen kosten of met indexering.

3.8.4. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de stelling van verweerder dat de hoogte van het forfaitaire bedrag van € 20,- is gebaseerd op de kosten die chronisch zieken maken, niet, althans niet voor alle modules, opgaat.

Berekening van de meerkosten boven de modules

3.9. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder in hun zaken willekeurig te werk gaat bij de berekening van de meerkosten boven de modules. Dit betreft de meerkosten boven het voor een bepaalde module toegekende forfaitaire bedrag. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder hanteert geen consistente berekeningswijze. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

3.9.1. De enkele omstandigheid dat niet duidelijk is welke kostenposten onder (welke van) de modules vallen, heeft tot gevolg dat niet exact is te berekenen wat de meerkosten boven de modules zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de module (tele)communicatie, waarbij onduidelijk is of daaronder ook internetkosten vallen, en voor de modules bewassing en energie, waarbij ter zitting is gebleken dat verweerder de extra energie die de betrokkene voor bewassing moet gebruiken in de module bewassing is inbegrepen en niet in de module energie. Daarbij komt dat in de zaken van bijvoorbeeld eisers [eiser 1], [eiser 14], [eiser 23], [eiser 21], [eiser 8], [eiser 22] en [eiser 18] verweerder bij de berekening van de meerkosten voor energie is uitgegaan van de voorschotbedragen op de energienota, terwijl verweerder in de zaak van eiseres [eiser 7] is uitgegaan van de werkelijke kosten zoals die blijken uit de jaarafrekening.

3.9.2. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder bij de berekening van de meerkosten boven de modules ten onrechte rekening heeft gehouden met de vergoeding op grond van de Wtcg. Ook deze grond slaagt. De motivering van verweerder op dit punt schiet naar het oordeel van de rechtbank tekort. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

3.9.3. Gelet op het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder t, van de WWB wordt een tegemoetkoming op grond van de Wtcg niet tot de middelen gerekend. Dit is niet in geschil. Dit laat onverlet dat verweerder bij de berekening van de draagkracht van betrokkene wel met deze tegemoetkoming rekening mag houden. Naar vaste rechtspraak komt verweerder bij de bepaling van de draagkracht in het kader van bijzondere bijstandsverlening beoordelingsvrijheid toe. Verweerder heeft in artikel 3.2, tweede lid, van de Beleidsregels inkomensvoorzieningen WWB IOAW IOAZ en WWIK aangegeven op welke wijze hij gebruik maakt van zijn beoordelingsvrijheid. In dit artikellid staat dat vrij te laten inkomsten, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, slechts in aanmerking worden genomen indien en voor zover een inkomensbestanddeel gelet op zijn aard in het bijzonder bestemd is om in de onderhavige noodzakelijke kosten te voorzien.

3.9.4. In de zaken van eisers [eiser 18], [eiser 23], [eiser 8], [eiser 4] en [eiser 24] heeft verweerder de tegemoetkoming op grond van de Wtcg gebruikt om de meerkosten boven de module energie te dekken. Daarbij is verweerder telkens van een ander percentage van de tegemoetkoming op grond van de Wtcg (100%, 50% of 33%) uitgegaan. In de zaak van eiser [eiser 24] heeft verweerder deze Wtcg-tegemoetkoming ook gebruikt om de meerkosten boven de modules kledingslijtage en bewassing te dekken.

3.9.5. Verweerder heeft naar voren gebracht dat alleen in het kader van de beoordeling van meerkosten boven de module(s) rekening wordt gehouden met de tegemoetkoming op grond van de Wtcg, uitsluitend voor zover die meerkosten onder de begripsomschrijving van de Wtcg vallen. Daarvoor zoekt verweerder aansluiting bij de kostensoorten die in de memorie van toelichting bij die wet worden genoemd. Deze komen overeen met verweerders modules energie, kledingslijtage en bewassing. Het gehanteerde percentage hangt af van het aantal modules (energiekosten, kledingslijtage en/of bewassing) dat is toegekend.

De rechtbank acht deze motivering ondeugdelijk. Uit de door verweerder aangehaalde passage van de Memorie van Toelichting bij de Wtcg (MvT, TK vergaderjaar 2008-2009, 31 706, nr. 3, p. 5) kan worden opgemaakt dat de aldaar genoemde kostenposten voorbeelden zijn van kostenposten die samenhangen met de gezondheidsproblemen van de mensen uit de doelgroep. Het betreft dus niet een uitputtende opsomming. Dit betekent dat verweerder geen argument kan ontlenen aan de (memorie van toelichting van de) Wtcg voor de keuzes van de modules. Er bestaat ook geen aanknopingspunt voor de door verweerder gehanteerde, verschillende percentages. Dit brengt mee dat verweerder niet geslaagd is aannemelijk te maken dat de tegemoetkoming op grond van de Wtcg ?in het bijzonder” is bestemd om in de aan de orde zijnde noodzakelijke kosten te voorzien.

Bewijsmiddelen

3.10. Eisers hebben aangevoerd dat zij vele jaren bijzondere bijstand hebben ontvangen zonder dat zij bewijsstukken hoefden te leveren en dat verweerder nu de spelregels heeft gewijzigd zonder hen hierover vooraf te informeren. Nog daargelaten dat de bewijslast bij verweerder ligt, stellen eisers in bewijsnood te verkeren, doordat verweerder met terugwerkende kracht om allerlei bewijsstukken vraagt. Deze beroepsgrond slaagt gedeeltelijk.

3.10.1. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bevoegd is om ter beoordeling van de rechtmatigheid van te verlenen bijzondere bijstand van eisers te verlangen dat zij op verzoek bewijsmiddelen overleggen. Terecht merkt verweerder op dat sommige kosten relatief eenvoudig zijn vast te stellen door middel van het overleggen van bewijsmiddelen die eiser tot zijn beschikking heeft of (door opvraging) zou kunnen krijgen. Dit geldt bijvoorbeeld voor telefoon- of energierekeningen. Daarbij komt dat, sinds verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eisers het bestaan van kosten dient te onderbouwen, intussen geruime tijd is verstreken, zodat zij hiermee rekening konden houden. In zoverre gaat de stelling van eisers dat zij niet vooraf geïnformeerd zijn dus inmiddels niet meer op. Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder eerst duidelijk moet omschrijven welke kostensoorten onder (welk van) de acht modules vallen. Pas dan wordt immers duidelijk welke bewijsmiddelen nodig zijn om het recht op die modules en op eventuele meerkosten te kunnen aantonen. De onduidelijke afbakening van de modules heeft in de praktijk ook tot verwarring geleid. Enerzijds was het eisers niet duidelijk welke gegevens zij moesten verstrekken en anderzijds leidde dit aan de zijde van verweerder bij de uitvoering tot verschillen. In dit kader verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor al in rechtsoverwegingen 3.7.2 tot en met 3.7.5 is overwogen over de modules (tele)communicatie, dieet en maaltijdvergoeding. Het is aan verweerder om duidelijkheid te verschaffen over welke concrete gegevens noodzakelijk zijn, waarna van eisers verwacht mag worden dat zij deze gegevens verstrekken.

3.10.2. Het voorgaande betekent dat verweerder aan het (enkele) feit dat (sommige) eisers geen informatie hebben verstrekt nog niet de conclusie mag verbinden dat zij niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. In zoverre slaagt deze beroepsgrond dus wel.

Kosten buiten de Atcg-modules

3.11. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of verweerder de bijzondere bijstand die eisers ontvingen voor kostensoorten waarvan vaststaan dat die niet onder de Atcg vallen terecht heeft beëindigd.

3.12. De bijzondere bijstand die verweerder onder de oude Regeling verstrekte voor kosten waarvan vaststaan dat die vallen buiten de modules van de Atcg, heeft verweerder bij de primaire besluiten beëindigd. Aan deze beëindigingen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat een voorliggende voorziening bestaat of dat het algemeen noodzakelijke kosten van bestaan betreffen.

3.13. Eisers hebben aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is waarom kosten, die eerder wel vergoed werden, nu niet meer als noodzakelijk worden gezien. Voor zover sprake zou zijn van een voorliggende voorziening, dient verweerder volgens eisers nog steeds te onderzoeken of sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 16 van de WWB . Deze beroepsgronden slagen grotendeels niet. De rechtbank zal dit hierna per kostensoort nader toelichten.

Vervoerskosten

3.14. In de zaken van eisers [eiser 1] en [eiser 16] is de vergoeding van de kosten van vervoer beëindigd. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt gelet op het volgende niet.

3.14.1. De rechtbank volgt verweerder in zijn opvatting dat, voor wat betreft de kosten van vervoer naar een medisch specialist, het bepaalde in artikel 15, eerste lid, in samenhang met artikel 5, aanhef en onder f, van de WWB , in beginsel aan bijstandsverlening in de weg staat. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gelden de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) immers in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen (zie bijvoorbeeld CRvB 15 december 2009, LJN: BK6891). In gevallen waarin deze zorg als niet noodzakelijk niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw en de AWBZ bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg.

3.14.2. In artikelen 2.14 en 2.15 van het op de Zvw gebaseerde Besluit Zorgverzekering (Besluit zorgverzekering) is het ziekenvervoer geregeld, dat als een passende en toereikende voorziening kan worden beschouwd. Daarnaast is in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) een passende en toereikende voorliggende voorziening gelegen voor vervoersvoorzieningen die mensen met een handicap in staat stellen datgene te doen wat mensen in het algemeen van dag tot dag plegen te doen. Een persoon kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, het gebruik van de in doorsnee gebruikelijke middelen voor vervoer zoals openbaar vervoer, auto of fiets (deels) onmogelijk maken. Voor de dochter van eiseres [eiser 16] geldt bovendien dat de Verordening leerlingenvervoer gemeente Amsterdam als een passende en toereikende voorliggende voorziening moet worden aangemerkt voor vervoerskosten van gehandicapte kinderen voor basis en speciaal onderwijs.

3.14.3. Indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken, biedt artikel 16 van de WWB de bevoegdheid aan verweerder om in afwijking van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB toch bijstand te verlenen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld CRvB 26 januari 2010, LJN: BL3224) volgt dat van een dringende reden sprake in het geval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

3.14.4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen van de eisers feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die een zeer dringende reden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB met zich brengen.

Kosten van zwemmen, ontspanning, fitness, aquatherapie/aquajoggen en/of roeien

3.15. De kosten van zwemmen, ontspanning, fitness, aquatherapie/aquajoggen en/of roeien spelen een rol in de zaken van eisers [eiser 4], [eiser 6], [eiser 7], [eiser 12], [eiser 13] en [eiser 19]. De tegen de beëindiging van deze kosten gerichte beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe is het volgende van belang.

3.15.1. Uit de uitspraak van de CRvB van 27 mei 2008 (LJN: BD3724) volgt dat kosten van fitness niet behoren tot het zorgpakket van de sociale (wettelijke) ziektekostenverzekering, zodat de Zvw en de AWBZ met betrekking tot deze kosten niet als een aan de WWB voorliggende voorziening kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat hetzelfde heeft te gelden voor de kosten van zwemmen, ontspanning, aquatherapie/aquajoggen en roeien.

3.15.2. Dat betekent dat getoetst moet worden of deze kosten op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient het bijstandverlenende orgaan bij de toepassing van dit artikel eerst te beoordelen of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

3.15.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kosten zich voordoen. Daarnaast bestaat voor de kosten in alle gevallen een medische indicatie in de vorm van een GGD-advies, zodat vaststaat dat de kosten in de betreffende zaken noodzakelijk zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze kosten (ook) in het geval van eisers dienen te worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 27 mei 2008. Algemeen noodzakelijke bestaanskosten dienen te worden bestreden uit een inkomen op bijstandsniveau. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze gevallen anders te oordelen. Dit betekent dat verweerder de bijzondere bijstand voor deze kostenposten op goede gronden heeft beëindigd.

Medicijnkosten

3.16. Verweerder heeft in een aantal zaken bijzondere bijstand voor de kosten van medicijnen beëindigd. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt, behalve in de zaak van eiseres [eiser 15].

3.16.1. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat voor kosten van farmaceutische zorg de Zvw in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg als niet noodzakelijk niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg.

3.16.2. In artikel 2.8 van het Besluit zorgverzekering is de inhoud en omvang van de farmaceutische zorg aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat aldus een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van farmaceutische zorg, zodat voor deze kosten op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB geen bijstand kan worden verstrekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2011 (LJN: BP8143).

3.16.3. Indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken, kan verweerder op grond van artikel 16 van de WWB toch bijstand verlenen. Voor die toetsing kan van belang zijn om welk soort medicijn het gaat. In geen van de zaken, behalve die van eiseres [eiser 15], is (voldoende) bekend om welk(e) medicijn(en) het gaat. Dit betekent dan ook dat in die zaken niet valt na te gaan of al dan niet sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de WWB .

3.16.4. In de zaak van eiseres [eiser 15] gaat het om het medicijn Famosan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in haar zaak geen sprake is van zeer dringende redenen om met toepassing van artikel 16 van de WWB toch bijzondere bijstand toe te kennen. Dit betekent dat verweerder de bijzondere bijstand voor Famosan op goede gronden heeft beëindigd.

Verzorgingsproducten

3.17. In de zaak van eiser [eiser 23] heeft verweerder bijzondere bijstand voor de kosten van verzorgingsproducten beëindigd. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.

3.17.1. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze kosten algemeen gebruikelijk zijn. Indien en voor zover de verzorgingsproducten als farmaceutische zorg zijn aan te merken, dan is de Zvw als een passende en toereikende aan de WWB voorliggende voorziening te beschouwen. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij heeft overwogen in rechtsoverweging 3.16 (Medicijnkosten). Voor zover de verzorgingsproducten daar niet onder vallen, betreft het algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De rechtbank verwijst in dat kader naar hetgeen zij hierover heeft overwogen in rechtsoverweging 3.15 (Kosten van zwemmen, ontspanning, fitness, aquatherapie/aquajoggen en/of roeien). Van zeer dringende redenen om met toepassing van artikel 16 van de WWB toch bijzondere bijstand toe te kennen is niet gebleken.

Kosten SAR-hulpverlening

3.18. In de zaken van eisers [eiser 24] en [eiser 23] heeft verweerder de vergoeding van de kosten van de Stichting Alternatieve Relatiebemiddeling (SAR) beëindigd. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt. Daartoe is het volgende van belang.

3.18.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor deze kosten geen medische noodzaak bestaat. Verweerder baseert zich op het negatieve GGD-advies van 6 mei 2010 dat is uitgebracht in de zaak van eiser [eiser 24]. Weliswaar heeft de GGD in de zaak van eiser [eiser 24] ook een positief advies afgegeven, maar dit is volgens verweerder een fout advies, omdat het niet in overeenstemming is met het geldende GGD-beleid. Afgezien van de interne miscommunicatie binnen de GGD is, aldus verweerder, het negatieve advies zowel naar de wijze van totstandkoming als naar de inhoud deugdelijk. Verweerder heeft zich (mede) gebaseerd op een uitspraak van de CRvB van 1 juni 2004 (LJN: AP1685). Verweerder heeft verder verwezen naar twee brieven van de GGD aan eiser [eiser 24] van 1 december 2010 en 13 januari 2011. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding gezien om van dit advies af te wijken.

3.18.2. Eisers hebben aangevoerd dat volgens het door de GGD uitgebrachte positieve advies de medische noodzaak is blijven bestaan. Het vervolgens uitgebrachte negatieve GGD-advies is niet gebaseerd op medische gronden. Het betreft een aanwijzing. Deze aanwijzing kan niets afdoen aan de medische noodzaak in het individuele geval. Eiser [eiser 23] heeft hieraan toegevoegd dat in zijn geval een individuele beoordeling ontbreekt. Verweerder heeft volstaan met een verwijzing naar een advies dat de GGD ten aanzien van eiser [eiser 24] heeft uitgebracht.

3.18.3. De rechtbank stelt voorop dat in dit geval de GGD op 6 mei 2010 twee tegengestelde adviezen heeft afgegeven. Een deugdelijke toelichting waarom het positieve advies niet klopt en het negatieve wel is niet voorhanden. De enkele omstandigheid dat er een beleidswijziging heeft plaatsgevonden is onvoldoende. Immers, naar vaste rechtspraak van de CRvB dient niet aan de hand van beleid maar aan de hand van het bepaalde in artikel 35, eerste lid, van de WWB beoordeeld te worden of recht op bijzondere bijstand bestaat. Voor zover hier van belang volgt uit artikel 35 van de WWB dat sprake dient te zijn van uit bijzondere omstandigheden voorvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Uit het negatieve advies blijkt niet waarom de GGD nu anders dan in het verleden van mening is dat er geen noodzaak meer is voor de kosten SAR-hulpverlening. De enkele stelling van verweerder dat niet aantoonbaar is dat de noodzaak bestaat acht de rechtbank hiertoe onvoldoende.

3.18.4. Verder is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2004, waarop de GGD stelt zijn advies mede te hebben gestoeld, niet één op één toepasbaar is op onderhavige zaak. In die uitspraak was een uitgebreid advies van een seksuoloog voorhanden dat er voor betrokkene géén medische noodzaak bestond voor SAR-hulpverlening en had betrokkene nagelaten om daartegenover een deskundigenadvies te overleggen waaruit de noodzaak toch zou kunnen blijken. Anders dan in de genoemde uitspraak is in de zaken van eisers [eiser 24] en [eiser 23] geen deugdelijk gemotiveerd advies voorhanden. Aangezien sprake is van beëindiging van eerder toegekende bijstand ligt de bewijslast bij verweerder. Voor wat betreft de zaak van eiser [eiser 23] voegt de rechtbank hier nog aan toe dat een kenbare individuele beoordeling achterwege is gebleven.

Overige kosten

3.19. De rechtbank zal in het hierna volgende de beroepsgronden tegen een aantal afzonderlijke kostenposten beoordelen.

3.19.1. Eiseressen [eiser 4] en [eiser 3] voeren aan dat ten onrechte bijzondere bijstand voor hulpmiddelen respectievelijk podotherapie is beëindigd. Deze beroepsgrond treft geen doel. De rechtbank stelt vast dat deze kosten in het verleden eenmalig zijn verstrekt zodat er geen verstrekking voorligt in deze gevallen die verweerder had kunnen beëindigen. Voor zover verweerder eiseressen heeft meegedeeld dat deze kosten, mocht daartoe een aanvraag worden ingediend, niet meer zullen worden vergoed is een dergelijke mededeling niet een op rechtsgevolg gericht besluit, maar een mededeling van informatieve aard (voor de toekomst). In zoverre is geen sprake van besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb , waartegen bezwaar openstond.

3.19.2. Eiseres [eiser 13] voert aan dat in het bestreden besluit van 24 februari 2011 de modules pedicure en dieet over het hoofd zijn gezien. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat deze modules bij afzonderlijk besluit van 19 maart 2010 zijn toegekend. In het primaire besluit staat ook vermeld dat deze bij afzonderlijk besluit toegekende kostenposten gehandhaafd blijven. Deze kosten vallen daarmee buiten de herbeoordeling.

3.19.3. Eiser [eiser 12] voert aan dat ten onrechte bijzondere bijstand voor orthopedisch schoeisel en breukschade is beëindigd. Ook voert eiser [eiser 12] aan dat de module pedicure, onderdeel uitmaakt van het onderhavige geding. Deze beroepsgronden slagen niet. De kosten voor orthopedisch schoeisel doen zich voor. Ook zijn de kosten noodzakelijk te achten. Een deel van de kosten worden gedekt door de ziektekostenverzekering. Het betreft hier het gedeelte van de kosten dat voor rekening van eiser blijft. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de kosten niet (meer) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB . Anders dan in de rapportage van 7 mei 2007 waarnaar eiser verwijst is eiser niet meer in de groei. Eiser was ten tijde hier van belang inmiddels 20 jaar. Dit brengt mee dat de schoenen niet vaker dan gemiddeld gebruikelijk vervangen hoeven te worden, zodat de kosten (ook) in het geval van eisers dienen te worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die dienen te worden bestreden uit een inkomen op bijstandsniveau. Ten aanzien van de breukschade acht de rechtbank het standpunt van verweerder, dat eiser voor eigen schade incidenteel bijzondere bijstand kan vragen, niet onjuist. De module pedicure is in een eerder stadium, bij apart besluit van 26 juli 2010, toegekend. Dit besluit maakt daarom geen onderdeel uit van het onderhavige geding. Bij eiser [eiser 12] is dat aangevangen met het maken van bezwaar tegen het primaire besluit van 23 november 2010.

3.19.4. Aan eiser [eiser 24] is alsnog bijzondere bijstand voor de kosten van tuinonderhoud toegekend. Dit betekent dat de beroepsgrond gericht tegen de beëindiging ervan geen bespreking meer behoeft. De rechtbank merkt ter voorlichting aan partijen op dat deze uitspraak de toekenning van deze kosten van bijstand in stand laat.

3.19.5. In het bestreden besluit van eiseres [eiser 10] is aangegeven dat de module bewassingkosten per abuis aan haar was toegekend. Ter terechtzitting heeft verweerder meegedeeld dat deze module inmiddels is toegekend. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat deze module onderdeel uitmaakt uit het geding. Dit betekent dat deze uitspraak dus ook betrekking heeft op de aan eiseres [eiser 10] toegekende module bewassing.

Samenvatting en conclusie

3.20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met name in de rechtsoverwegingen 3.5 tot en met 3.10, komt de rechtbank tot de conclusie dat het Atcg-beleid zich niet verdraagt met het systeem van (artikel 35 van ) de WWB. Het beleid is op essentiële onderdelen onvoldoende scherp omschreven en onvoldoende afgebakend. Deze onduidelijkheid heeft tot gevolg dat het Atcg-beleid niet consistent wordt toegepast in de uitvoeringspraktijk. Een ander gevolg is dat de vraag of sprake is van meerkosten boven of naast de modules zich niet goed laat beantwoorden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten in stand te laten, behalve in de hierna uitdrukkelijk (in het dictum) genoemde gevallen. Om dezelfde redenen zal de rechtbank ook het beroep van eiser [eiser 6] gegrond verklaren en het bestreden besluit in zijn zaak vernietigen. De rechtbank ziet voorts aanleiding om in alle zaken de bezwaren van eisers gegrond te verklaren en de primaire besluiten te herroepen, behalve in de hierna uitdrukkelijk genoemde gevallen.

Proceskostenveroordeling

3.21. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder in alle zaken te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van hun beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. De hoogte van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt deze kosten vast op € 874,- per beroep. Daarbij zijn twee punten toegekend voor het indienen van het beroep en het verschijnen ter zitting, is wegingsfactor 1 gehanteerd en geldt per punt een tarief van € 437,-. Aangezien alle eisers op basis van een toevoeging procederen, dient verweerder de proceskosten te betalen aan de griffier van de rechtbank.

3.22. Eisers hebben tevens in bezwaar verzocht om vergoeding van de proceskosten die in het kader van de bezwaarprocedure zijn gemaakt. In het merendeel van de gevallen heeft verweerder bij de bestreden besluiten besloten de kosten die deze eisers in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken te vergoeden. De rechtsgevolgen van deze bestreden besluiten, voor zover het vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar betreft, zal de rechtbank in stand laten.

3.23. In de zaak van eiser [eiser 6] veroordeelt de rechtbank verweerder tot betaling van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, die op grond van het Bpb worden begroot op € 874,-. Daarbij zijn twee punten toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en het verschijnen op de hoorzitting, geldt per punt een tarief van € 437,- en is wegingsfactor 1 gehanteerd. In de zaak van eiseres [eiser 17] begroot de rechtbank de kosten op € 437,-. Hierin wordt één punt toegekend omdat een hoorzitting achterwege is gebleven Verweerder dient deze proceskosten te betalen aan deze eisers.

Schadevergoeding

3.24. Eisers hebben verzocht verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Nu in voorgaande rechtsoverwegingen de onrechtmatigheid van de bestreden besluiten is komen vast te staan, de beroepen gegrond zullen worden verklaard en de primaire besluiten grotendeels worden herroepen, ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van eisers toe te wijzen. Daarbij bepaalt de rechtbank dat verweerder de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek moet vergoeden over het verschil tussen de uitkeringen van bijzondere bijstand die zullen herleven en de bedragen die op grond van de Atcg reeds zijn verstrekt, en wel vanaf het moment waarop oude uitkeringen ten onrechte zijn beëindigd tot het moment dat verweerder weer overgegaan is tot betaling van deze bijzondere bijstandsuitkeringen.

Griffierecht

3.25. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb dient verweerder voorts het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de bestreden besluiten alsmede de bijbehorende in maart en april 2011 genomen besluiten, met uitzondering van de in rechtsoverweging 3.1 genoemde onderdelen van deze besluiten (ten aanzien van de nieuwe aanvragen) gericht aan eisers [eiser 3], [eiser 4], [eiser 7] en [eiser 18];

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven voor zover

a. een vergoeding is toegekend voor de proceskosten in bezwaar;

b. in de zaak van eiser [eiser 1] de vergoeding voor de kosten van vervoer is beëindigd;

c. in de zaak van eiseres [eiser 16] de vergoeding voor de kosten van vervoer is beëindigd;

d. in de zaak van eiseres [eiser 4] de vergoeding voor de kosten van zwemmen is beëindigd;

e. in de zaak van eiser [eiser 6] de vergoeding voor de kosten van fitness is beëindigd;

f. in de zaak van eiseres [eiser 7] de vergoeding voor de kosten van aquajoggen is beëindigd;

g. in de zaak van eiser [eiser 12] de vergoeding voor de kosten van zwemmen, ontspanning, orthopedisch schoeisel en breukschade is beëindigd;

h. in de zaak van eiseres [eiser 13] de vergoeding voor de kosten van zwemmen is beëindigd;

i. in de zaak van eiseres [eiser 19] de vergoeding voor de kosten van zwemmen en roeien is beëindigd;

j. in de zaak van eiseres [eiser 15] de vergoeding voor de kosten van het medicijn Famosan is beëindigd;

k. in de zaak van eiser [eiser 23] de vergoeding voor de verzorgingsproducten is beëindigd;

- herroept de primaire besluiten met uitzondering van de onderwerpen die onder a tot en met k zijn genoemd ten aanzien waarvan de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten voor zover de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten niet in stand zijn gelaten;

- veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers van schadevergoeding op de wijze zoals in rechtsoverweging 3.24 is weergegeven;

- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 41,- per zaak vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding die eisers hebben moeten maken tot een bedrag van € 874,- in elke zaak, te betalen aan de griffier van de rechtbank;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar die in de navolgende zaken zijn gemaakt en te betalen aan:

- eiser [eiser 6] € 874,-;

- eiseres [eiser 17] € 437,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, mrs. G.M. Beunk en C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. N. Abu Ghazaleh, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.

de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature