Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

IPR zaak, tussenvonnis. Bestuurdersaansprakelijkheid en subsidiair onrechtmatige daad, zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking, dit alles beoordeeld naar (destijds bestaand) Antilliaans Recht. Het toepasselijk recht bepaald naar de Rome II verordening, de Wet Conflitenrecht Corporaties en de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad. Bewijsopdracht voor gestelde schenking.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 220189 / HA ZA 10-2428

Vonnis van 21 september 2011

in de zaak van

[Partij A],

wonende te [woonplaats]

eiser,

advocaat mr. H.M.J. van Boxtel te Eindhoven,

tegen

[Partij B],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

advocaat mr. H.A.M.J. Loeffen te Geldrop.

Partijen zullen hierna [partij A] en [partij B] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 15 december 2010

- het proces-verbaal van comparitie van 21 maart 2011.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Medio 1993 heeft de op Curaçao wonende heer [XX], vader van [partij B] en grootvader van [partij A], onder andere zijn kleinkinderen een geldbedrag willen schenken. Daartoe zijn rond die tijd een aantal vennootschappen naar Antilliaans recht opgericht, waaronder Vebepes Company N.V. (hierna: Vebepes). Deze vennootschap had als statutaire zetel Curaçao (productie 17 zijdens [partij A]). De aandelen in deze vennootschappen zijn door of namens [XX] volgestort tot een totaalbedrag van EUR 226.890,10 (HFL 500.000,00).

2.2. Bij een op Curaçao opgemaakte akte zijn de aandelen in Vebepes geschonken aan [partij A] (hierna: de schenkingsakte, productie 1 dagvaarding). Hierin is onder A. bepaald dat de schenking namens [partij A] onder bewind werd aanvaard. De inhoud van dit bewind werd in de akte vervolgens nader ingevuld onder B. lid 4 onder i en ii: de schenking stond onder bewind van [XX] tot het moment dat [partij A] (geboortedatum 21 december 1983) 25 jaar werd. Ook werd onder B. lid 4 onder iv van de akte bepaald dat de wettelijk vertegenwoordiger van [partij A] (en dus [partij B]) kon beschikken over het geschonkene en vanaf de meerderjarigheid van [partij A], hijzelf samen met de bewindvoerder.

2.3. Vanaf de oprichting van Vebepes tot 18 december 2001 zijn [partij B] en ABN AMRO Trust Company (Curaçao) gezamenlijk bestuurder geweest van deze vennootschap. [XX] is in dezelfde periode enig commissaris van Vebepes geweest (productie 17 en 17a zijdens [partij A]).

2.4. Op enig moment in 2001 is besloten de vennootschap Vebepes te liquideren. Daartoe heeft [partij B] op verzoek van [XX] in september 2001 een (concept-)eindbalans van Vebepes opgesteld (productie 22 zijdens [partij A], één na laatste blad). Op 18 december 2001 is Vebepes vervolgens in liquidatie gegaan (productie 3 conclusie van antwoord). Daartoe is - middels een door [XX] namens de aandeelhouders van Vebepes ondertekende overeenkomst (productie 7 conclusie van antwoord) - Curab N.V. (hierna: Curab) als enige vereffenaar aangewezen.

2.5. Op voornoemde balans van Vebepes stond per 18 december 2001 als activa voor NLG 316.776,00 aan effecten en voor NLG 326.680,00 aan liquiditeiten (productie 22 zijdens [partij A], blad 20). Op 21 december 2001 is [partij A] 18 jaar geworden. Vanaf dat moment kon hij dus samen met de bewindvoerder ([XX]) over de schenking beschikken (onder B. lid 4 sub iv van de schenkingsakte).

2.6. Op 31 december 2001 bedroeg het saldo op de effectenrekening 44.11.37.792 op naam van Vebepes, aangehouden bij de ABN Amro Bank kantoor Eindhoven, NLG 325.892,41 (EUR 147.883,53, productie 8 conclusie van antwoord). Op enig moment in augustus /september 2002 is deze effectenportefeuille overgebracht naar effectenrekening [.......] bij dezelfde bank op naam van [partij A]. [partij B] was op deze effectenrekening gemachtigd en heeft het aandelenvermogen van [partij A] tot eind 2005 verder belegd (productie 20, 21 en 24 zijdens [partij A] en verklaring [partij B] ter comparitie).

2.7. Op 9 mei en 6 oktober 2005 heeft [partij B] - na verkoop van telkens een deel van de effecten - bedragen van respectievelijk EUR 15.000,00 en EUR 9.000,00 van de effectenrekening van [partij A] overgemaakt op zijn eigen bankrekening met nummer [.......] (productie 4 en 5 dagvaarding en verklaring [partij B] ter comparitie).

2.8. Op 29 november 2005 heeft - onder andere - [partij A] een document ondertekend waarin aan ABN Amro Eindhoven opdracht wordt gegeven de rekening met nummer [.......] op te heffen en het resterende saldo over te boeken op rekening [.......] ten name van [partij B] (productie 10 conclusie van antwoord). In de periode van 9 tot en met 16 december 2005 zijn alle effecten corresponderend met de effectenrekening van [partij A] verkocht, totale waarde EUR 216.203,45 (NLG 476.449,71, productie 3 dagvaarding). Het aldus ontstane totale saldo van deze rekening (EUR 216.606,44) is vervolgens op 19 december 2005 overgeboekt naar voormelde bankrekening van [partij B].

2.9. Op 1 juli 2008 is [XX] overleden. Blijkens het bepaalde onder B. lid 4 sub ii van de schenkingsakte is het bewind op die dag overgegaan op [partij B]. Op 21 december 2008 is [partij A] 25 jaar geworden, waarmee het bewind is geëindigd (onder B. lid 4 sub i van de schenkingsakte).

3. Het geschil

3.1. [partij A] vordert –samengevat - de veroordeling van [partij B] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van:

primair

1. schadevergoeding van EUR 240.606,44;

2. EUR 366.951,66 aan gederfde rente tot 1 januari 2010;

3. wettelijke rente vanaf 17 december 2005 over EUR 240.606,44, althans wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 over EUR 607.558,10;

subsidiair

1. schadevergoeding van EUR 240.606,44;

2. EUR 266.082,71 aan gederfde rente tot 1 januari 2010;

3. wettelijke rente vanaf 17 december 2005 over EUR 240.606,44, althans wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 over EUR 506.689,15;

meer subsidiair

1. schadevergoeding van EUR 240.606,44;

2. EUR 295.657,56 aan gederfde rente tot 31 december 2005;

3. wettelijke rente vanaf 31 december 2005 over EUR 536.264,00;

meer-meer subsidiair

1. schadevergoeding van EUR 240.606,44;

2. EUR 176.516,60 aan gederfde rente tot 31 december 2005;

3. wettelijke rente vanaf 31 december 2005 over EUR 417.123,04;

meer-meer-meer subsidiair

een bedrag aan schadevergoeding nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de onrechtmatige daad werd gepleegd, althans vanaf 31 december 2005, althans vanaf 16 april 2010, althans vanaf de datum dagvaarding. Tenslotte vordert [partij A] de kosten van deze procedure.

3.2. [partij A] heeft aan zijn vorderingen - samengevat en voor zover na het verhandelde ter comparitie nog relevant- de volgende stellingen ten grondslag gelegd.

3.2.1. Bij de vereffening van Vebepes beschikte de vennootschap nog over een vermogen van NLG 650.171,00. De liquide middelen die zich blijkens de eindbalans in deze vennootschap bevonden zijn verdwenen en na vereffening niet aan [partij A] als aandeelhouder toegekomen. [partij B] was niet de vereffenaar van Vebepes, maar hij heeft als bestuurder onvoldoende toezicht gehouden op de vereffening door Curab. Bovendien heeft hij over dit toezicht, noch over zijn werkzaamheden als bestuurder rekening en verantwoording afgelegd aan [partij A]. Mede daarmee heeft [partij B] zijn taken als bestuurder onbehoorlijk vervuld, maar ook door geen administratie te voeren en de bescheiden en boeken van Vebepes niet minstens zeven jaar te bewaren. Dit alles maakt dat [partij B] ten aanzien van [partij A] als aandeelhouder op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor zijn handelen als bestuurder, dan wel als bewaarder.

3.2.2. Nadat Vebepes was geliquideerd is [partij B] gemachtigd geweest op de effectenrekening van [partij A]. Gedurende deze periode heeft [partij B] er niet voor gezorgd dat een redelijk rendement op dit vermogen van [partij A] werd behaald, door dit ofwel conservatief te beleggen, dan wel te beleggen zoals dat is gedaan bij de nicht van [partij A], [YY]. Daarmee is [partij B] als zaakwaarnemer die het beheer van het vermogen van [partij A] na liquidatie van Vebepes stilzwijgend heeft voortgezet, toerekenbaar tekortgeschoten, dan wel heeft hij onrechtmatig gehandeld. Ook heeft [partij B] als vader onrechtmatige gehandeld door te weinig rendement te behalen en daar ingevolge artikel 379 van het Belgisch BW geen rekening en verantwoording over af te leggen.

3.2.3. Nu ervan moet worden uitgegaan dat het oorspronkelijk vermogen van HFL 500.000,00 tot 1 januari 2010 zou hebben gerendeerd zoals gesteld, bedraagt de schade op dit punt de primair en subsidair onder 2. gevorderde bedragen. Voor de vordering meer en meer-meer subsidiair onder 2. moet worden uitgegaan van het renderen van dit vermogen tot 31 december 2005 en zijn de daar genoemde schadebedragen geleden.

3.2.4. [partij B] heeft tenslotte tot eind 2005 verschillende bedragen van in totaal EUR 240.606,44 van de (effecten)rekening van [partij A] op zijn eigen bankrekening overgemaakt. Hiermee heeft [partij B] als zaakwaarnemer wanprestatie gepleegd, dan wel onrechtmatig gehandeld, althans is [partij B] ongerechtvaardigd verrijkt. De schade op dit punt, zoals gevorderd onder 1., bedraagt dan ook EUR 240.606,44, vermeerderd met rente.

3.3. [partij B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met zijn veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Bevoegdheid van deze rechtbank.

4.1. Nu [partij A] woonachtig is in België en [partij B] zijn woonplaats heeft in Nederland dragen de vorderingen van [partij A] uit dien hoofde een internationaal karakter. Daarom moet eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen. Aangezien de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder te noemen: EEX-Vo) verbindend is en rechtstreeks toepasselijk is op burgerlijke zaken als onderhavige in de Europese Unie, waarvan Nederland en België beide lidstaat zijn, dient de rechterlijke bevoegdheid beoordeeld te worden op basis van deze verordening. Volgens de hoofdregel van deze verordening (artikel 2, eerste lid EEX-Vo ) dient [partij B] te worden opgeroepen voor de rechtbank in de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft. Dit betekent dat deze rechtbank bevoegd is van onderhavige geschil kennis te nemen.

Het op dit geschil toepasselijk recht.

4.2. Ter comparitie is duidelijk geworden dat [partij A] de in de dagvaarding geformuleerde verwijten ten aanzien van het ontbreken van vermogenstoename binnen Vebepes in de periode tot en met de vereffening, alsmede ten aanzien van het tekortschieten van [partij B] als vereffenaar van deze vennootschap heeft laten vallen. De rechtbank begrijpt hieruit dat [partij A] daarmee [partij B] ook niet langer verwijt als bewaarder van de vereffeningsbescheiden van Vebepes tekort (te kunnen) zijn geschoten en zal dit alles bij de beoordeling van dit geschil buiten beschouwing laten. Het vervallen van deze verwijten leidt ook tot het volgende. [partij A] is drie dagen nadat Vebepes in liquidatie is gegaan achttien jaar oud geworden en op dat moment - naar alle rechtsstelsels die op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing kunnen zijn (Nederlands, Antilliaans of Belgisch recht) - meerderjarig geworden. Nu de in geding zijnde schenking van [partij A] op dat moment nog bestond uit de aandelen van de vennootschap Vebepes (in liquidatie) en de verwijten die zien op (verlies van) van waarde van dit aandelenvermogen tot dat moment zijn vervallen, behoeven ook de feitelijke verwijten die [partij B] zijn gemaakt in zijn rol als ouder en wettelijk vertegenwoordiger van [partij A] als minderjarige, niet langer beoordeling. Ditzelfde geldt voor de stelling dat [partij B] naar Belgisch recht geen rekening en verantwoording als ouder heeft afgelegd. In de periode tot aan meerderjarigheid is immers de nu nog gevorderde schade niet geleden. De rechtbank zal ten aanzien daarvan dan ook geen toepasselijk recht vaststellen.

4.3. De rechtbank zal de vraag welk recht op dit geschil verder van toepassing is beoordelen naar de grondslagen uit de dagvaarding die door [partij A] zijn gehandhaafd. Dit betreft allereerst de verwijten dat [partij B] als bestuurder onvoldoende toezicht heeft gehouden op de vereffenaar, alsmede dat hij in die hoedanigheid ook vóór vereffening op diverse punten tekort is geschoten, waaronder in het niet bijhouden en het niet ¬bewaren van de boekhouding van Vebepes. De Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: de Rome II verordening) is voor de beoordeling hiervan niet toepasselijk, zo bepaalt artikel 1, tweede lid onder d. hiervan. In dit artikel is immers opgenomen dat deze verordening niet ziet op verbintenissen die voortvloeien uit het recht inzake vennootschappen, waaronder de (persoonlijke) aansprakelijkheid van leden van de organen hiervan voor de schulden van de vennootschap (in dit geval: aan aandeelhouder [partij A]). De gestelde aansprakelijkheid wordt naar Nederlands IPR buiten toepasselijkheid van deze verordening geregeld in de Wet Conflictenrecht Corporaties (WCC). Artikel 3 aanhef en onder d., in samenhang gelezen met artikel 2 van de WCC bepaalt dat op de aansprakelijkheid van [partij B] als bestuurder jegens de vennootschap (en de daarvan afgeleide gestelde aansprakelijkheid tegenover [partij A] als aandeelhouder van Vebepes) het recht van toepassing is van de plaats van vestiging van de vennootschap. Nu Vebepes was gevestigd te Curaçao, is op dit (deel van het) geding dan ook het recht van de (toenmalige) Nederlandse Antillen van toepassing.

4.4. Ten aanzien van de periode na liquidatie van Vebepes heeft [partij A] gesteld dat [partij B] als zaakwaarnemer wanprestatie heeft gepleegd, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij - kort gezegd - het uit Vebepes komende vermogen van [partij A] tot 31 december 2009 niet heeft doen toenemen. Bovendien heeft [partij B] zich - kort gezegd - in 2005 ruim EUR 240.000,00 van [partij A] toegeëigend. Daardoor is [partij B] ook ongerechtvaardigd verrijkt, zo stelt [partij A]. Bij de beoordeling hiervan neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt. [partij B] kon als wettelijk vertegenwoordiger van [partij A] uit hoofde van het bepaalde onder B. lid 4. onder iv van de schenkingsakte in ieder geval tot de meerderjarigheid van [partij A] over de oorspronkelijke schenking in aandelen van Vebepes, een vennootschap naar Antilliaans recht, beschikken. De schenking is gedaan door [XX], ingezetene van Curaçao, de plaats waar ook de schenkingsakte is opgemaakt. Op deze schenking en het beschikken van [partij B] over het geschonkene is gedurende de minderjarigheid van [partij A] daarom Antilliaans recht van toepassing. Vast staat dat [partij B] het beheer hiervan na de meerderjarigheid van [partij A] (feitelijk) heeft voortgezet door de effectenportefeuille afkomstig uit Vebepes na haar vereffening (verder) te beleggen, zonder dat hij hiertoe in deze schenkingsakte zelfstandig bevoegd was. Dit betekent dat de gestelde (tekortkomingen in de) zaakwaarneming, de onrechtmatige daad en de ongerechtvaardigde verrijking ten aanzien van dit vermogen van [partij A] voortvloeien uit de eerder tussen partijen bestaande betrekking, te weten de schenking(sakte) en het beheer dat [partij B] over het geschonkene uit dien hoofde gedurende de minderjarigheid van [partij A] heeft gehad. De rechtbank leidt hieruit af dat deze gestelde grondslagen dan ook een nauwe band hebben met Curaçao en dat Antilliaans recht dus ook hierop van toepassing is. Deze regel vindt men in de vanaf 11 januari 2009 in werking getreden Rome II verordening voor zaakwaarneming, onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking in respectievelijk artikel 11, lid 1, artikel 4, lid 3 en artikel 10, lid 1.

4.5. Voor zover de schadeveroorzakende feiten en omstandigheden die [partij A] heeft gesteld zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van dit verdrag, overweegt de rechtbank als volgt. Nu [partij B] ten tijde van het beheer van het uit Vebepes afkomstige effectenvermogen in deze periode (in ieder geval deels) in België heeft gewoond, terwijl het effectendepot voor [partij A] werd gehouden bij een Nederlandse bank, kan de rechtbank niet vaststellen waar de gestelde zaakwaarneming heeft plaatsgevonden. Gelet op de in dit kader eerder tussen partijen bestaande rechtsverhouding acht de rechtbank de gestelde zaakwaarneming het nauwst verbonden met de rechtssfeer van de Nederlandse Antillen . Ten aanzien van de gestelde onrechtmatige daad is de regel van een (al eerder) bestaande rechtsverhouding expliciet neergelegd in artikel 5 van de voor de inwerkingtreding van de Rome II verordening toepasselijke Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD). De rechtbank ziet - bij gebreke aan een op dit punt toepasselijke wetsbepaling - voorts aanleiding om ook voor de (meer) subsidiair gestelde ongerechtvaardigde verrijking op dezelfde wijze te kiezen voor accessoire aanknoping . Samenvattend betekent dit dat de rechtbank op dit (gehele) geschil Antilliaans recht zal toepassen zoals dat gold ten tijde van de gestelde feiten. Voor procedurele beslissingen in deze zaak zal de rechtbank voorts het lex-fori, Nederlands recht, toepassen.

De aansprakelijkheid van [partij B] als bestuurder van Vebepes.

4.6. [partij B] heeft ter comparitie erkend dat hij - buiten het in opdracht van [XX] op laten maken van de concept-eindbalans zoals genoemd bij de feiten onder 2.4 - geen taken als bestuurder van Vebepes heeft uitgevoerd omdat hij, kort gezegd, niet wist dat hij bestuurder was. Dit staat dus vast. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de vorderingen van [partij A] op deze grondslag kunnen worden toegewezen, nu voor aansprakelijkheid van de bestuurder(s) tegenover de vennootschap ook vast moet komen te staan dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur zoals bedoeld in artikel 106 lid 1 van het ten tijde van de gestelde feiten geldende Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen (WvK NA). Nog afgezien van het feit dat [partij A] zijn standpunt heeft gegrond op verwijzingen naar op de Nederlandse Antillen niet bestaande wetsartikelen , heef t [partij A] de stelling dat er tot aan liquidatie binnen Vebepes sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zo stelt [partij A] dat binnen Vebepes geen administratie is gevoerd en dat er nimmer een resultatenrekening en balans is aangeboden aan hemzelf als aandeelhouder, dan wel aan [XX] als bewindvoerder, maar [partij A] heeft deze laatste documenten - opgevraagd bij de vereffenaar - zelf in het geding gebracht (productie 22 zijdens [partij A]). Ook de stelling dat het bestuur tot ontbinding van Vebepes heeft besloten zonder daartoe conform de statuten een algemene vergadering van aandeelhouders te houden, wordt gelogenstraft door het vaststaande feit dat [XX] - namens alle aandeelhouders - Curab tot vereffenaar heeft aangewezen. In dat licht acht de rechtbank de overige stellingen van [partij A] op dit punt, die - zonder daaraan concrete feiten ten grondslag te leggen - er samengevat op neerkomen dat (ook) bewindvoerder [XX] namens [partij A] als aandeelhouder tot aan de liquidatie niet op de hoogte was van het reilen en zeilen binnen Vebepes, de vennootschap die nota bene op zijn initiatief is opgericht en waarvan hij tot aan liquidatie commissaris was, volstrekt onvoldoende onderbouwd. Dat [partij A] als aandeelhouder van dit alles toen kennelijk niets wist, doet daar niet aan af. Zijn aandelen stonden immers - in ieder geval tot aan liquidatie - onder bewind van zijn grootvader. Blijft over het verwijt dat [partij B] als bestuurder er niet voor zou hebben gezorgd dat de boeken van Vebepes zijn bewaard (Artikel 4 WvK NA). Nog afgezien van het feit dat uit producties 20 en 21 zijdens [partij A] kan worden afgeleid dat hijzelf - en dus niet [partij B] - op enig moment is aangewezen als bewaarder van de boeken en bescheiden van Vebepes, acht de rechtbank dit alleen onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 106 lid 1 WvK NA in de periode tot aan liquidatie.

4.7. Vervolgens heeft [partij A] gesteld dat [partij B] als bestuurder gehouden was toezicht te houden op de uitkering van de vereffenaar aan de aandeelhouders, hetgeen [partij B] heeft nagelaten, aldus [partij A]. Dit standpunt vindt geen steun in de feiten. Immers, vast staat dat op het moment dat Vebepes in vereffening is gegaan, [partij B] als bestuurder is ontslagen. Zijn taken als bestuurder - en dus zijn gehoudendheid tot het gestelde toezicht - waren daarmee feitelijk geëindigd. Bovendien volgt ook uit het systeem van deze wet dat een vennootschap in liquidatie nog slechts bestaat voor zover dat voor de vereffening nodig is (artikel 144 lid 1 WvK NA ) en dat de vereffenaar dezelfde bevoegdheden, plichten en aansprakelijkheden heeft als een bestuurder (artikel 145 lid 2 WvK NA ). Dit betekent dus dat er voor een bestuur naast de vereffenaar geen plaats meer is. Voor zover de vereffenaar tekort zou zijn geschoten in het uitkeren van het liquidatiesaldo ex. artikel 146 WvK NA aan aandeelhouder [partij A], in het bijzonder van de liquide middelen die op 21 december 2001 nog op de balans van Vebepes stonden, is [partij B] als bestuurder dan ook niet aansprakelijk.

4.8. Nu alle verwijten die [partij B] tot en met de vereffening zijn gemaakt door de rechtbank zijn verworpen, zijn de vorderingen zoals genoemd in het petitum van de dagvaarding onder primair sub 2. en subsidiair sub 2., welke bedragen beiden zijn berekend over de gehele periode 1993 -2009 (en dus mede over de periode tot en met de vereffening), alsmede de rentevordering over de bedragen genoemd onder primair sub 3. en subsidiair sub 3., niet toewijsbaar. Voor zover deze bedragen ook (mede) de schade omvatten die is ontstaan als gevolg van de verwijten aan [partij B] die zijn gehandhaafd voor de periode na liquidatie, dan is deze schade (ook) omvat in de nog te bespreken deelvorderingen zoals genoemd onder meer en meer-meer subsidiair sub 2.

De toename van het beleggingsresultaat na liquidatie.

4.9. Uit de vaststaande feiten volgt dat [partij B] het beheer van de uit Vebepes afkomstige effectenportefeuille heeft voortgezet. Nu gesteld noch anderszins gebleken is dat [partij B] na liquidatie op enig moment - in tegenstelling tot de effectenportefeuille - beschikte over de liquide middelen die op 21 december 2001 nog op de balans van Vebepes stonden, blijven de verwijten ten aanzien hiervan bij de verdere beoordeling buiten beschouwing. [partij A] heeft zijn vorderingen ten aanzien van het uitblijven van de toename van het (effecten)vermogen voor de periode na liquidatie gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat deze vorderingen op de hiervoor gestelde grondslagen (zaakwaarneming, onrechtmatige daad) niet voor toewijzing in aanmerking komen. Uit hoofde van artikel 6:199 van het Nederlands Antilliaans Burgerlijk Wetboek (ABW) rust op de zaakwaarnemer de plicht de nodige zorg te betrachten bij het beheren van de - in dit geval - de effectenportefeuille. Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank niet de verplichting de effectenportefeuille te (her)beleggen met het resultaat zoals door [partij A] gesteld, nog afgezien van het feit dat [partij B], zoals hij onbetwist heeft gesteld, op deze portefeuille in de periode eind 2001 - november 2005 een rendement van ongeveer 56% heeft behaald, rekening houdend met de nog te bespreken onttrekkingen van EUR 15.000,00 en EUR 9.000,00. Om dezelfde reden heeft [partij B] niet onrechtmatig gehandeld tegenover [partij A]. Dit alles betekent dat ook de vorderingen meer subsidiair sub 2. en meer-meer subsidiair sub 2. niet toewijsbaar zijn.

De vorderingen sub 1.: de effectenportefeuille.

4.10. [partij A] heeft gesteld dat [partij B] wanprestatie heeft gepleegd in de (nakoming van de op hem rustende verbintenissen) uit zaakwaarneming door - onder meer - bedragen van in totaal EUR 240.606,44 op zijn eigen rekening te (doen) overschrijven. Vast staat dat deze overschrijvingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt voorop dat [partij B] in beginsel tekort schiet in de op hem uit hoofde van artikel 6:199 ABW rustende zorgplicht voor de effectenportefeuille van [partij A] in geval hij zich (het batig saldo na verkoop van) de effectenportefeuille zonder toestemming van [partij A] heeft toegeëigend.

4.11. [partij B] heeft ten aanzien van het bedrag van EUR 216.606,44 echter gesteld dat [partij A] hem dit heeft geschonken, wat [partij A] op zijn beurt gemotiveerd heeft betwist. Gelet op het bevrijdende karakter van dit verweer rust op [partij B] conform de hoofdregel van artikel 150 Rv. de bewijslast van de ze stelling. De rechtbank overweegt daarbij dat het vaststaande feit dat [partij A] middels het ondertekenen van het document opdracht heeft gegeven tot het overboeken van het resterende saldo van zijn effectenrekening naar de rekening van [partij B] (productie 10 conclusie van antwoord), hiervan geen (dwingend) bewijs oplevert, nu hieruit niet blijkt van de wil van [partij A] om de effectenportefeuille aan [partij B] op de voet van artikel 7A:1685 ABW te schenken, doch slechts van de wil tot het overgaan van de overboeking an sich.

4.12. Ten aanzien van het ook aan de effectenportefeuille onttrokken bedrag van EUR 15.000,00 heeft [partij B] onweersproken gesteld dat dit een terugbetaling is voor de aankoop van een auto voor [partij A], waarvan [partij B] de aankoopprijs in maart 2004 heeft voorgeschoten. Ondanks het feit dat tussen partijen niet in geschil is dat er bij de aanschaf hiervan niet is gesproken over de vraag wie (uiteindelijk) voor deze auto zou betalen, leidt dit op zichzelf, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot de conclusie dat [partij B] is tekortgeschoten in de op hem rustende verbintenissen uit hoofde van zijn zaakwaarnemerschap. Het bedrag van EUR 15.000,00 is immers in de vorm van een auto ten goede gekomen aan [partij A]. Ook is dit alles onvoldoende om aan te nemen dat [partij B] door [partij A] (uiteindelijk) zelf voor zijn eigen auto te laten betalen onrechtmatig heeft gehandeld of ongerechtvaardigd is verrijkt. De vordering onder 1. is voor dit bedrag in ieder geval niet toewijsbaar.

4.13. Vervolgens heeft [partij B] gesteld dat het aan hem zelf betaalde bedrag van EUR 9.000,00 fungeerde als terugbetaling van de eerder door hem voorgeschoten en betaalde kosten die betrekking hebben op Vebepes (waaronder het opstellen van de eindbalans van 2001). [partij B] heeft daarvoor verwezen naar twee bankafschriften waaruit blijkt dat hij in 2003 een negatief saldo op de bankrekening van Vebepes vanuit zijn eigen bankrekening heeft aangevuld (productie 12 conclusie van antwoord). De rechtbank overweegt hierover dat deze vordering slechts kan slagen als niet komt vast te staan dat [partij A] de gehele (opbrengst van de) effectenportefeuille aan [partij B] heeft geschonken. Als dit wel komt vast te staan, mag immers aangenomen worden dat [partij A] ook dit bedrag - als dit niet eerder zou zijn onttrokken aan de portefeuille - aan [partij B] heeft willen schenken. Komt dit echter niet vast te staan, dan heeft [partij B] op de voet van artikel 6:200 ABW in beginsel recht op de vergoeding van kosten die hij uit hoofde van zijn zaakwaarneming heeft gemaakt. Ditzelfde geldt in geval vast zou komen te staan dat hij facturen heeft voldaan voor Vebepes. Dit uitgangspunt is door [partij A] ook niet betwist, doch wel de hoogte van dit bedrag. [partij B] heeft van zijn stelling bewijs aangeboden en dit betekent dat de rechtbank [partij B] zal opdragen te bewijzen dat hij voor een totaalbedrag van EUR 9.000,00 kosten heeft gemaakt uit hoofde van zijn zaakwaarneming en/of facturen voor Vebepes heeft voldaan.

4.14. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.

4.15. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.

4.16. In afwachting van de resultaten van de bewijslevering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. draagt [partij B] op te bewijzen dat:

- [partij A] de effectenportefeuille/ het bedrag van EUR 216.606,44 aan hem heeft geschonken,

- hij voor een totaalbedrag van EUR 9.000,00 kosten heeft gemaakt uit hoofde van zijn zaakwaarneming en/of facturen voor Vebepes heeft voldaan,

5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 oktober 2011 voor uitlating door [partij B] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,

5.3. bepaalt dat [partij B], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,

5.4. bepaalt dat [partij B], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2011 tot en met febrauri 2012 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,

5.5. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het paleis van justitie te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8,

5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature