Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de beroepsgrond van eiseres het standpunt, zoals ingenomen in het bestreden besluit, dat eiseres een geboorteakte en een gelegaliseerde consulaire verklaring dient over te leggen, ter zitting heeft gewijzigd. Omdat in Afghanistan slechts weinig geboorteaktes bestaan, kan eiseres volstaan met het overleggen van een taskera (identiteitskaart), in combinatie met een gelegaliseerde consulaire verklaring. Volgens verweerder is na een geboorteakte, het brondocument in de registers van de burgerlijke stand op grond waarvan de identiteit kan worden vastgesteld, voor Afghanen een taskera het ‘hoogst haalbare’ document om de identiteit aan te tonen. Omdat eiseres geen taskera heeft overgelegd, komt zij niet voor naturalisatie in aanmerking. Nu verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiseres om voor naturalisatie in aanmerking te komen haar identiteit dient aantonen door het overleggen van een geboorteakte, samen met een gelegaliseerde consulaire verklaring, en niet dat zij haar identiteit kan aantonen door het overleggen van een taskera, samen met een gelegaliseerde consulaire verklaring, berust dat besluit niet op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder niet kan verlangen dat zij een geboorteakte overlegt, slaagt derhalve. Daarnaast heeft eiseres ter zitting, in reactie op het door verweerder gewijzigde standpunt, terecht aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom een taskera voldoende is om de identiteit aan te tonen en een paspoort, dat eiseres wel heeft overgelegd, dat niet is. Eiseres heeft in dat verband gewezen op de eerder genoemde passage uit het algemene ambtsbericht over Afghanistan van juli 2010, waarin staat dat het bezit van een taskera het bewijs vormt dat een persoon de Afghaanse nationaliteit heeft, terwijl volgens verweerder ook een paspoort dient om de nationaliteit aan te tonen.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/2561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2011

in de zaak van:

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

verweerder,

gemachtigde: mr. E. Groenendijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie afgewezen.

Het hiertegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 8 april 2011 ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 2 september 2011, alwaar eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van de RWN op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk het Nederlanderschap aan vreemdelingen verleend die daarom verzoeken.

2.2 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN) verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk , gegevens met betrekking tot onder meer geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.

2.3 Artikel 31, vijfde lid, BVVN luidt: ‘De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.’

2.4 Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf 3.5.3. van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, dient de verzoeker in beginsel een geboorteakte van hemzelf over te leggen.

2.5 In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet de vereiste gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd en zich op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiseres daarom niet voldoende vaststaat om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Omdat legalisatie van een geboorteakte in Afghanistan niet mogelijk is, kan dit document voor de Nederlandse rechtsorde geschikt gemaakt worden door bij het Afghaanse Consulaat-Generaal een verklaring op te vragen die betrekking heeft op de geboorteakte. De consulaire verklaring dient vervolgens gelegaliseerd te worden door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. De door eiseres overgelegde gelegaliseerde consulaire verklaring kan niet dienen ter vervanging van een geboorteakte.

2.6 Eiseres heeft daartegen ingebracht dat zij haar identiteit heeft aangetoond door het overleggen van haar Afghaanse paspoort en een gelegaliseerde consulaire verklaring, waarin haar naam, geboortedatum en de namen van haar ouders worden bevestigd. Voorts heeft zij verwezen naar het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van juli 2010 (p. 60), waarin wordt bericht dat geboorteaktes in Afghanistan een zeldzaam verschijnsel zijn en dat naar schatting tien procent van de Afghanen een geboortecertificaat heeft. Verweerder kan dan ook niet van eiseres verlangen dat zij een geboorteakte overlegt.

2.7 De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de beroepsgrond van eiseres het standpunt, zoals ingenomen in het bestreden besluit, dat eiseres een geboorteakte en een gelegaliseerde consulaire verklaring dient over te leggen, ter zitting heeft gewijzigd. Omdat in Afghanistan slechts weinig geboorteaktes bestaan, kan eiseres volstaan met het overleggen van een taskera (identiteitskaart), in combinatie met een gelegaliseerde consulaire verklaring. Volgens verweerder is na een geboorteakte, het brondocument in de registers van de burgerlijke stand op grond waarvan de identiteit kan worden vastgesteld, voor Afghanen een taskera het ‘hoogst haalbare’ document om de identiteit aan te tonen. Omdat eiseres geen taskera heeft overgelegd, komt zij niet voor naturalisatie in aanmerking.

2.8 Nu verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiseres om voor naturalisatie in aanmerking te komen haar identiteit dient aantonen door het overleggen van een geboorteakte, samen met een gelegaliseerde consulaire verklaring, en niet dat zij haar identiteit kan aantonen door het overleggen van een taskera, samen met een gelegaliseerde consulaire verklaring, berust dat besluit niet op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder niet kan verlangen dat zij een geboorteakte overlegt, slaagt derhalve. Daarnaast heeft eiseres ter zitting, in reactie op het door verweerder gewijzigde standpunt, terecht aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom een taskera voldoende is om de identiteit aan te tonen en een paspoort, dat eiseres wel heeft overgelegd, dat niet is. Eiseres heeft in dat verband gewezen op de eerder genoemde passage uit het algemene ambtsbericht over Afghanistan van juli 2010, waarin staat dat het bezit van een taskera het bewijs vormt dat een persoon de Afghaanse nationaliteit heeft, terwijl volgens verweerder ook een paspoort dient om de nationaliteit aan te tonen.

2.9 Eiseres heeft voorts als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van de verplichting om eiseres te horen naar aanleiding van haar bezwaarschrift, omdat geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.

2.10 Nu eiseres ook in bezwaar reeds had aangevoerd dat verweerder niet kon verlangen dat eiseres een geboorteakte overlegt om haar identiteit aan te tonen, volgt uit hetgeen in het voorgaande is overwogen dat geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. De beroepsgrond slaagt derhalve.

2.11 Gelet op het vorengaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:2 en artikel 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit op het bezwaar van eiseres dienen te motiveren, nu niet wordt verlangd dat zij een geboorteakte overlegt, dat uitsluitend een taskera kan dienen ter vaststelling van de identiteit van eiseres en het door eiseres overgelegde paspoort daartoe niet voldoende is. Voor zover verweerder zijn standpunt handhaaft dat eiseres een taskera dient te overleggen, zal verweerder haar alsnog in de gelegenheid dienen te stellen een taskera bij de Afghaanse autoriteiten aan te vragen en aan verweerder over te leggen.

2.12 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweer-der voor de in beroep gemaakte kosten. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Daarnaast zal de rechtbank verweerder gelasten het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

2.13 Voor het veroordelen van verweerder van de in bezwaar gemaakte kosten, ziet de rechtbank geen aanleiding. Bij het nieuw te nemen besluit op het bezwaarschrift van eiseres zal verweerder met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, Awb dienen te beslissen op het verzoek van eiseres tot vergoeding van de door haar in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond,

3.2 vernietigt het bestreden besluit van 8 april 2011,

3.3 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- te betalen aan eiseres,

3.4 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 152,- aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2011.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature