Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Het betoog van verzoeker dat het terugkeerbesluit onbevoegd – zonder wettelijke grondslag en door een onbevoegde autoriteit – is genomen slaagt niet. De voorzieningen¬rechter verwijst kortheidshalve naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 22 februari 2011 (LJN BP6051), waaruit volgt dat [...] als hoofd¬inspecteur, tevens hulpofficier van Justitie, bevoegd was het terugkeerbesluit te nemen.

Naar ter zitting door verweerder, onder verwijzing naar het artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, is toegelicht, vormt de omstandigheid dat verzoeker bij vonnis van de politierechter van 29 juni 2011 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden mede grond voor het verkorten van de termijn voor vrijwillig vertrek tot nul uur.

De wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van verweerder om af te zien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, kan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op grond van een richtlijnconforme interpretatie worden gevonden in artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Het is ook vaste praktijk van verweerder om een vreemdeling als verzoeker, die illegaal in Nederland heeft verbleven en tijdens zijn verblijf strafrechtelijk is veroordeeld, geen termijn voor vrijwillig vertrek te gunnen. Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat verweerder aan de beslissing op bezwaar alsnog deze aspecten aan het niet gunnen van een termijn voor vrijwillig vertrek ten grondslag kan leggen, heeft het bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen.

Uitspraak



RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Voorzieningenrechter

Nevenzittingsplaats Rotterdam

Reg.nr.: AWB 11/26941

V-nummer: […]

Inzake: […], verzoeker,

gemachtigde mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht,

tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,

gemachtigde mr. D.S. Asarfi.

I Procesverloop

1 Verzoeker stelt te zijn geboren op […] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Op 18 augustus 2011 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan verzoeker uitgereikt. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 19 augustus 2011 bezwaar gemaakt.

2 Tevens heeft verzoeker op 19 augustus 2011 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe te bepalen dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden opgeschort, totdat op het bezwaar tegen het terugkeerbesluit is beslist.

3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 september 2011. Ter zitting is verschenen de gemachtigde van verweerder. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.

II Overwegingen

Het wettelijk kader

1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

1.2 Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) is een terugkeerbesluit de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.

1.3 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoeld uitzonderingen.

1.4 Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen, indien er een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus is afgewezen, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

1.5 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om het terugkeerbesluit uit te voeren indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, vierde lid, is toegekend of indien de betrokkene niet binnen de volgens artikel 7 toegestane termijn voor vrijwillig vertrek aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.

1.6 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:

a) indien er risico op onderduiken bestaat, of

b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.

De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.

1.7 Ingevolge artikel 47 van de Vw 2000 zijn, onder meer, ambtenaren van de politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993 belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen.

1.8 Ingevolge artikel 62, vierde lid en onder b, van de Vw 2000 kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.

De standpunten van partijen

2.1 Verzoeker betoogt – samengevat en zakelijk weergegeven – dat het terugkeer¬besluit van 18 augustus 2011 in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. In de eerste plaats omdat een wettelijke grondslag voor het terugkeerbesluit ontbreekt. In de tweede plaats omdat het terugkeerbesluit is genomen door een onbevoegde autoriteit, aangezien er geen mandaat¬besluit is overgelegd. In de derde plaats omdat verzoeker geen passende termijn voor vrijwillig vertrek is geboden.

2.2 Primair betoogt verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 16 augustus 2011 (LJN BR5496), dat het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening vanwege het ontbreken van procesbelang moet worden afgewezen. Subsidiair betoogt verweerder dat op grond van een richtlijn¬conforme uitleg in artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, een wettelijke grondslag voor het verkorten van de vertrektermijn, als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeer¬richtlijn, kan worden gevonden.

De overwegingen van de voorzieningenrechter

3.1 Nu uit artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat bewaring slechts is toegestaan indien een terugkeerprocedure loopt en verzoeker betoogt dat de terugkeer¬verplichting in strijd met het recht aan hem is opgelegd, terwijl hij in vervolg op dat terugkeerbesluit in bewaring is gesteld, heeft verzoeker reeds daarom, anders dan verweerder betoogt, belang bij het onderhavig verzoek. Aangezien verzoeker zich thans in bewaring bevindt is dit belang spoedeisend.

3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat nog geen implementatie van de bepalingen in de Terugkeerrichtlijn naar nationaal recht heeft plaatsgevonden, terwijl de implemen¬tatietermijn reeds is verstreken, zodat aan verzoeker vanaf 25 december 2010 een recht¬streeks beroep op de bepalingen in de Terugkeerrichtlijn toekomt, mits deze onvoor¬waardelijk en voldoende nauwkeurig zijn geformuleerd. De artikelen 3, vierde lid, en 7 van de Terugkeerrichtlijn voldoen aan deze criteria.

3.3 Het betoog van verzoeker dat het terugkeerbesluit onbevoegd – zonder wettelijke grondslag en door een onbevoegde autoriteit – is genomen slaagt niet. De voorzieningen¬rechter verwijst kortheidshalve naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 22 februari 2011 (LJN BP6051), waaruit volgt dat […] als hoofd¬inspecteur, tevens hulpofficier van Justitie, bevoegd was het terugkeerbesluit te nemen.

3.4 Voor zover de nieuwe gemachtigde van verzoeker de stelling handhaaft dat verzoeker ook de Litouwse nationaliteit heeft en daarmee heeft willen betogen dat verzoeker rechtmatig verblijf hier te lande heeft, gaat de voorzieningenrechter hieraan voorbij, nu verzoeker zijn stelling niet heeft onderbouwd met documenten of anderszins aannemelijk heeft gemaakt.

3.5 Naar ter zitting door verweerder, onder verwijzing naar het artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, is toegelicht, vormt de omstandigheid dat verzoeker bij vonnis van de politierechter van 29 juni 2011 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden mede grond voor het verkorten van de termijn voor vrijwillig vertrek tot nul uur.

De wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van verweerder om af te zien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, kan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op grond van een richtlijnconforme interpretatie worden gevonden in artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Het is ook vaste praktijk van verweerder om een vreemdeling als verzoeker, die illegaal in Nederland heeft verbleven en tijdens zijn verblijf strafrechtelijk is veroordeeld, geen termijn voor vrijwillig vertrek te gunnen. Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat verweerder aan de beslissing op bezwaar alsnog deze aspecten aan het niet gunnen van een termijn voor vrijwillig vertrek ten grondslag kan leggen, heeft het bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De omstandigheid dat verweerder verzoeker eerder, tijdens diens strafrechtelijke detentie, had kunnen mededelen dat op hem de verplichting rust Nederland te verlaten, doet er, gelet op het voorgaande, niet aan af dat verweerder aan verzoeker op 18 augustus 2011, toen de strafrechtelijke detentie was geëindigd heeft mogen mededelen dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Voor zover verzoeker heeft willen betogen dat verweerder aldus onvoldoende voortvarend heeft gehandeld kan dit aan de orde komen in de procedure met betrekking tot de bewaring.

3.6 Gelet op het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

3.7 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III Beslissing

De voorzieningenrechter:

recht doende:

wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van G.F. Meiland, griffier.

De griffier, De voorzieningenrechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 12 september 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature