Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Korting op Wajong-uitkering. Terugvordering. Inkomsten uit pgb van partner in verband met ondersteunende werkzaamheden voor partner. Schending inlichtingenverplichting. Geen aanleiding om het toetsingskader met betrekking tot art. 44 WAO, zoals neergelegd in de uitspraak van de CRvB van 5 november 2008, LJN BG3717, niet ook gelijkelijk van toepassing te achten op art. 50 Wajong.

Uitspraak



10/5148 Wajong

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 augustus 2010, 09/1207 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 9 september 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2011. Voor appellante is verschenen mr. Hopman. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.C. van de Meer.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 9 april 2009, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 mei 2008 gegrond verklaard en haar meegedeeld dat in verband met door haar ontvangen inkomsten uit arbeid haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten (Wajong), welke wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met toepassing van artikel 50 van die wet met terugwerkende kracht vanaf 2 juli 2003 gekort wordt uitbetaald.

1.2. Over het tijdvak van 2 juli 2003 tot en met 31 december 2003 wordt de uitkering uitbetaald naar een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% en met ingang van 1 januari 2004 naar een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

1.3. Voorts is met toepassing van artikel 55 van de Wajong een bedrag van € 24.218,60 van appellante teruggevorderd als vanaf 2 juli 2003 onverschuldigd aan haar betaald.

1.4. Ten slotte is beslist dat ter effectuering van de terugvordering maandelijks een bedrag van € 150,- op de uitkering van appellante zal worden ingehouden.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante inkomsten uit arbeid heeft genoten in verband met de ondersteunende werkzaamheden die zij voor haar zorgbehoevende partner [naam partner] heeft verricht en waarvoor zij is betaald uit het aan [naam partner] toegekende Persoonsgebonden Budget (PGB).

2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voor appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ze op enig moment van deze inkomsten melding had moeten maken bij het Uwv, hetgeen zij in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft gedaan.

2.3. Onder overweging dat het Uwv door deze schending door appellante van haar inlichtingenplicht niet op de hoogte is geweest van haar inkomsten en daarvan ook anderszins niet op de hoogte kon zijn geweest, heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de op appellantes uitkering met terugwerkende kracht toegepaste korting, zomede met de daaraan gekoppelde terugvordering van de aan haar aldus onverschuldigd betaalde uitkering. De rechtbank heeft in hetgeen van de zijde van appellante is daarover aangevoerd, geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen die het Uwv hadden moeten doen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

3.1. Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat zij haar werkzaamheden en inkomsten wel bij het Uwv heeft gemeld.

3.2. Daarnaast houdt zij staande dat het Uwv daarvan ook zonder die melding op de hoogte had kunnen zijn. Gelet hierop en tevens gelet op het door het Uwv gehanteerde buitenwettelijk begunstigende beleid inzake het aspect “redelijkerwijs kunnen weten”, kan volgens appellante de conclusie niet anders zijn dan dat van herziening en terugvordering dient te worden afgezien.

3.3. Ten slotte heeft appellante andermaal aangevoerd dat sprake is van dringende redenen die het Uwv ertoe hadden moeten brengen geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats dat, naar ook de rechtbank heeft vastgesteld, tussen partijen niet in geschil is dat appellante ten tijde in dit geding van belang voor de toepassing van artikel 50 van de Wajong relevante inkomsten uit arbeid heeft ontvangen van een omvang als door het Uwv aangenomen, en dat evenmin in geding is dat het Uwv op basis van deze inkomsten een juiste berekening heeft gemaakt van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Het geschil richt zich uitsluitend op de terugwerkende kracht die aan toepassing van evenvermelde kortingsbepaling is gegeven en op de daaraan gekoppelde terugvordering.

4.2. De Raad overweegt voorts dat hij in onder meer zijn uitspraak van 5 november 2008, LJN BG3717 heeft blijk gegeven van het oordeel dat in het geval aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, het Uwv gehouden is toepassing te geven aan artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij heeft de Raad geoordeeld dat de bewoordingen van dit artikel er in beginsel niet aan in de weg staan dat dit artikel met terugwerkende kracht wordt toegepast. Tevens is daarbij overwogen dat dit evenwel onverlet laat dat de toepassing van artikel 44 van de WAO onder omstandigheden in strijd kan zijn met het beginsel van rechtszekerheid, dan wel een (andere) ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, in welk verband van belang is dat het Uwv van toepassing van deze wetsbepaling pleegt af te zien in gevallen waarin het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat te veel aan uitkering wordt ontvangen.

4.3. Deze door het Uwv bestendig gehanteerde gedragslijn dient op één lijn te worden gesteld met een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven worden beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.

4.4. De Raad heeft geen aanknopingspunten om hetgeen hij in evenvermelde uitspraak van 5 november 2008 heeft overwogen en geoordeeld met betrekking tot artikel 44 van de WAO, niet ook gelijkelijk van toepassing te achten op artikel 50 van de Wajong, dat immers eenzelfde anticumulatieregeling bevat als artikel 44 van de WAO.

4.5. De Raad heeft voorts geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv evenbedoelde gedragslijn in het geval van appellante niet op consistente wijze heeft toegepast. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het aan appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat inkomsten van een omvang als hier aan de orde, van invloed konden zijn op het recht op dan wel de hoogte van haar uitkering. In het door appellante ook in hoger beroep met nadruk staande gehouden standpunt dat zij het Uwv wel tijdig op de hoogte heeft gesteld van haar werkzaamheden en inkomsten - van welk standpunt de Raad de juistheid overigens in het midden kan en zal laten - ligt besloten dat een en ander ook daadwerkelijk aan appellante duidelijk is geweest.

4.6. De aan de toepassing van artikel 50 van de Wajong verleende terugwerkende kracht ontmoet aldus ook bij de Raad geen bezwaren.

4.7. De wet verplicht het Uwv ertoe om te veel betaalde uitkering terug te vorderen. Van terugvordering mag alleen worden afgezien als sprake is van een dringende reden. Van een dergelijke dringende reden is naar vaste rechtspraak van de Raad slechts sprake als het gevolg van de terugvordering onaanvaardbaar is. Appellante is er niet in geslaagd aan de hand van toereikende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat zich dit in haar geval voordoet. Naar ter zitting door partijen is bevestigd, wordt ter effectuering van de terugvordering al gedurende enkele jaren een bedrag van € 150,- op de uitkering van appellante ingehouden, welk bedrag is vastgesteld in overleg met appellante. Gesteld noch gebleken is dat door inhouding van dit bedrag een voor appellante onaanvaardbare situatie is ontstaan.

4.8. Het hoger beroep van appellante slaagt aldus niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2011.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) H.L. Schoor.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature