Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Appellant is, door - tot driemaal toe - de hem aangeboden functie bij Roteb te weigeren, zijn verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, niet nagekomen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat bij hem elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gelet hierop dient de bijstand van appellant op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de artikelen 6, tweede lid, aanhef en onder c, en 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening driemaal te worden verlaagd met in beginsel 20% gedurende een maand. Niet in geschil is dat, wat betreft de tweede en derde weigering van appellant, sprake is van recidive in de zin van artikel 6, derde lid, van de Afstemmingsverordening, zodat de duur van de tweede en derde maatregel wordt verdubbeld.

Uitspraak



09/131 WWB

09/133 WWB

09/134 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2008, 08/3230, 08/4449, 08/4650, 08/4447, 08/4777, 08/4448, 08/4456 en 08/4457 (hierna: aangevallen uitspraak),

in de gedingen tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 6 september 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2011. Voor appellant is verschenen mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van mr. Cerezo-Weijsenfeld. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontvangt sinds 1 januari 1985 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2. Op 4 september 2007 heeft de klantmanager van appellant met appellant gesproken over de mogelijkheden van werkaanvaarding. Appellant is vervolgens bij Aanbeeld B.V. aangemeld voor de aldaar beschikbare functie van orderpicker. Volgens een rapportage van de klantmanager van 18 september 2007 is appellant niet geplaatst op die functie omdat na een sollicitatiegesprek was gebleken dat zijn motivatie niet goed genoeg was. De klantmanager heeft dit tijdens een gesprek met appellant op 18 september 2007 aan de orde gesteld en appellant voorts meegedeeld dat het project WerkDirect in december (2007) op Delfshaven zal zijn en dat appellant daar geplaatst zal worden indien hij dan nog niet is uitgestroomd. Volgens een rapportage van 22 januari 2008 was appellant geselecteerd voor het project WerkDirect, maar is hij - op dat moment - niet aangemeld voor dat project, omdat DAAD een werkgever in Sliedrecht had gevonden waar appellant een opleiding als ICT monteur zou gaan volgen, waaraan een baangarantie vastzat. Appellant is aangemeld voor de betreffende functie Data/Elektro monteur, een leerwerktraject via DAAD bij het bedrijf Light Services Sliedrecht, en in verband daarmee uitgenodigd voor een selectiegesprek op 19 februari 2008. Volgens een rapportage van 20 maart 2008 heeft de bij het gesprek aanwezige personeelsfunctionaris van dat bedrijf appellant niet als kandidaat aangenomen, omdat appellant tijdens het selectiegesprek had gezegd, na te hebben vernomen dat de mogelijkheid van netwerkbeheerder niet aanwezig was, dat hij eigenlijk op een verkeerd traject was gezet.

1.3. Vervolgens is appellant in het kader van het project WerkDirect tijdens een gesprek op 20 maart 2008 meegedeeld dat hem een functie wordt aangeboden bij Roteb. Volgens de onder 1.2 vermelde rapportage van 20 maart 2008 is daarbij onder meer ter sprake gekomen dat appellant gedurende de werkperiode bij Roteb moet blijven solliciteren, dat hij de workshop Werk & Scholing kan volgen en dat hem door de uitstroomconsulente van WerkDirect begeleiding wordt geboden om ook na het arbeidscontract van drie maanden zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien door middel van inkomsten uit arbeid. Voorts is kenbaar gemaakt dat bij weigering van het baanaanbod de bijstand van appellant met 100% wordt verlaagd, dat na afloop van de maatregelperiode een nieuw baanaanbod zal worden gedaan en dat bij een nieuwe weigering de maatregel wordt verlengd in duur. Appellant heeft tijdens het gesprek op 20 maart 2008 te kennen gegeven dat hem dwangarbeid wordt aangeboden en dat hij het werk bij Roteb dan ook niet accepteert.

1.4. Bij besluit van 20 maart 2008 (hierna: maatregelbesluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juli 2008 (hierna: besluit I), heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 20 maart 2008 tot 20 april 2008 met 100% verlaagd, op de grond dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid bij Roteb te aanvaarden.

1.5. In het kader van het project WerkDirect is appellant tijdens een gesprek op 30 mei 2008 wederom meegedeeld dat hem een functie wordt aangeboden bij Roteb. Volgens een rapportage van 2 september 2008 is appellant bij die gelegenheid onder meer medegedeeld dat het gaat om een baan voor een bepaalde duur, waarbij appellant ook intensief bemiddeld en ondersteund wordt in de richting van een reguliere baan voor een langere periode, en dat gezien zijn uitkeringsperiode het een geschikte mogelijkheid is om werkervaring op te doen en zijn kansen op de arbeidsmarkt verder te onderzoeken en te vergroten. Appellant heeft tijdens dat gesprek opnieuw te kennen gegeven het baanaanbod bij Roteb niet te accepteren.

1.6. Bij besluit van 17 juni 2008 (hierna: maatregelbesluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 oktober 2008 (hierna: besluit II), heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 20 juni 2008 tot 20 augustus 2008 met 100% verlaagd, op de grond dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid bij Roteb te aanvaarden en hij deze verplichting al eerder niet was nagekomen.

1.7. In het kader van het project WerkDirect is appellant tijdens een gesprek op 2 september 2008 voor de derde maal meegedeeld dat hem een functie wordt aangeboden bij Roteb. Appellant heeft tijdens dat gesprek de hem aangeboden functie opnieuw geweigerd, omdat hij het werk bij Roteb als dwangarbeid ziet.

1.8. Bij een ongedateerd besluit (hierna: maatregelbesluit 3), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 november 2008 (hierna: besluit III), heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 2 september 2008 tot 2 januari 2009 met 100% verlaagd, op de grond dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid bij Roteb te aanvaarden en hij deze verplichting al eerder niet was nagekomen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: rechtbank) de beroepen tegen de besluiten I en II ongegrond verklaard en - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep tegen besluit III gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maatregelbesluit 3 herroepen wat betreft de duur van de opgelegde maatregel en bepaald dat de duur van de maatregel van 100% met ingang van 2 september 2008 twee maanden bedraagt en dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de beroepen tegen de besluiten I en II ongegrond zijn verklaard en voor zover daarbij maatregelbesluit 3 niet volledig is herroepen. Voorts heeft appellant verzocht het College te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is bepaald dat onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB .

4.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB , voor zover hier van belang, is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB , te aanvaarden.

4.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB , voor zover van belang, is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling.

4.4. Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover van belang, dat indien de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hiervoor bedoelde verordening is in dit geval de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand (hierna: Afstemmingsverordening).

4.5. Artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

4.6. Artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB een gedraging betreft die behoort tot de derde categorie. Op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Afstemmingsverordening wordt de maatregel bij een gedraging van de derde categorie vastgesteld op twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

4.7. Artikel 8, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid een gedraging betreft die behoort tot de zesde categorie. Op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder f, van de Afstemmingsverordening wordt de maatregel bij een gedraging van de zesde categorie vastgesteld op honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

4.8. Artikel 6, derde lid, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat de duur of de hoogte van de maatregel wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een maatregelwaardige gedraging van dezelfde of een hogere categorie.

4.9. De Raad stelt vast dat in de Afstemmingsverordening het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het College aangeboden voorziening, zijnde het niet nakomen van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB neergelegde verplichting, als aparte - derde - categorie is opgenomen. Daarvan uitgaande is de Raad van oordeel dat de regelgever met de zwaardere zesde categorie, opgenomen in artikel 8, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Afstemmingsverordening, uitsluitend het oog heeft gehad op het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat daarbij een voorziening is getroffen, zijnde het niet nakomen van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB neergelegde verplichting.

4.10. Gelet op de - ook in beroep ingenomen - stelling van appellant dat, kort gezegd, sprake is van een verkapt re-integratietraject en niet van een aanbod van werk gericht op duurzame arbeidsinschakeling, ziet de Raad zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de aangeboden functie bij Roteb al dan niet moet worden aangemerkt als een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB .

4.11. Uit een door appellant in hoger beroep ingebracht en door het College niet weersproken stuk van 23 februari 2008, waarin wordt beschreven wat het project WerkDirect ten tijde hier in geding inhield, wat het doel daarvan was, voor wie het was bedoeld en wat ermee was bereikt, maakt de Raad op dat het werk bij de gemeentelijke dienst Roteb gesubsidieerd werk is, waarbij begeleiding plaatsvindt naar ‘regulier’ werk. Zo staat in deze beschrijving vermeld dat degenen die het baanaanbod accepteren voor drie maanden bij Roteb aan de slag gaan en in die periode worden begeleid naar regulier betaald werk of een baan met loonkostensuppletie (punt 1.2), dat Roteb loonkostensubsidie ontvangt (punt 1.4.1) en dat de kosten van het project - voor de gemeente Rotterdam - bestaan uit onder meer trajectkosten en loonkostensubsidies (punt 1.7). Voorts komt uit de onder 1.3 en 1.5 vermelde rapportages van 20 maart 2008 en 2 september 2008 naar voren dat appellant bij aanvaarding van de functie bij Roteb - intensief - wordt begeleid, bemiddeld en ondersteund richting een ‘reguliere’ baan en dat dit werk in feite is te beschouwen als een soort werkervaringsplaats. Uitkeringsgerechtigden van de gemeente Rotterdam worden voor Roteb geselecteerd door de gemeentelijke dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en in dienst genomen door uitzendbureau MultiEmployment. De driemaal aan appellant aangeboden functie bij Roteb is derhalve onmiskenbaar bedoeld om appellant te ondersteunen bij zijn arbeidsinschakeling met als doel het verwerven van reguliere arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 28 september 2010, LJN BN9742. De door het College ter sprake gebrachte uitspraak van de Raad van 10 maart 2009, LJN BH6483, waarbij aannemelijk werd geacht dat in dat geval het aanbod van een functie bij Roteb betrekking had op algemeen geaccepteerde arbeid, staat daaraan, gelet op hetgeen hiervoor over de thans aan de orde zijnde functie is overwogen, niet in de weg. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat deze door appellant tot driemaal toe geweigerde functie een voorziening betreft gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB .

4.12. Het voorgaande betekent dat het College appellant ten onrechte heeft verweten de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB opgenomen verplichting niet te zijn nagekomen om algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat daarbij een voorziening is getroffen te aanvaarden. De drie besluiten tot verlaging van de bijstand van appellant berusten derhalve niet op een juiste grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen de besluiten I en II gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB .

4.13. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.

4.13.1. Voor zover appellant met zijn stelling dat sprake is van een afschrikkend en straffend traject heeft willen betogen dat de functie bij Roteb om die reden niet als een re-integratievoorziening in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB mag gelden, volgt de Raad hem niet. De Raad volstaat in dit verband met verwijzing naar hetgeen onder 4.8 is overwogen en naar de onder 1.2 opgenomen feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat twee eerdere, concrete pogingen om de arbeidsinschakeling van appellant te bewerkstelligen zijn mislukt.

4.13.2. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat van appellant niet kon worden gevergd de aangeboden voorziening, in de vorm van een baanaanbod bij Roteb, te accepteren. Van schending van het verbod op verplichte arbeid als bedoeld in artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zoals door appellant gesteld, is de Raad niet gebleken. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 8 februari 2010, LJN BL1093, zou pas sprake kunnen zijn van verplichte arbeid, zodra van een (beoogde) deelnemer aan een voorziening, gelet op alle omstandigheden, niet (meer) verlangd kan worden de opgedragen activiteiten of werkzaamheden te verrichten vanwege het excessief of disproportioneel belastende karakter ervan en/of het totaal ontbreken daaraan van enig perspectief richting arbeidsinschakeling. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. De Raad acht hierbij van belang dat appellant 26 jaar algemene bijstand ontving en dat, zoals hiervoor is overwogen, twee eerdere, concrete pogingen om te komen tot arbeidsinschakeling van appellant zijn mislukt. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat aanmeldingen van appellant bij diverse re-integratiebureaus in het verleden ook niet tot volledige uitstroom naar reguliere arbeid hebben geleid.

4.13.3. Het geheel overziende komt de Raad tot de conclusie dat appellant, door - tot driemaal toe - de hem aangeboden functie bij Roteb te weigeren, zijn verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, niet is nagekomen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat bij hem elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gelet hierop dient de bijstand van appellant op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de artikelen 6, tweede lid, aanhef en onder c, en 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening driemaal te worden verlaagd met in beginsel 20% gedurende een maand. Niet in geschil is dat, wat betreft de tweede en derde weigering van appellant, sprake is van recidive in de zin van artikel 6, derde lid, van de Afstemmingsverordening, zodat de duur van de tweede en derde maatregel wordt verdubbeld. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de omstandigheden en mogelijkheden van appellant aanleiding hadden moeten geven om de verlagingen op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening op een lager percentage vast te stellen, dan wel de duur van de verlagingen te beperken. Van dringende redenen op grond waarvan het College zou moeten afzien van de verlagingen is de Raad niet gebleken.

4.13.4. De Raad verwerpt de stelling van appellant dat de opgelegde maatregelen, gezien de zwaarte daarvan, een punitief karakter hebben. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen - zie onder meer de uitspraak van 14 maart 2011, LJN BP6843 - hebben maatregelen als hier aan de orde geen punitief karakter. Gelet hierop slaagt het beroep van appellant op artikel 6, derde lid, van het EVRM niet.

4.13.5. De stelling van appellant dat de verlagingen van 100% in strijd zijn met artikel 13 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) kan reeds daarom geen doel treffen, omdat volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 26 januari 2010, LJN BL1686, en van 14 maart 2011, LJN BP6843) deze bepaling van het ESH niet een ieder kan verbinden in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet .

4.13.6. De stelling van appellant dat de maatregelen in strijd met artikel 18, derde lid, van de WWB niet binnen drie maanden zijn heroverwogen, treft evenmin doel. In het onderhavige geding liggen uitsluitend de drie opgelegde maatregelen ter beoordeling voor. De vraag of het College de maatregelen al dan niet had moeten heroverwegen is daarbij niet aan de orde. Deze vraag ligt voor in het geding dat is geregistreerd onder nummer 10/1120 WWB tussen dezelfde partijen en waarin heden eveneens uitspraak zal worden gedaan.

4.13.7. Gelet op het voorgaande zal de Raad:

- onder herroeping van maatregelbesluit 1 wat betreft de hoogte van de maatregel bepalen dat de bijstand van appellant over de periode van 20 maart 2008 tot 20 april 2008 met 20% van de bijstandsnorm wordt verlaagd;

- onder herroeping van maatregelbesluit 2 wat betreft de hoogte van de maatregel bepalen dat de bijstand van appellant over de periode van 20 juni 2008 tot 20 augustus 2008 met 20% van de bijstandsnorm wordt verlaagd;

- onder herroeping van maatregelbesluit 3, zoals gewijzigd door de rechtbank, wat betreft de hoogte van de opgelegde maatregel, bepalen dat de bijstand van appellant over de periode van 2 september 2008 tot 2 november 2008 met 20% van de bijstandsnorm wordt verlaagd.

5. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade betreft de schade ten gevolge van de te late uitbetaling van bijstand over de in hoger beroep in geding zijnde maanden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het College bij de twee maatregelbesluiten, gehandhaafd bij de besluiten I en II, ten onrechte de bijstand met 100% heeft verlaagd. Voorts is bij maatregelbesluit 3, zoals gewijzigd door de rechtbank, de bijstand over de periode van 2 september 2008 tot 2 november 2008 eveneens ten onrechte met 100% verlaagd. Daarmee is de onrechtmatigheid van die besluiten gegeven. Als gevolg van deze besluiten is aan appellant over de volgende periodes een te laag bedrag aan bijstand uitbetaald, te weten een bedrag ter hoogte van 80% van de op appellant van toepassing zijnde bijstandsnorm: van 20 maart 2008 tot 20 april 2008, van 20 juni 2008 tot 20 augustus 2008 en van 2 september 2008 tot 2 november 2008. Volgens vaste rechtspraak (zie CRvB 12 oktober 2010, LJN BO1203) neemt de Raad omwille van een vaste en eenvormige rechtstoepassing tot uitgangspunt dat het juiste bedrag aan periodieke bijstand had moeten zijn betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop die bijstand betrekking heeft. In dit geval is de bijstand over de maand maart 2008 en de maanden juni 2008 tot en met november 2008 niet correct uitbetaald. Dit betekent dat de eerste dag waarop over de niet tijdig betaalbaar gestelde bruto-uitkering over deze maanden wettelijke rente verschuldigd is, dient te worden gesteld op 1 mei 2008, respectievelijk 1 augustus 2008 en vervolgens de eerste dag van de volgende maanden tot en met 1 januari 2008, en wel tot de dag van algehele voldoening. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.

6. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot, naast de proceskosten die reeds door de rechtbank zijn toegewezen, op € 322,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 966,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Verklaart de beroepen tegen de besluiten I en II gegrond;

Vernietigt de besluiten I en II;

Herroept de maatregelbesluiten 1 en 2 wat betreft de hoogte van de opgelegde maatregel;

Herroept maatregelbesluit 3 wat betreft de hoogte van de opgelegde maatregel;

Bepaalt dat de bijstand van appellant over de periode van 20 maart 2008 tot 20 april 2008 wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm;

Bepaalt dat de bijstand van appellant over de periode van 20 juni 2008 tot 20 augustus 2008 wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm;

Bepaalt dat de bijstand van appellant over de periode van 2 september 2008 tot 2 november 2008 wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm;

Bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten I, II en III;

Veroordeelt het College tot schadevergoeding zoals onder rechtsoverweging 5 van deze uitspraak is aangegeven;

Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--;

Bepaalt dat het College aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.F. Claessens en Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) R.L.G. Boot.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature