Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

milieudelict

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer : 05/987531-09

Data zittingen : 8 april 2010 en 18 augustus 2011

Datum uitspraak : 31 augustus 2011

Tegenspraak

In de zaak van

de officier van justitie bij het functioneel parket te Zwolle

tegen:

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats].

Raadsman : mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2007 te Kekerdom, gemeente Ubbergen, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op een perceel gelegen aan of nabij de [adres] (plaatselijk bekend als het terrein [locatie] en/of de waterplas genaamd De Zeelt) gelegen inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen, die ten aanzien daarvan een

capaciteit hebben van 5 m³ of meer, het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen, het storten van afvalstoffen en/of het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, althans een inrichting genoemd in voornoemde Bijlage, in werking heeft gehad;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

[verdachte B.V.]. in de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2007 te Kekerdom, gemeente Ubbergen, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op een perceel gelegen aan of nabij de [adres] (plaatselijk bekend als het terrein [locatie] en/of de waterplas genaamd De Zeelt) gelegen inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m³ of meer, het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen, het storten van afvalstoffen en/of het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, althans een inrichting genoemd in voornoemde Bijlage, in werking heeft gehad,zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;

2.

hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 23 april 2008 te Kekerdom, gemeente Ubbergen, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op een perceel gelegen aan of nabij de [adres] (plaatselijk bekend als het terrein [locatie] en/of de waterplas genaamd De Zeelt) gelegen inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m³ of meer, het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen, het storten van afvalstoffen en/of het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, althans een inrichting genoemd in voornoemde Bijlage en zijnde een in artikel 8.1, tweede lid van de Wet milieubeheer bedoelde

categorie van inrichting genoemd in bijlage I onder LL van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, in werking heeft gehad;

althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:

[verdachte B.V.]. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 23 april 2008 te Kekerdom, gemeente Ubbergen, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op een perceel gelegen aan of nabij de [adres] (plaatselijk bekend als het terrein [locatie] en/of de waterplas genaamd De

Zeelt) gelegen inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m³ of meer, het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen, het storten van afvalstoffen en/of het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en

vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, althans een inrichting genoemd in voornoemde Bijlage en zijnde een in artikel 8.1, tweede lid van de Wet milieubeheer bedoelde categorie van inrichting genoemd in bijlage I onder LL van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, in werking heeft gehad, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;

3.

hij in de periode van 1 juli 2004 tot en met 23 april 2008 te Kekerdom, gemeente Ubbergen, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, zonder vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, al dan niet opzettelijk, op andere wijze dan met behulp van een werk, een hoeveelheid al dan niet verontreinigde grond, slib, puin en/of groenafval, zijnde (een) afvalstof(fen), verontreinigende en/of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in een waterplas, genaamd De Zeelt, zijnde een oppervlaktewater, door voornoemde afvalstoffen in die waterplas te storten;

althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:

[verdachte B.V.]. in de periode van 1 juli 2004 tot en met 23 april 2008 te Kekerdom, gemeente Ubbergen, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, zonder vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, al dan niet opzettelijk, op andere wijze dan met behulp van een werk, een hoeveelheid al dan niet verontreinigde grond, slib, puin en/of groenafval, zijnde (een) afvalstof(fen), verontreinigende en/of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in een waterplas, genaamd De Zeelt, zijnde een oppervlaktewater, door voornoemde afvalstoffen in die waterplas te storten, zulks terwijl verdachte tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 18 augustus 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Verdachte is vertegenwoordigd door de gemachtigde raadsman mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht.

De officier van justitie, mr. S. Buist, heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 primaire tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot het verrichten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis (met aftrek).

De gemachtigde raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten. Het bedrijf van verdachte [verdachte] (per 12 september 2007 [verdachte), is eigenaar van (de grond onder en rondom) waterplas De Zeelt en locatie [locatie]. De officier van justitie heeft zich kennelijk op het standpunt gesteld, zonder verdere, met concrete feiten en omstandigheden onderbouwde toelichting, dat verdachte – door directeur te zijn van het bedrijf dat eigenaar is van de betreffende gronden – bewust en nauw heeft samengewerkt met in de visie van de officier van justitie pleger(s), medeverdachten [vertegenwoordiger verdachte [vertegenwoordiger verdachte B.V.] Verdachte dient, zijn inziens, te worden aangemerkt als medepleger van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en heeft daartoe – zoals vervat in de pleitnota – onder andere aangevoerd dat het medeplegen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft hij twee argumenten in stelling gebracht.

Het eerste argument betreft het ontbreken van een bewuste en nauwe samenwerking waarvan bij medeplegen sprake moet zijn. Zo wist verdachte in eerste instantie niet – en heeft daartoe dus ook geen toestemming gegeven – dat [vertegenwoordiger verdachte B.V.] c.q. [verdachte B.V.] de grond rondom waterplas De Zeelt en locatie [locatie] gebruikte. Vervolgens is door verdachte wel toestemming gegeven om de oeververstevigingswerkzaamheden c.q. depotwerkzaamheden te continueren, maar slechts als dit met schone grond gebeurde. Daarnaast heeft het bedrijf van verdachte [verdachte] c.s. een aantal malen restpartijen bouwstoffen, enkel een beperkt aantal maanden, bestaande uit schone grond, aangeboden aan [verdachte B.V.]. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte gelet op de correspondentie van de gemeente Ubbergen in mei 2007 – inhoudende de toestemming van de gemeente voor grondtransporten naar locatie [locatie] en waterplas De Zeelt, ten behoeve van toepassing van die grond als bouwstof in de oeververstevigingswerkzaamheden – geen enkele aanleiding had om [verdachte B.V.] te verbieden de oeververstevigingswerkzaamheden voort te zetten en af te ronden.

Het tweede argument betreft het ontbreken van opzet van verdachte welke vereist is om te kunnen spreken van medeplegen. Voor het medeplegen is zowel opzet vereist op de samenwerking als op het bestanddelen van de tenlastelegging. De raadsman is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk, al dan niet te samen met pleger,“zonder vergunning” een “inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen of het bewerken etc. van afvalstoffen” in werking heeft gehad. Verdachte wist, meende en mocht menen dat:

- De Zeelt een instabiele oever had die versteviging behoefde;

- alle relevante overheidsorganisaties van deze werkzaamheden op de hoogte waren;

- alle relevante overheidsorganisaties deze werkzaamheden goedkeurden;

- de werkzaamheden uitgevoerd werden door een grondbank, waarmee de deugdelijkheid van de toegepaste bouwstoffen was verzekerd.

Hieruit leidt de raadsman af dat verdachte ook niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat:

- de activiteiten van [verdachte B.V.] een inrichting voor het opslaan of het bewerken van bedrijfsafvalstoffen vormden en;

- [verdachte B.V.] niet de vereiste vergunning had en;

- hij met [verdachte B.V.] bewust en nauw samenwerkte tot het in werking hebben van een inrichting zonder vergunning.

De beoordeling door de rechtbank

Verdachte is onder feiten 1 tot en met 3 primair medeplegen tenlastegelegd,althans plegen. Subsidiair is hem onder 1 tot en met 3 tenlastegelegd het feitelijk leiding geven aan door [verdachte B.V.] gepleegde feiten.

Voor medeplegen is vereist dat het opzet van verdachte is gericht op de samenwerking én op de te verrichten gedraging. In casu moet, alvorens tot een bewezenverklaring te kunnen komen, rechtens worden vastgesteld dat verdachte het tenlastegelegde niet alleen heeft gepleegd, maar samen met “een ander”, en dat hij eveneens opzet had op deze samenwerking. Daarnaast dient het opzet van verdachte gericht te zijn op de bedrijvigheid, te weten: het zonder de vereiste vergunning opslaan/verwerken c.q. storten van (afval)stoffen in/op een inrichting gelegen aan of nabij De Zeelt en [locatie].

De eerste vraag die de rechtbank in deze moet beantwoorden wie de pleger ofwel de drijver is van de inrichting. De rechtbank is van oordeel dat de pleger/drijver van de inrichting [verdachte B.V.] is. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [vertegenwoordiger verdachte B.V.] directeur en enig aandeelhouder van [verdachte B.V.] is en dat hij de bedrijvigheden aanstuurde bij De Zeelt en locatie [locatie].

De tweede vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte opzet had op de samenwerking met [verdachte B.V.]. Om dit rechtens te kunnen vaststellen, moet sprake is zijn van een nauwe en bewuste samenwerking.

In casu staat vast dat verdachte enig aandeelhouder en directeur is van [verdachte B.V.2] is sinds lange periode eigenaar van de percelen [percelen] (opslag [locatie]) en sinds 27 oktober 2005 van de percelen [percelen]. Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad is de enkele omstandigheid dat verdachte eigenaar is van de betreffende locatie en aldus verantwoordelijkheid draagt voor hetgeen daar gebeurt, onvoldoende om van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking te kunnen spreken, dat sprake is van medeplegen in de zin van art 47 Sr.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is echter niet gebleken van enige feitelijke handeling van verdachte waaruit een nauwe en bewuste samenwerking zou kunnen blijken. Eveneens kan verdachte niet worden verweten dat hij zich niet heeft gedistantieerd van de tenlastegelegde strafbare bedrijvigheden rondom zijn percelen. Verdachte heeft diverse correspondentie ontvangen van overheidsorganen. Uit deze correspondentie heeft verdachte niet kunnen afleiden dat er sprake was van bedrijvigheden waarvoor een vergunning was vereist en dat [verdachte B.V.] niet beschikte over deze vergunning. Verdachte beschikte dus niet over informatie op grond waarvan hij enige actie had moeten ondernemen tegen, danwel op grond waarvan hij zich had moeten distantiëren van de bedrijvigheden, verricht door [verdachte B.V.].

De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen enerzijds [verdachte B.V.] c.q. [vertegenwoordiger verdachte B.V.] en anderzijds verdachte.

Uit het vorenstaande volgt a fortiori dat er ook geen sprake is van het (alleen) plegen van de feiten door verdachte.

De rechtbank is eveneens van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde onder feiten 1 tot en met 3 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu ieder bewijs voor het opdracht/feitelijk leiding geven door verdachte aan activiteiten van [verdachte B.V.] ontbreekt. Zoals hierboven omschreven volgt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat [vertegenwoordiger verdachte B.V.] enig aandeelhouder en directeur is van rechtspersoon [verdachte B.V.] en dat hij als enige aldaar de touwtjes in handen had.

Nu het bewijs in deze ontbreekt, is de rechtbank van oordeel van verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feiten 1 tot en met 3 primair en subsidiair tenlastgelegde feiten.

4. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Aldus gewezen door:

mrs. W.A. Holland, als voorzitter, G.M.L. Tomassen en M.J.A. Castelijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature