Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Vordering tot opheffing executoriaal beslag. Artikel 475d, derde lid, Rv. Opheffing van een beslag dat is gelegd op grond van een onherroepelijk geworden vonnis, kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden. Eiser maakt bezwaar tegen het op zijn inkomen gelegde beslag ter verhaal van een vordering op zijn echtgenote. Subsidiair maakt eiser bezwaar tegen de wijze waarop gedaagde de beslagvrije voet heeft berekend. Nu eiser en zijn echtgenote in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, kan ter verhaal van de vordering naast het inkomen van zijn echtgenote ook het inkomen van eiser worden aangesproken. De uitleg die gedaagde voorts aan artikel 475d, derde lid, Rv heeft gegeven bij zijn berekening, wordt voorshands niet onjuist geacht. De vordering tot opheffing van het executoriale beslag wordt afgewezen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht, voorzieningenrechter

zaaknummer / rolnummer: 494909 / KG ZA 11-1101 MvW/MRSB

Vonnis in kort geding van 22 augustus 2011

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser bij dagvaarding van 15 juli 2011,

advocaat mr. J.S. Visser te Stadskanaal,

tegen

[gedaagde], in zijn hoedanigheid van erfopvolger van wijlen [erflater]

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

advocaat mr. J.S. Vlieger te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1. De procedure

Ter terechtzitting van 8 augustus 2011 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft aan de hand van een overgelegde pleitnotitie verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren aanwezig partijen met hun advocaten.

2. De feiten

2.1. [eiser] is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote van eiser] (hierna ook: [echtgenote van eiser]). [gedaagde] is enig erfgenaam en erfopvolger van de op 4 september 2010 overleden [erflater] (hierna ook: [erflater]).

2.2. Bij vonnis van 30 maart 2010, dat thans onherroepelijk is, heeft de Rechtbank te Assen [echtgenote van eiser] veroordeeld tot (terug)betaling aan [erflater] van een bedrag van EUR 22.255,08, vermeerderd met de proceskosten. [echtgenote van eiser] heeft van deze vordering EUR 17.329,08 betaald.

2.3. Na het overlijden van [erflater] op 4 september 2010 heeft [gedaagde] respectievelijk op 3 mei 2011 en op 11 mei 2011 onder de Sociale Verzekeringsbank executoriaal (derden)beslag op de AOW-pensioenen van [eiser] en [echtgenote van eiser] doen leggen. In beide exploten van beslaglegging is vermeld dat de beslagvrije voet EUR 689,46 per maand bedraagt.

2.4. [gedaagde] heeft op 9 mei 2011 onder de stichting Stichting Pensioenfonds ABP executoriaal (derden)beslag op het pensioen van [echtgenote van eiser] doen leggen. In het exploot van beslaglegging is vermeld dat de beslagvrije voet nihil bedraagt.

2.5. [gedaagde] heeft op 12 mei 2011 onder de stichting Pensioenstichting Transport executoriaal (derden)beslag op het pensioen van [eiser] doen leggen. In het exploot van beslaglegging is vermeld dat de beslagvrije voet nihil bedraagt.

2.6. Bij brief van 28 juni 2011 heeft mr. Visser [gedaagde] namens [eiser] gesommeerd het beslag op het inkomen van [eiser] op te heffen.

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert samengevat - om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het beslag op zijn inkomen ongedaan te maken met terugwerkende kracht vanaf het moment van beslaglegging, en met terugbetaling van hetgeen krachtens dit beslag is verkregen, onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

3.2. [eiser] legt aan zijn vordering kort samengevat het volgende ten grondslag. Met het vonnis van 30 maart 2010 heeft [gedaagde] geen hoofdelijke veroordeling van [eiser] verkregen tot betaling van deze vordering. [eiser] is dan ook geen schuldenaar van [gedaagde]. Een beslag op zijn inkomen ter voldoening van een vordering van [gedaagde] op [echtgenote van eiser] is dan ook onrechtmatig. Het beslag dient om deze reden reeds te worden opgeheven. Daarnaast is echter bij het leggen van het beslag de beslagvrije voet onjuist vastgesteld. Artikel 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat bij echtgenoten de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd wordt met het eigen, niet onder het beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantieaanspraak van degene aan wie het inkomen samen met de schuldenaar ([echtgenote van eiser]) zou kunnen toekomen. Nu op het inkomen van [echtgenote van eiser] echter door [gedaagde] eveneens beslag is gelegd, kan dit niet op de voor [eiser] geldende beslagvrije voet in mindering strekken. Voor hem geldt derhalve de beslagvrije voet van artikel 475a, eerste lid, onder a, Rv jo. artikel 22 onder c van de Wet Werk en Bijstand (WWB), zijnde 90% van de voor een echtpaar van boven de 65 geldende bijstandsnorm. Het inkomen van [eiser] valt geheel binnen deze norm, zodat [gedaagde] zijn vordering met dit beslag niet voldaan zal kunnen krijgen en hij bij handhaving van het beslag geen belang heeft. Het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag is daarentegen evident, nu hij door het beslag op zijn inkomen niet aan zijn lopende financiële verplichtingen kan voldoen.

3.3. [gedaagde] voert verweer. Op dit verweer wordt in het hiernavolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a, eerste en tweede lid, 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

4.2. In het onderhavige geval wordt opheffing gevorderd van een executoriaal (derden)beslag. Bij de beoordeling daarvan dient mede gelet op de omstandigheid dat het vonnis van 30 maart 2010 onherroepelijk is, uitgangspunt te zijn dat voor opheffing van een dergelijk beslag slechts plaats is in zeer uitzonderlijke gevallen en indien de beslaglegger, [gedaagde], geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij handhaving daarvan.

4.3. De eerste stelling die [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, is dat hij geen schuldenaar van [gedaagde] is. Deze stelling vindt geen steun in het recht. [eiser] is immers in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote van eiser]. Tot deze gemeenschap behoren in beginsel alle baten en schulden, waaronder derhalve ook de onderwerpelijke schuld van [echtgenote van eiser] aan [gedaagde]. Nu beide echtelieden ieder voor zich eigenaar zijn van de gehele gemeenschap kunnen zij ook ieder afzonderlijk voor de in die gemeenschap vallende schulden geheel worden aangesproken (artikel 1:95 van het Burgerlijk Wetboek). Hieraan doet niet af dat [eiser] in het vonnis van 30 maart 2011 niet als schuldenaar van [gedaagde] is veroordeeld tot voldoening van de vordering. [gedaagde] kan ter voldoening van zijn vordering dus in beginsel zowel beslag laten leggen op het inkomen van [eiser] als op dat van [echtgenote van eiser], hetgeen hij ook heeft gedaan.

4.4. Ten tweede heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] bij de berekening van de voor [eiser] geldende beslagvrije voet de wet, met name artikel 475d, derde lid, Rv onjuist heeft toegepast. [gedaagde] heeft dit betwist. [gedaagde] heeft hiertoe aangevoerd dat de beslagvrije voet, die ingevolge artikel 475d, eerste lid, onder a, Rv 90% bedraagt van de voor het echtpaar op grond van artikel 22, onder c, van de WWB geldende bijstandsnorm, conform het bepaalde in artikel 475d, derde lid, Rv met de maximale 50 % is verminderd, nu [echtgenote van eiser] een eigen inkomen geniet dat hoger is dan 45% van de bijstandsnorm. Op het inkomen van [echtgenote van eiser] is weliswaar beslag gelegd, maar dit beslag treft tot aan het deel van dat inkomen dat overeenstemt met de beslagvrije voet van 45% van de bijstandsnorm, geen doel. Dit bedrag is voor [echtgenote van eiser] derhalve vrij besteedbaar, en kan worden aangewend ter compensatie van het beslagvrije deel van het inkomen van [eiser]. Deze compensatie is ook de achterliggende gedachte van de verlaging van de beslagvrije voet bij echtparen met twee inkomens die bewerkstelligt dat de positie van een alleenstaande en een echtpaar gelijk wordt getrokken. Het resultaat van deze toepassing van artikel 475d, derde lid, Rv is, aldus - nog steeds - [gedaagde], dat het vrij besteedbaar totaalinkomen van [eiser] en [echtgenote van eiser] neerkomt op 2 x 45% van de bijstandsnorm, hetgeen overeenkomt met de beslagvrije voet die in artikel 475d, eerste lid, onder a Rv (90% van de bijstandnorm ) als uitgangspunt geldt.

4.5. Geoordeeld wordt dat deze door [gedaagde] aan artikel 475d, derde lid, Rv gegeven uitleg voorshands niet onredelijk voorkomt. Dit betekent dat [gedaagde] voorlopig moet worden geacht de beslagvrije voet op de juiste wijze te hebben berekend en dat hij het inkomen van [eiser], dat niet onder de beslagvrije voet van EUR 689,46 per maand valt, kan aanwenden ter voldoening van zijn vordering. Hierbij heeft [gedaagde] een evident belang. Uit het bovenstaande vloeit voort dat zich in het onderhavige geval geen omstandigheden voordoen die opheffing van het executoriaal beslag rechtvaardigen. De door [eiser] gevraagde voorziening dient dan ook te worden geweigerd.

4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht EUR 71,00

- salaris advocaat 816,00

Totaal EUR 887,00

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. weigert de gevraagde voorziening,

5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 887,00,

5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.R.S. Bacon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature